3.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 primair
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat van een voltooide brandstichting geen sprake is. Door spoedig handelen van de zich in het magazijn bevindende personen heeft de brand zich niet kunnen verspreiden en is de schade beperkt gebleven. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het onder feit 1 primair ten laste gelegde.
Feit 1 subsidiair en feit 3
Bewijsmiddelen
Het
proces-verbaal van aangiftedoor [getuige]van 8 november 2023, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Vanmiddag is de persoon die uiteindelijk de vernieling en brandstichting heeft gepleegd aangehouden in verband met winkeldiefstal in onze winkel. Toen hij vertrok heeft hij gezegd dat hij vandaag wraak zou nemen. Ik zie dat hij een vernieling pleegt aan het ruitje dat zich in de rolpoort bevindt. Ik zie dat de persoon vervolgens wegloopt. Ongeveer 10 minuten later zie ik dat diezelfde persoon ook weer naar het pand toe komt en ik zie dat hij een brandend voorwerp door het gat in de ruit naar binnen gooit. Op dat moment was ook een medewerker in die ruimte aanwezig. Hij heeft de brandhaspelslang die naast de poort hangt direct gepakt en heeft de brand geblust. Op de deur is zwarte roetschade te zien en het flesje ligt nog op de grond. De brandstof die in het flesje zat is ook nog te ruiken. Direct naast de plaats waar het flesje lag stond ook een pallet met oud papier.
Het
proces-verbaal van het verhoor van de getuige[naam]van 8 november 2023, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
De persoon had in zijn rechterhand een aansteker. In zijn linkerhand had hij het flesje met vloeistof dat hij leeg aan het schudden was. Op het moment dat hij dat leegschudde stak hij het met de aansteker in brand. Ook de vloeistof die op de grond terecht kwam begon te branden. Ik stond als het ware midden in deze brandende vloeistof. Het brandde dus om me heen. Er zaten een aantal druppels op mijn schoen die ook aan het branden waren. Het vuur was nog net niet bij het papier toen ik de brand aan het blussen was, dit was een kwestie van centimeters totdat het vuur bij het papier was.
Het
proces-verbaal van forensisch onderzoekdoor W.M.W. Wevervan 9 november 2023, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Indien er geen medewerkers in het magazijn aanwezig waren geweest had de brand zich verder kunnen ontwikkelen, waarbij grotere schade in het magazijn/supermarkt te verwachten was geweest. Op korte afstand van de brandhaard stonden rolcontainers met goederen en verpakkingsmateriaal. In dit geval is bij deze brand gemeen gevaar voor goederen te duchten geweest, zoals bedoeld in artikel 157 onder 1e van het Wetboek van Strafrecht.
De
verklaring van de verdachte ter terechtzittingvan 12 april 2024, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Het klopt dat ik op 8 november 2023 die ruit heb vernield, benzine naar binnen heb gegooid en dit in brand heb gestoken met de aansteker die in beslag is genomen. Voordat ik de brand stichtte heb ik door de ruit naar binnen gekeken. Ik zag dat er twee personen aanwezig waren, ze waren de scherven aan het opruimen. Ik had ook die containers links van de poort zien staan.
Bewijsoverweging
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte een ruit heeft vernield, daar brandbare vloeistof door naar binnen heeft gegooid en die vloeistof vervolgens in brand heeft gestoken met een aansteker. Ter discussie staat of daarbij gemeen gevaar voor goederen dan wel gevaar voor het leven of zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten is geweest. Als dat het geval was, dan was het geen ondeugdelijke poging tot brandstichting.
Om van gemeen gevaar voor goederen te kunnen spreken dient sprake te zijn geweest van gevaar dat zich uitstrekt tot andere goederen dan het goed dat in brand is gestoken. Zulk gevaar kan onder meer worden aangenomen op grond van de omstandigheid dat zich op korte afstand van de brand andere goederen bevonden.
Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank evident sprake geweest. Uit meerdere verklaringen volgt immers dat vlak naast de plek waar de brand woedde een rolcontainer stond met papier, een brandbaar goed bij uitstek. Het standpunt van de verdediging dat de brand zich nooit zou hebben kunnen uitstrekken tot die goederen strookt niet met de conclusie van het forensisch onderzoek. De rechtbank neemt daarom aan dat er gemeen gevaar voor goederen te duchten is geweest.
Voor wat betreft het gevaar voor personen overweegt de rechtbank dat twee medewerkers van de winkel ten tijde van de poging tot brandstichting bezig waren met het opruimen van de scherven van het raam dat kort daarvoor door de verdachte was vernield. Dit was om en nabij de plek waar de brandbare vloeistof terecht is gekomen en waar brand heeft gewoed. Gezien die nabijheid van personen en brandbare goederen, en het gegeven dat zulk gevaar zich zelfs concreet heeft verwezenlijkt, gelet op het feit dat er brandende vloeistof op de schoen van een van de twee medewerkers zat, neemt de rechtbank ook aan dat er gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten is geweest.
Uit deze conclusies volgt ook dat de poging niet ondeugdelijk is geweest. De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft gepoogd brand te stichten, waarbij gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was.
Feit 2
De rechtbank volstaat ten aanzien van het feit met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, die hieronder zijn vermeld, nu de verdachte het bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en de raadsman ten aanzien daarvan geen vrijspraak heeft bepleit.
De rechtbank acht het aan de verdachte tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- het proces-verbaal van aangifte door [getuige] ;
- de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 april 2024.