ECLI:NL:RBLIM:2024:199

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
C/03/320963 / HA ZA 23-344
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter in geschil over geneeskundige behandelingsovereenkomst met forumkeuze voor Belgische rechter

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 10 januari 2024 een vonnis gewezen in een incident betreffende de bevoegdheid van de Nederlandse rechter. De eiseres, die een geneeskundige behandelingsovereenkomst had gesloten met een Belgische kliniek, vorderde schadevergoeding omdat zij ontevreden was over de uitgevoerde borstcorrectie. De gedaagden, waaronder de kliniek en de behandelend arts, stelden dat de Nederlandse rechter niet bevoegd was, omdat er een geldig forumkeuze beding was opgenomen in de ondertekende toestemmingsformulieren. De rechtbank oordeelde dat de Brussel I-bis-Verordening van toepassing was en dat er geen sprake was van een consumentenovereenkomst, waardoor de forumkeuze voor de Belgische rechter geldig was. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd om van de vorderingen van de eiseres kennis te nemen en veroordeelde haar in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt het belang van forumkeuze bedingen in internationale geschillen en de toepassing van Europese regelgeving op dit gebied.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/320963 / HA ZA 23-344
Vonnis in incident van 10 januari 2024
in de zaak van
[eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. N.C. Quindt te Heerlen,
tegen
1. de vennootschap naar buitenlands recht
MEDIPLAST,
gevestigd te Oud-Heverlee (België),
2.
[gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident sub 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
3. de naamloze vennootschap
KBC VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Leuven (België),
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. D.A.J. Roomberg te Maastricht.
Partijen zullen hierna [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] en de kliniek, [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident sub 2] en KBC (dan wel samen: gedaagden) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de exploten van dagvaarding van 15 juni 2023 met producties 1 tot en met 16,
  • de incidentele conclusie tot onbevoegdheid van gedaagden met productie 1,
  • de conclusie van antwoord in het incident met producties 1 tot en met 4.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten in het incident

2.1.
Tussen [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] en de kliniek is omstreeks juni 2019 een geneeskundige behandelingsovereenkomst tot stand gekomen op grond waarvan [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident sub 2] op
29 juli 2019 in de kliniek te Oud-Heverlee (België) bij [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] een borstcorrectie uitgevoerd heeft.
2.2.
Op de dag van de operatie heeft [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] in de kliniek een formulier ondertekend met als kop ‘Toestemmingsformulier’ (productie 9 bij dagvaarding). In dit formulier is onder meer een beding opgenomen dat bepaalt dat bij geschillen of wanbetaling steeds de rechtbank van Leuven bevoegd is en het geschil zal worden beoordeeld volgens het Belgisch recht, ongeacht de nationaliteit van de patiënt.
2.3.
Op 9 oktober 2019 heeft een tweede consult plaatsgevonden bij [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident sub 2] . Tijdens dit consult heeft [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] kenbaar gemaakt niet tevreden te zijn over het resultaat van de ingreep. Vervolgens is afgesproken dat er een volledige borstlift zal plaatsvinden.
2.4.
Op 6 januari 2020 is de borstlift uitgevoerd. Op die dag heeft [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] nogmaals een toestemmingsformulier ondertekend met daarin opgenomen het in rov. 2.2. genoemde beding (productie 10 bij dagvaarding).
2.5.
Op 27 april 2021 heeft [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] zich tot [naam] van de kliniek Be Clinic te Brussel gewend voor een second opinion omdat zij nog steeds niet tevreden was met het resultaat. [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] heeft bij [naam] een hersteloperatie ondergaan (productie 6 bij dagvaarding), waarmee volgens haar het gewenste resultaat werd bereikt.

