ECLI:NL:RBLIM:2024:1942

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
10760877 \ CV EXPL 23-5189
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van teveel genoten vakantieverlof in het onderwijs en de toepassing van de CAO PO

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 24 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een voormalige groepsleerkracht, aangeduid als [eiseres], en de stichting Meerderweert, die werkzaam is in het primair onderwijs. De eiseres vorderde een verklaring voor recht dat de verrekening van € 3.197,40 bruto, die door de stichting was toegepast wegens teveel genoten vakantieverlof, in strijd was met de CAO PO en diverse artikelen van het Burgerlijk Wetboek en het Handvest van de Europese Unie. De eiseres was van 1 augustus 2016 tot 1 september 2022 in dienst bij Meerderweert en had haar ontslag ingediend per 1 september 2022. Bij de eindafrekening had de stichting een verrekening toegepast van het teveel genoten vakantieverlof, wat leidde tot het geschil.

De kantonrechter oordeelde dat de eiseres, die niet het volledige verlofopbouwjaar had gewerkt, recht had op een evenredig deel van de vakantie-uren. De rechter bevestigde dat de CAO PO van toepassing was en dat de stichting gerechtigd was om de verrekening toe te passen. De rechter stelde vast dat de eiseres voldoende vakantie had genoten en dat de schoolvakanties, die bij ministeriële regeling zijn vastgesteld, niet in strijd waren met de Nederlandse vakantiewetgeving of de Europese regelgeving. De kantonrechter wees de vorderingen van de eiseres af en veroordeelde haar in de proceskosten van € 677,00, te betalen aan de stichting Meerderweert binnen veertien dagen na aanschrijving.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 10760877 \ CV EXPL 23-5189
Vonnis van 24 april 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. G. Wind,
tegen
de stichting MEERDERWEERT, STICHTING PRIMAIR ONDERWIJS WEERT/ NEDERWEERT h.o.d.n. MEERDERWEERT,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Weert,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Meerderweert,
gemachtigde mr. C.A.M. van Vught.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 16 oktober 2023;
- de conclusie van antwoord;
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de mondelinge behandeling van 25 maart 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;’
- de pleitnota van mr. G. Wind;
- de pleitnotitie van mr. C.A.M. van Vught.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is van 1 augustus 2016 tot 1 september 2022 bij Meerderweert in dienst geweest in de functie van groepsleerkracht. Het laatstgenoten salaris van [eiseres] bedroeg € 3.197,40 exclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering.
2.2.
Op de arbeidsverhouding was de CAO PO van toepassing.
2.3.
Bij brief van 27 juni 2022 dient [eiseres] haar ontslag in per 1 september 2022. Bij brief van 29 juni 2022 bevestigt Meerderweert de uitdiensttreding per 1 september 2022.
2.4.
Bij de eindafrekening heeft Meerderweert een verrekening van € 3.197,40 toegepast terzake teveel genoten vakantieverlof.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
- Een verklaring voor recht dat artikel 8.1. lid 1 onder ‘b’ van de CAO PO 2022-2023 en de daarop gebaseerde verrekening van € 3.197,40 bruto in strijd is of zijn met artikel 32 lid 2 van het Handvest Grondrechten van de Europese Unie en/of artikel 7:628 BW en/of artikel 7”638 BW en/of artikel 7:639 BW en mitsdien nietig zijn;
Subsidiair
- Een verklaring voor recht dat de verrekening van € 3.197,40 bruto bestaande uit onverschuldigd betaald loon, in strijd is met goed werkgeverschap ingevolge artikel 7:611 BW, alsmede in strijd is met de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid van artikel 6:248 lid 1 BW;
Primair en subsidiair
  • Meerderweert te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen het loon van € 3.197,40 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% ingevolge artikel 7:625 BW en de wettelijke rente over het totaalbedrag vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag der algehele voldoening;
  • Meerderweert te veroordelen om aan [eiseres] een deugdelijke bruto-netto-specificatie te verstrekken waaruit blijkt op welke wijze Meerderweert uitvoering heeft gegeven aan het voorgaande;
  • Meerderweert te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten conform de Staffel buitengerechtelijke incassokosten en salarissen in de rechtsgebieden kanton en civiel;
  • Veroordeling van Meerderweert in de kosten van het geding, waaronder het salaris van de gemachtigde alsmede de (nog te maken) nakosten waarvoor de veroordeling een executoriale titel biedt, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn.
