ECLI:NL:RBLIM:2024:1930

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
10838713 CV EXPL 23-5533
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident bevoegdheid; beroep op arbitragebeding gelet op persoonlijke en financiële omstandigheden onaanvaardbaar

In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Limburg, is er een geschil tussen [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident], die als bewindvoerder optreedt voor [naam onderbewindgestelde], en de stichting SD Worx. De kern van het geschil betreft de vraag of de kantonrechter bevoegd is om de zaak te behandelen, gezien het feit dat in de overeenkomst tussen partijen een arbitragebeding is opgenomen. [naam onderbewindgestelde] was een professioneel wielrenster die door een ernstig ongeluk niet meer in staat is om haar beroep uit te oefenen. De eiser vordert onder andere erkenning van de arbeidsovereenkomst met SD Worx en betaling van achterstallig loon. SD Worx stelt dat de zaak naar arbitrage moet worden verwezen, maar [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] betwist dit en voert aan dat de omstandigheden van de zaak een beroep op het arbitragebeding onaanvaardbaar maken. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de persoonlijke en financiële omstandigheden van [naam onderbewindgestelde] en [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] zodanig zijn dat het voeren van een arbitrageprocedure niet redelijk is. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het beroep op het arbitragebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, en heeft SD Worx veroordeeld in de proceskosten van het incident.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: 10838713 CV EXPL 23-5533
Vonnis van de kantonrechter in het incident van 17 april 2024
in de zaak van
[eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] , handelend in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over alle goederen die (zullen) toebehoren aan [naam onderbewindgestelde],
wonend te [woonplaats] ,
eisende partij in de hoofdzaak,
verwerende partij in het incident,
gemachtigde mr. N. Poggenklaas,
tegen
de stichting
STICHTING CYCLING TEAM FOR TALENTS,
statutair gevestigd te gemeente Meerssen, kantoorhoudend te Bunde, gemeente Meerssen,
gedaagde partij in de hoofdzaak,
eisende partij in het incident,
gemachtigde mr. E.W. Kingma.
Partijen zullen hierna [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] en SD Worx genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 22,
  • de conclusie van antwoord tevens houdend exceptie van onbevoegdheid met producties
1 t/m 23,
- de incidentele conclusie van antwoord met producties 23 t/m 27.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten waarvan bij de beoordeling van het incident wordt uitgegaan

2.1.
[naam onderbewindgestelde] (hierna: [naam onderbewindgestelde] ) was een professioneel wielrenster. Zij stond onder contract bij SD Worx.
2.2.
Eind 2021 is [naam onderbewindgestelde] tijdens een trainingsstage in Spanje met de nationale ploeg van de Nederlandse wielrenbond bijzonder hard ten val gekomen, met ernstig hersenletsel tot gevolg. [naam onderbewindgestelde] functioneert op dit moment nog ernstig beperkt en zal nooit meer als professioneel wielrenster kunnen functioneren.
2.3.
[naam onderbewindgestelde] heeft thans geen inkomen meer. Voor de bekostiging van haar medische behandeling is de [naam foundation] opgericht, waarin op verschillende manieren geld wordt ingezameld.
2.4.
Bij beschikking van de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem van 25 oktober 2022 zijn alle goederen die (zullen) toebehoren aan [naam onderbewindgestelde] onder bewind gesteld met benoeming van [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] tot bewindvoerder.
2.5.
In de tussen partijen gesloten overeenkomst, welke tenminste van kracht is tussen
1 januari 2021 tot 31 december 2022, is in artikel 12 het volgende bepaald (productie 9 bij conclusie van antwoord):
“Any dispute between the Parties arising from this contract shall be submitted to arbitration without prejudice to the compulsory jurisdiction of ordinary courts. This body may be the UCI Arbitral Board the arbitral court of the South African Cycling Federation, or the Court of Arbitration for Sport (CAS).”

