In deze zaak heeft verzoeker op 15 januari 2024 een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Tijdens de zitting op 2 april 2024 is verzoeker gehoord, samen met zijn zoon en vertegenwoordigers van de gemeente Weert. De rechtbank heeft het verzoek getoetst aan de criteria van artikel 288 van de Faillissementswet (Fw), waarbij de goede trouw van de schuldenaar centraal staat. De rechtbank concludeert dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te goeder trouw is geweest bij het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden. Dit oordeel is gebaseerd op verschillende factoren, waaronder eerdere schuldsaneringen en de intrekking van bijstandsrechten door de gemeente Weert. De rechtbank wijst het verzoek af, omdat verzoeker niet heeft aangetoond dat hij zich in de drie jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoek heeft gedragen zoals de wet vereist. De uitspraak is gedaan op 16 april 2024 door mr. J. Schreurs-van de Langemheen, rechter, en is openbaar gemaakt in aanwezigheid van de griffier M. Vanderbroeck.