3.2.
Meerderweert voert verweer. Meerderweert concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vraag die voorligt is of Meerderweert terecht over is gegaan tot verrekening van teveel genoten uren. Als gesteld en niet betwist wordt uitgegaan van de ongeveer 80 uur zoals door Meerderweert berekend en het daarmee overeenkomende bedrag € 3.197,40.
4.2.
Niet in geschil is dat in beginsel Meerderweert gehouden is het loon over de maand augustus 2022 door te betalen gelet op het einde dienstverband per 1 september 2022. Meerderweert beroept zich echter op verrekening van teveel betaald loon in de vorm van teveel genoten vakantiedagen. Dit betreft een verrekening op grond van artikel 7:632 BW, in welk artikel geregeld is dat aan het einde van het dienstverband verrekening van het loon met vorderingen op de werknemer is toegestaan.
Heeft [eiseres] een vordering?
4.3.
De kantonrechter zal dit allereerst beoordelen vanuit de Nederlandse vakantiewetgeving.
De Nederlandse vakantiewetgeving is opgenomen in afdeling 7.10.3 BW en is mede gebaseerd op de Arbeidstijdenrichtlijn. Van de meeste bepalingen kan niet ten nadele van de werknemer worden afgeweken (artikel 7:645 BW).
Het doel van het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon is tweeledig: het stelt de werknemer in staat enerzijds uit te rusten van de uitvoering van de hem door zijn arbeidsovereenkomst opgelegde taken en anderzijds over een periode van ontspanning en vrije tijd te beschikken. Dit recht moet (tevens) worden beschouwd als een bijzonder belangrijk beginsel van sociaal recht van de Europese Unie.
Een werknemer verwerft over ieder jaar waarin hij gedurende de volledige overeengekomen arbeidsduur recht op loon heeft gehad, aanspraak op vakantie van ten minste vier maal de overeengekomen arbeidsduur per week (art. 7:634 lid 1 BW, de wettelijke vakantiedagen). De werkgever stelt de werknemer ieder jaar in de gelegenheid om die minimumaanspraak op vakantie op te nemen (art. 7:638 lid 1 BW). Voor zover in de vaststelling van vakantie niet is voorzien bij (onder meer) collectieve arbeidsovereenkomst, stelt de werkgever de vakantie vast overeenkomstig de wensen van de werknemer, tenzij gewichtige redenen zich daartegen verzetten (art. 7:638 lid 2 BW).
Naast de wettelijke vakantiedagen kunnen werkgever en werknemer – in de individuele arbeidsovereenkomst, een personeelshandboek of bij collectieve arbeidsovereenkomst – extra vakantiedagen (bovenwettelijke vakantiedagen) overeenkomen. Dergelijke bovenwettelijke vakantiedagen vallen niet onder het bereik van de Arbeidstijdenrichtlijn.
4.4.
Voor werkneemster geldt voorts de cao PO. Op grond van die cao heeft werkneemster recht op 428 vakantie-uren (bestaande uit wettelijk vakantieverlof van vier maal de wekelijkse arbeidsduur en verder bovenwettelijk vakantieverlof). In artikel 8.1 van die cao is de opbouw van het verlof gekoppeld aan een jaar lopend vanaf 1 oktober tot 1 oktober. Het verlof is voorts gekoppeld aan de schoolvakanties. Tenslotte is -voorzover hier relevant- in sub c van lid 2 van het artikel bepaald de werknemer die een deel van het jaar in dienst is bij de werkgever, recht heeft op een evenredig deel van de 428 vakantie-uren. In lid 6 van het artikel is bepaald dat voor deeltijders de bepalingen in dit artikel gelden naar rato van de omvang van hun dienstverband
4.5.
