In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 12 april 2024 uitspraak gedaan over het verzet van het college van gedeputeerde staten van de provincie Limburg tegen een eerdere uitspraak van 6 oktober 2023. In die uitspraak werden de beroepen van Vreba Holding I B.V. tegen het uitblijven van een besluit en het niet tijdig beslissen door gedeputeerde staten kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders van Venray het bevoegde gezag was om te beslissen op de aanvragen voor omgevingsvergunningen die door Vreba Holding waren ingediend. De rechtbank heeft het verzet behandeld op 27 maart 2024, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de beroepen van Vreba Holding niet-ontvankelijk waren, omdat de aanvragen voor omgevingsvergunningen niet onder de bevoegdheid van gedeputeerde staten vielen. De rechtbank heeft de argumenten van Vreba Holding, die stelde dat gedeputeerde staten wel bevoegd waren, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de aanvragen enkel betrekking hadden op de activiteit 'bouwen' en dat er geen sprake was van een project waarvoor gedeputeerde staten bevoegd gezag waren. De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard, waardoor de eerdere uitspraak in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.