ECLI:NL:RBLIM:2024:1996

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
03.296181.23
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens diefstal en poging tot brandstichting in een supermarkt met gevangenisstraf

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren op [geboortegegevens] en gedetineerd in de [P.I.], heeft de rechtbank Limburg op 26 april 2024 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van brandstichting, poging tot brandstichting en winkeldiefstal. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 12 april 2024, waarbij de verdachte en zijn raadsman, mr. J.W. Heemskerk, aanwezig waren. De officier van justitie vorderde vrijspraak voor de verdachte met betrekking tot de primair ten laste gelegde brandstichting, maar achtte de subsidiaire poging tot brandstichting en de diefstal wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 8 november 2023 in Roermond een ruit had vernield, brandbare vloeistof naar binnen had gegooid en deze in brand had gestoken, wat gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen met zich meebracht. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair ten laste gelegde brandstichting, maar achtte de poging tot brandstichting en de diefstal bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank overwoog dat de verdachte, onder invloed van drank, handelde uit wraakgevoelens en dat zijn handelen gevoelens van onveiligheid veroorzaakte, vooral voor de medewerkers van de supermarkt. De rechtbank verklaarde ook dat de in beslag genomen voorwerpen, waaronder een aansteker en flessen met brandversnellende stof, verbeurd werden verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03.296181.23
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 april 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortegegevens] (Polen),
gedetineerd in de [P.I.] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. J.W. Heemskerk, advocaat kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 april 2024. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:brand heeft gesticht, dan wel dit heeft geprobeerd;
Feit 2:een winkeldiefstal heeft gepleegd;
Feit 3:een ruit heeft vernield.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte vrij te spreken van het onder feit 1 primair ten laste gelegde. Zij acht feit 1 subsidiair, en de feiten 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen. Daartoe heeft zij naar voren gebracht dat zij meer waarde toekent aan het forensisch onderzoek van de politie dan aan dat van de brandweer, onder meer nu laatstgenoemd onderzoek enkel is gebaseerd op foto’s en video’s van het voorval en deze deskundige niet ter plaatse is geweest. Verder volgt volgens haar uit de getuigenverklaring van een medewerker die in het magazijn aanwezig was dat die medewerker kortdurend in een oplaaiende vlam heeft gestaan en dat zijn schoen ook in brand stond, hetgeen bewijs oplevert voor gevaar voor personen. Op korte afstand van de brand stond bovendien een rolcontainer met verpakkingsmateriaal, waardoor ook van gemeen gevaar voor goederen sprake is geweest.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 1 primair. Ten aanzien van feiten 2 en 3 heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 1 subsidiair heeft hij vrijspraak bepleit. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de brand naar het oordeel van de deskundige van de brandweer uit zichzelf zou zijn uitgegaan, waardoor geen gevaar voor goederen of personen aanwezig is geweest. Het betreft volgens de raadsman daarom een ondeugdelijke poging.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1 primair
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat van een voltooide brandstichting geen sprake is. Door spoedig handelen van de zich in het magazijn bevindende personen heeft de brand zich niet kunnen verspreiden en is de schade beperkt gebleven. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het onder feit 1 primair ten laste gelegde.
Feit 1 subsidiair en feit 3
Bewijsmiddelen
Het
proces-verbaal van aangiftedoor [getuige] [2] van 8 november 2023, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Vanmiddag is de persoon die uiteindelijk de vernieling en brandstichting heeft gepleegd aangehouden in verband met winkeldiefstal in onze winkel. Toen hij vertrok heeft hij gezegd dat hij vandaag wraak zou nemen. Ik zie dat hij een vernieling pleegt aan het ruitje dat zich in de rolpoort bevindt. Ik zie dat de persoon vervolgens wegloopt. Ongeveer 10 minuten later zie ik dat diezelfde persoon ook weer naar het pand toe komt en ik zie dat hij een brandend voorwerp door het gat in de ruit naar binnen gooit. Op dat moment was ook een medewerker in die ruimte aanwezig. Hij heeft de brandhaspelslang die naast de poort hangt direct gepakt en heeft de brand geblust. Op de deur is zwarte roetschade te zien en het flesje ligt nog op de grond. De brandstof die in het flesje zat is ook nog te ruiken. Direct naast de plaats waar het flesje lag stond ook een pallet met oud papier.