Vast staat dat [eiseres] de vier wettelijk verplichte werken vakantie heeft genoten, zodat zij geacht wordt voldoende in staat te zijn gesteld uit te rusten van de haar door haar arbeidsovereenkomst opgelegde taken en heeft beschikt over een periode van ontspanning en vrije tijd.
[eiseres] heeft vakantie genoten met doorbetaling van loon en met opbouw van vakantiedagen. Er is geen sprake van een eenzijdig door Meerderweert vastgestelde periode waarin [eiseres] niet hoefde te werken of van een bedrijfssluiting waardoor [eiseres] was verhinderd om de overeengekomen arbeid te verrichten en in feite geen verlof heeft genoten. Op grond van de wet, een ministeriele regeling en de cao gelden in het belang van het onderwijs vastgestelde vakantieperiodes. Daaraan zijn zowel Meerderweert als [eiseres] gebonden. [eiseres] heeft deze vakantieperiodes ook altijd verlof genoten; dat was voor de zomervakantie van 2022 niet anders.
4.6.
Partijen verschillen niet van mening over de uitleg van de cao. Uit de cao PO volgt dat een werknemer die tijdens een heel jaar van 1 oktober tot 1 oktober van het jaar erop in dienst is, alle schoolvakanties in het schooljaar dat liep van 1 augustus tot 1 augustus van het jaar erop verlof heeft. Een werknemer die niet tijdens het gehele (verlofopbouw)jaar van 1 oktober tot 1 oktober in dienst is heeft aanspraak heeft op een evenredig vakantieverlof. De woorden 'het gehele schooljaar' slaan op de periode van 1 augustus van een jaar tot 1 augustus van het volgende jaar en dat betreft dus elke werknemer, zowel een werknemer die voor het eerst en korter dan een jaar in dienst is als een werknemer die al langer dan dat schooljaar in dienst is en gedurende het schooljaar uit dienst gaat. Voor [eiseres] geldt dan dat zij aanspraak had op 11/12 deel van het vakantieverlof.
4.7.
Onder het oude recht is al uitgemaakt dat met een dergelijke voorziening is voldaan aan de normen die in ons rechtsbestel voor werknemers (en ambtenaren) gelden met betrekking tot het recht op vakantie. In het belang van het onderwijs is voorzien in vastgestelde vakantieperiodes waarin verlof moet worden genoten.
4.8.
[eiseres] is per 1 september 2022 uit dienst gegaan, zodat zij over het jaar oktober 2021 tot oktober 2022 geen volledige opbouw in vakantiedagen heeft gehad maar wel de gehele schoolvakanties heeft opgenomen. Uit vaste rechtspraak volgt dat -mede gelet op artikel 6:203 BW- daarmee een vordering ontstaat bij de werkgever en daarmee in beginsel een verrekeningsbevoegdheid.
Werkneemster stelt zich op het standpunt dat artikel 8.1. lid 1 sub b van de cao PO nietig is vanwege strijd met artikel 32 lid 2 van het Handvest Grondrechten van de Europese Unie (bedoeld zal zijn artikel 31, tweede lid) en/of artikel 7:628 BW, 7:638 BW en/of 7:639 BW en subsidiair in strijd met goed werkgeverschap en de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid.
Uit het vorenstaande volgt dat er geen sprake is van strijdigheid met de Nederlandse vakantiesystematiek of de artikelen 7:628, 7:638 of 7:639 BW. Voor zover [eiseres] stelt dat verrekening strijdig is met het goed werkgeverschap of de eisen van redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 BW) gaat dit ook niet op, omdat de schoolvakanties bij ministeriële regeling worden vastgelegd en zowel scholen als docenten daaraan gebonden zijn. Van Meerderweert kan dan ook niet worden verwacht dat zij [eiseres] in de gelegenheid stelt om tijdens de zomervakantie werkzaamheden te verrichten omdat er dan nu eenmaal geen onderwijs gegeven wordt. Dat maakt dat ook geen sprake is van strijd met goed werkgeverschap dan wel de eisen van redelijkheid en billijkheid. De vastgestelde vakantieperiodes zijn immers inherent aan een baan in het onderwijs.
4.9.