3.Het geschil in de hoofdzaak en de vordering in het incident

3.1.
[eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] is een procedure gestart tegen gedaagden (de hoofdzaak) omdat zij in rechte vastgesteld wil zien dat de kliniek en [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident sub 2] toerekenbaar tekort geschoten zijn in de nakoming van de geneeskundige behandelingsovereenkomst althans dat zij jegens haar onrechtmatig gehandeld hebben. Daarnaast vordert zij, kort samengevat, de kliniek en/of [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident sub 2] te veroordelen tot vergoeding van schade.
3.2.
Gedaagden hebben in de hoofdzaak een incident opgeworpen. Zij vorderen dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om van de hoofdzaak kennis te nemen omdat de Belgische rechter bevoegd is om over het geschil te oordelen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
Als niet alle partijen in Nederland woonachtig zijn of gevestigd zijn, zoals in deze zaak, moet beoordeeld worden of de Nederlandse rechter bevoegd is om over het geschil te oordelen.
4.2.
De rechtbank beantwoordt de bevoegdheidsvraag aan de hand van Verordening nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende (onder meer) de rechterlijke bevoegdheid van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, laatstelijk gewijzigd op 26 november 2014, PbEU 2015, L54 (verder aangeduid als de Brussel I-bis-Verordening). Niet in geschil is dat deze verordening materieel en temporeel van toepassing is.
Bevoegdheidsgronden Brussel I-bis-Verordening
4.3.
Uitgangspunt van de verordening is dat gedaagden worden opgeroepen voor de rechter van het land waar zij woonplaats hebben (artikel 4 lid 1 van de Brussel I-bis-Verordening). De Brussel I-bis-Verordening bepaalt echter in artikel 5 dat gedaagden in de gevallen als omschreven in de afdelingen 2 tot en met 7 (de artikelen 7 tot en met 26) van hoofdstuk II van de verordening voor het gerecht van een andere lidstaat geroepen kunnen worden.
Beoordeling afzonderlijke bevoegdheidsgronden
4.4.
Artikel 25 lid 1 Brussel I-bis-Verordening bepaalt dat, indien de partijen, ongeacht hun woonplaats, schriftelijk een gerecht van een lidstaat hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen die naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, dit gerecht in beginsel exclusief bevoegd is.
4.5.
De rechtbank stelt vast dat het forumkeuzebeding (zie rov. 2.2. en 2.4.) voldoet aan het vormvereiste van artikel 25 lid 1 onder a) omdat het is opgenomen in de door
[eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] ondertekende toestemmingsformulieren, die onderdeel zijn van de geneeskundige behandelingsovereenkomsten.
4.6.
Lid 4 van artikel 25 lid 1 Brussel I-bis-Verordening bepaalt dat een forumkeuze die strijdig is met artikel 19 geen rechtsgevolg heeft. Artikel 19 Brussel I-bis-Verordening gaat over een forumkeuze in geval van een consumentenovereenkomst. De rechtbank zal daarom beoordelen of er in dit geval sprake is van een consumentenovereenkomst in de zin van artikel 17 van de Brussel I-bis-Verordening.
4.7.
Er is alleen sprake van een consumentenovereenkomst als voldaan is aan de voorwaarden die vermeld staan in artikel 17 lid 1 onder c: (1) er moet sprake zijn van een overeenkomst die tot stand gekomen is, (2) tussen een consument en een professionele wederpartij, en (3) de professionele wederpartij moet commerciële of beroepsactiviteiten ontplooien in de lidstaat waar de consument woont of dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richten op die lidstaat of op meerdere staten met inbegrip van die lidstaat, en de overeenkomst onder die activiteiten valt. Deze voorwaarden zijn cumulatief, zodat aan al deze drie voorwaarden moet zijn voldaan om de bevoegdheid te kunnen vaststellen volgens de regels die gelden voor overeenkomsten die zijn gesloten door consumenten.
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat van een consumentenovereenkomst in de zin van artikel 17 van de Brussel I-bis-Verordening geen sprake is, omdat in ieder geval niet voldaan is aan de derde voorwaarde. De rechtbank licht dit oordeel hieronder toe.
4.9.