Het
proces-verbaal van het verhoor van de getuige[naam] [3] van 8 november 2023, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
De persoon had in zijn rechterhand een aansteker. In zijn linkerhand had hij het flesje met vloeistof dat hij leeg aan het schudden was. Op het moment dat hij dat leegschudde stak hij het met de aansteker in brand. Ook de vloeistof die op de grond terecht kwam begon te branden. Ik stond als het ware midden in deze brandende vloeistof. Het brandde dus om me heen. Er zaten een aantal druppels op mijn schoen die ook aan het branden waren. Het vuur was nog net niet bij het papier toen ik de brand aan het blussen was, dit was een kwestie van centimeters totdat het vuur bij het papier was.
Het
proces-verbaal van forensisch onderzoekdoor W.M.W. Wever [4] van 9 november 2023, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Indien er geen medewerkers in het magazijn aanwezig waren geweest had de brand zich verder kunnen ontwikkelen, waarbij grotere schade in het magazijn/supermarkt te verwachten was geweest. Op korte afstand van de brandhaard stonden rolcontainers met goederen en verpakkingsmateriaal. In dit geval is bij deze brand gemeen gevaar voor goederen te duchten geweest, zoals bedoeld in artikel 157 onder 1e van het Wetboek van Strafrecht.
De
verklaring van de verdachte ter terechtzittingvan 12 april 2024, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Het klopt dat ik op 8 november 2023 die ruit heb vernield, benzine naar binnen heb gegooid en dit in brand heb gestoken met de aansteker die in beslag is genomen. Voordat ik de brand stichtte heb ik door de ruit naar binnen gekeken. Ik zag dat er twee personen aanwezig waren, ze waren de scherven aan het opruimen. Ik had ook die containers links van de poort zien staan.
Bewijsoverweging
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte een ruit heeft vernield, daar brandbare vloeistof door naar binnen heeft gegooid en die vloeistof vervolgens in brand heeft gestoken met een aansteker. Ter discussie staat of daarbij gemeen gevaar voor goederen dan wel gevaar voor het leven of zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten is geweest. Als dat het geval was, dan was het geen ondeugdelijke poging tot brandstichting.
Om van gemeen gevaar voor goederen te kunnen spreken dient sprake te zijn geweest van gevaar dat zich uitstrekt tot andere goederen dan het goed dat in brand is gestoken. Zulk gevaar kan onder meer worden aangenomen op grond van de omstandigheid dat zich op korte afstand van de brand andere goederen bevonden.
Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank evident sprake geweest. Uit meerdere verklaringen volgt immers dat vlak naast de plek waar de brand woedde een rolcontainer stond met papier, een brandbaar goed bij uitstek. Het standpunt van de verdediging dat de brand zich nooit zou hebben kunnen uitstrekken tot die goederen strookt niet met de conclusie van het forensisch onderzoek. De rechtbank neemt daarom aan dat er gemeen gevaar voor goederen te duchten is geweest.
Voor wat betreft het gevaar voor personen overweegt de rechtbank dat twee medewerkers van de winkel ten tijde van de poging tot brandstichting bezig waren met het opruimen van de scherven van het raam dat kort daarvoor door de verdachte was vernield. Dit was om en nabij de plek waar de brandbare vloeistof terecht is gekomen en waar brand heeft gewoed. Gezien die nabijheid van personen en brandbare goederen, en het gegeven dat zulk gevaar zich zelfs concreet heeft verwezenlijkt, gelet op het feit dat er brandende vloeistof op de schoen van een van de twee medewerkers zat, neemt de rechtbank ook aan dat er gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten is geweest.
Uit deze conclusies volgt ook dat de poging niet ondeugdelijk is geweest. De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft gepoogd brand te stichten, waarbij gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was.
Feit 2
De rechtbank volstaat ten aanzien van het feit met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, die hieronder zijn vermeld, nu de verdachte het bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en de raadsman ten aanzien daarvan geen vrijspraak heeft bepleit.
De rechtbank acht het aan de verdachte tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- het proces-verbaal van aangifte door [getuige] ; [5]
- de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 april 2024.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Feit 1 subsidiair
op 8 november 2023 te Roermond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten
aan een pand gelegen aan de [adres] te Roermond, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de zich in het voornoemde pand bevindende goederen en,
- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten voor de zich in voornoemd pand bevindende personen
te duchten was, naar voornoemd pand is gegaan en daar een ruit heeft vernield en vervolgens een brandversnellende vloeistof door de ruit naar binnen heeft gegooid en vervolgens een brandversnellende vloeistof aan heeft gestoken met een aansteker, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
op 8 november 2023 te Roermond repen chocolade en blikken bier, die geheel aan de [supermarkt] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 3
op 8 november 2023 te Roermond opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, die aan [supermarkt] toebehoorde heeft vernield.