Dan resteert de beoordeling van strijdigheid met artikel 31 lid 2 van het Handvest. Dit artikellid bepaalt dat iedere werknemer recht heeft op een beperking van de maximumarbeidsduur en op dagelijkse en wekelijkse rusttijden, alsmede op een jaarlijkse vakantie met behoud van loon. Het gaat dan dus over de jaarlijkse vakantie met behoud van loon.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat schoolvakanties niet contractueel ongelimiteerd gekwalificeerd kunnen worden als vakantieverlof. [eiseres] voert hiervoor aan dat de bedongen arbeid simpelweg niet beschikbaar is tijdens de schoolvakanties terwijl een ontstane negatieve vakantieloon-aanspraak vervolgens op de werkneemster wordt afgewenteld. Volgens [eiseres] is dit niet te verenigen met bindende Europese voorschriften. Daarmee zou de cao-bepaling aangaande het opnemen van het vakantieverlof in de schoolvakanties nietig zijn.
Indien geconcludeerd zou worden tot nietigheid stelt de kantonrechter vast dat daarmee de feitelijke situatie is dat er niet gewerkt is in de schoolvakantie maar wel loon is ontvangen. Art. 7:628 BW schrijft voor dat de werkgever verplicht is het loon te voldoen indien de werknemer de overeengekomen arbeid geheel of gedeeltelijk niet heeft verricht, tenzij het geheel of gedeeltelijk niet verrichten van de overeengekomen arbeid in redelijkheid voor rekening van de werknemer behoort te komen. Indien geen van beide partijen schuld hebben aan het feit dat de werknemer de bedongen arbeid niet verricht, gaat het erom of de overeengekomen arbeid niet gebruikt kan worden ten gevolge van een omstandigheid die in de verhouding tussen partijen meer in de risicosfeer van de werkgever ligt dan in die van de werknemer. Het standpunt van [eiseres] komt er op neer dat de vastgestelde vakanties in het onderwijs géén omstandigheid zijn die in de risicosfeer van de werkneemster liggen.
De kantonrechter volgt de redenering van werkneemster niet. De kantonrechter stelt vast dat [eiseres] ter onderbouwing van haar standpunt sterk leunt op het artikel van J.R. Vos uit Tijdschrift voor de Arbeidsrechtpraktijk van 2020, nummer 131, welk artikel in de dagvaarding nagenoeg integraal geciteerd wordt. Vos concludeert daarin dat er vanuit de Europese regelgeving geen bezwaren zijn tegen een (eenzijdige) vaststelling van het vakantieverlof. In het midden kan daarbij blijven dat er hier geen sprake is van een eenzijdige vaststelling van vakantieverlof maar een regeling in wet en cao. Zowel de kanttekening die [eiseres] (wederom Vos citerende) maakt als de verwijzing naar de rechtspraak van het Hof van Justitie sluiten niet aan bij de onderhavige situatie. Immers doet zich hier geen situatie voor waarin er geen sprake is geweest van werken voor de vakantie. Vaststaat tussen partijen dat [eiseres] in het schooljaar 2021-2022 haar contracturen heeft gewerkt én volledige vakantie heeft genoten. Het tekort in deze ontstaat doordat de opbouw van verlof niet gelijk loopt aan dat schooljaar én [eiseres] voordat er een volledige opbouw heeft plaatsgevonden ontslag heeft genomen. Het is daarmee het binnen de systematiek zelfstandig handelen van [eiseres] dat leidt tot de vordering. Het standpunt dat er dus sprake zou zijn van strijd met Europeesrechtelijke bepalingen is daarmee onbegrijpelijk danwel onvoldoende onderbouwd.
4.10.
Uit het voorgaande volgt dat Meerderweert terecht een verrekening heeft toegepast vanwege teveel genoten vakantieverlof en [eiseres] geen vordering heeft op Meerderweert. De vorderingen van [eiseres] dienen daarom te worden afgewezen.
4.11.
[eiseres] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Meerderweert worden begroot op:
- salaris gemachtigde
542,00
(2,00 punten × € 271,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
677,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 677,00, te betalen aan Meerderweert binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M.J.F. Piëtte en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2024.
typ: ksf