Niet gebleken is dat de kliniek en [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident sub 2] commerciële of beroepsactiviteiten ontplooien in Nederland. De kliniek is gevestigd in België. De intake, de behandeling en de controle vinden plaats in België. Vervolgens is de vraag of de kliniek en [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident sub 2] hun activiteiten (ook) op Nederland richten. De rechtbank is van oordeel dat de door [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] genoemde omstandigheden, gelet op de gemotiveerde betwisting door gedaagden, onvoldoende zijn om tot die conclusie te kunnen komen. Met betrekking tot de vermelding van het + 32 telefoonnummer op de website geldt dat gedaagden hebben toegelicht dat zij twee vestigingen hebben: één in België en één in Luxemburg. De website vermeldt het + 32 nummer voor de vestiging in België en het + 35 nummer voor de vestiging in Luxemburg om er voor te zorgen dat patiënten het nummer van de juiste vestiging kiezen. Deze toelichting is niet gemotiveerd betwist. De website (www.mediplast.be) is te raadplegen in het Nederlands, Frans en Engels. De eerste twee talen zijn landstalen in België. De rechtbank begrijpt uit randnummers 3 en 4 van de incidentele conclusie tot onbevoegdheid dat de website ook in het Engels wordt aangeboden omdat gedaagden zich ook richten op klanten van buitenlandse herkomst die woonachtig zijn in Brussel, vanwege de daar gevestigde internationale instellingen. Deze uitleg is niet betwist. Wat betreft de domeinnaam geldt dat de topdomeinnaam gericht is op België. [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] meent dat de ‘nl’ doelmatig achter de ‘be’ geplaatst is. Die toevoeging ziet naar het oordeel van de rechtbank slechts op de gekozen taal als de website benaderd wordt. Niet gesteld op gebleken is dat gedaagden aangesloten zijn bij een zoekmachine-advertentiedienst of bijvoorbeeld een overkoepelende Nederlandse website waar meerdere klinieken terug te vinden zijn. Evenmin is gesteld of gebleken dat een routebeschrijving vanuit Nederland en recensies van Nederlandse klanten op de website vermeld staan. Uit het feit dat op de website vermeld is dat [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident sub 2] aangesloten is bij een beroepsvereniging voor Plastische Chirurgie in Nederland, is niet af te leiden dat gedaagden zich richten op de Nederlandse markt. Gedaagden hebben toegelicht dat [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident sub 2]
zeventien jaar geleden in Nederland gewerkt heeft, toen lid is geworden van deze beroepsvereniging en hij zijn curriculum vitae slechts juist heeft willen weergeven op de website. De rechtbank is op basis van al deze feiten en omstandigheden van oordeel dat niet is voldaan aan de derde voorwaarde.
4.10.
Omdat er geen sprake is van een consumentenovereenkomst in de zin van artikel 17 lid 1 van de Brussel I-bis-Verordening, is artikel 25 lid 4 van deze verordening niet van toepassing. De rechtbank komt daarom niet toe aan toetsing van het in dat artikellid genoemde artikel 19 van de Brussel I-bis-Verordening. Dit betekent dat de forumkeuze voor de Belgische rechter geldig is.
4.11.
De slotsom is dat de Nederlandse rechter op grond van artikel 25 Brussel I-bis-Verordening niet bevoegd is om van de vorderingen van [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] tegen gedaagden kennis te nemen.
4.12.
[eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van dit incident, door de rechtbank aan de zijde van gedaagden begroot op € 598,- aan salaris advocaat (1 punt van liquidatietarief II).
In de hoofdzaak
4.13.
De rechtbank zal zich in de hoofdzaak onbevoegd verklaren met veroordeling van [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] in de kosten van gedaagden, die begroot worden op € 2.837,- aan griffierecht.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst het gevorderde toe,
5.2.
veroordeelt [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] in de kosten van het incident, aan de zijde van gedaagden tot op heden begroot op € 598,-,
in de hoofdzaak
5.3.
verklaart zich onbevoegd om van de vorderingen in de hoofdzaak kennis te nemen,
5.4.
veroordeelt [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] tot betaling van de proceskosten, tot heden aan de zijde van gedaagden begroot op € 2.837,- aan griffierecht,
in het incident en in de hoofdzaak
5.5.
verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2024. [1]

Voetnoten

1.type: RJ