De rechtbank heeft de gecursiveerde woorden ingelezen met toestemming van de officier van justitie en de raadsman. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 subsidiair en feit 3
de eendaadse samenloop van:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
Feit 2
diefstal
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden meer recht doet aan de feiten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft, naar eigen zeggen onder de invloed van drank, geprobeerd brand te stichten in het magazijn van de supermarkt waar hij kort tevoren op heterdaad was betrapt toen hij enkele producten had gestolen. De verdachte heeft zich kennelijk laten leiden door gevoelens van wraak.
Met name brandstichting is een ernstig feit, waardoor veel schade kan ontstaan. Dat de (materiële) schade beperkt is gebleven is enkel te danken aan het adequate ingrijpen van de medewerkers van de supermarkt. Als de brand niet door hen zou zijn geblust had het heel anders kunnen aflopen. Verder heeft de verdachte door brand proberen te stichten gevoelens van onrust en onveiligheid veroorzaakt in de maatschappij en dat geldt in het bijzonder voor de (jonge) medewerkers van de supermarkt die rechtstreeks met zijn handelen geconfronteerd werden op het moment dat zij simpelweg hun werk uitvoerden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 19 maart 2024. De rechtbank stelt vast dat de verdachte eerder is veroordeeld wegens een feit met betrekking tot het gebruik van alcohol en dat aan hem al eerder een strafbeschikking is opgelegd wegens het plegen van een winkeldiefstal.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat enkel kan worden volstaan met een gevangenisstraf van langere duur. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden, en zal de verdachte daartoe veroordelen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn bij het plegen van de feiten door de verdachte aangewend ten behoeve van het plegen daarvan. De rechtbank zal deze voorwerpen dan ook verbeurd verklaren.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 45, 55, 57, 157, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder feit 1 primair ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- verklaart verbeurd de volgende in beslag genomen voorwerpen:
  • een aansteker (goednummer G1653118);
  • twee flessen met brandversnellende stof (goednummers G1653126 en G1653115).
Dit vonnis is gewezen door mr. N.P.J. van de Pasch, voorzitter, mr. H.E.G. Peters en mr. P.J.C.M. Vervuren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.H.R.G. van Kerkhof, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 26 april 2024.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
Feit 1 primair
hij op of omstreeks 8 november 2023 te Roermond opzettelijk brand heeft gesticht aan een pand gelegen aan de [adres] te Roermond, door naar voornoemd pand te gaan en/of daar een ruit te vernielen en/of (vervolgens) een brandversnellende vloeistof door de ruit naar binnen te gooien en/of (vervolgens) een brandversnellende vloeistof aan te steken met een aansteker/brander, althans in aanraking te brengen met open vuur, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de zich in het voornoemde pand bevindende goederen, en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten voor de zich in voornoemd pand bevindende personen
te duchten was
Feit 1 subsidiair
hij op of omstreeks 8 november 2023 te Roermond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten
aan een pand gelegen aan de [adres] te Roermond, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de zich in het voornoemde pand bevindende goederen en/of,
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten voor de zich in voornoemd pand bevindende personen
te duchten was naar voornoemd pand is gegaan en/of daar een ruit heeft vernield en/of (vervolgens) een brandversnellende vloeistof door de ruit naar binnen heeft gegooid en/of (vervolgens) een brandversnellende vloeistof aan heeft gestoken met een aansteker/brander,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
Feit 2
hij op of omstreeks 8 november 2023 te Roermond een of meer re(e)p(en) chocolade en/of een of meer blik(ken) bier, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de [supermarkt] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 3
hij op of omstreeks 8 november 2023 te Roermond
opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de [supermarkt] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, registratienummer PL2330-2023177820 gesloten d.d. 18 december 2023, digitaal doorgenummerd van pag. 1 tot en met pag. 98.
2.Het proces-verbaal van aangifte door [getuige] , dossierpagina 10.
3.Het proces-verbaal van het verhoor van de getuige [naam] , dossierpagina 19.
4.Het proces-verbaal van forensisch onderzoek door W.M.W. Wever, dossierpagina’s 88 t/m 90.
5.Het proces-verbaal van aangifte door [getuige] , dossierpagina’s 33 en 34.