3.Het geschil

in de hoofdzaak

3.1.
Tussen partijen bestaat een geschil over de wijze waarop het tussen hen gesloten contract moet worden gekwalificeerd. [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] vordert derhalve dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Voor recht zal verklaren dat de overeenkomst tussen SD Worx en [naam onderbewindgestelde] kwalificeert als
arbeidsovereenkomst;
II. Voor recht zal verklaren dat de arbeidsovereenkomst tussen SD Worx en [naam onderbewindgestelde] een
arbeidsovereenkomst is voor onbepaalde tijd;
III. SD Worx zal veroordelen om, binnen één week na het door de kantonrechter te wijzen vonnis, het achterstallige loon (ex artikel 7:629 BW) aan [naam onderbewindgestelde] te betalen;
IV. Voor recht zal verklaren dat SD Worx verplicht is om tot de dag waarop de arbeidsovereenkomst tussen haar en [naam onderbewindgestelde] eindigt het loon te blijven betalen, zulks voor
zover dat voortvloeit uit artikel 7:629 BW;
V. SD Worx zal veroordelen in de kosten van deze procedure, een vergoeding voor het salaris van de gemachtigde van [naam onderbewindgestelde] daaronder begrepen.
in het incident
3.2.
SD Worx vordert dat de kantonrechter zich onbevoegd verklaart. Zij stelt dat partijen in artikel 12 van de op dit moment tussen partijen geldende overeenkomst arbitrage zijn overeengekomen. Als een van de mogelijke arbitragecommissies wordt de UCI Arbitral Board (hierna: UCI) genoemd, zodat [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] zich dient te wenden tot de UCI, aldus SD Worx.
3.3.
[eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] voert verweer. Hij stelt ten eerste dat het geschil tussen partijen niet vatbaar is voor arbitrage, nu dit de vaststelling van rechtsgevolgen behelst die niet ter vrije bepaling van partijen staan. [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] voert daartoe aan dat de wijze waarop een overeenkomst moet worden gekwalificeerd een kwestie van openbare orde is, de kwalificatie van de overeenkomst kan immers van belang zijn voor derden, zoals onder meer pensioenfondsen. Op grond van artikel 1020 lid 3 Rv kan het onderhavig geschil daarom niet door middel van arbitrage worden beslecht, aldus [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident]
Voorts stelt [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] dat arbitrage niet ondubbelzinnig en exclusief is overeengekomen. Naast de door SD Worx overgelegde Engelstalige overeenkomst, bestaat er ook een Nederlandse overeenkomst met betrekking tot dezelfde periode (productie 7 bij dagvaarding). Volgens [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] bevat deze overeenkomst de afspraken tussen partijen. Die overeenkomst wijst in artikel 13 expliciet naar de Nederlandse rechter als bevoegde instantie. Voor zover bekend is niet onderhandeld of gesproken of een arbitrageclausule. Daarnaast staat in de Engelstalige clausule de zinsnede “
without prejudice to the compulsory jurisdiction of ordinary courts”.Hieruit blijkt dat partijen de weg naar de reguliere rechtbank niet hebben willen afsluiten. Volgens [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] wordt met de verplichte bevoegdheid de absolute bevoegdheid van de kantonrechter bedoeld. Ook is geen bepaald arbitrageinstituut aangewezen, zodat niet gezegd kan worden dat [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] zich tot de UCI had moeten wenden. Eventuele onduidelijkheden in de overeenkomst, behoren voor rekening en risico van de opsteller van de overeenkomst, zijnde SD Worx, te komen.
Tot slot stelt [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] zich op het standpunt dat een beroep op het arbitragebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Allereerst bestaan er hoge praktische drempels, nu niet in de Nederlandse taal geprocedeerd kan worden en zittingen in beginsel in Zwitserland zullen plaatsvinden. Daarnaast bestaat er onduidelijkheid over de kosten van de procedure, op basis van de reglementen blijkt dat deze kosten aanzienlijk zijn. [naam onderbewindgestelde] heeft momenteel geen inkomen, terwijl zij wel wordt geconfronteerd met hoge (zorg) kosten. Ook de persoonlijke omstandigheden van [naam onderbewindgestelde] en [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] maken een beroep op het arbitragebeding onaanvaardbaar. [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] heeft naast een eigen bedrijf ook (gedeeltelijk) de zorg over [naam onderbewindgestelde] .

4.De beoordeling in het incident

4.1.
Het beroep op art. 1020 lid 3 Rv kan [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] niet baten. De kantonrechter vermag niet in te zien dat een geschil over de kwalificatie van de rechtsverhouding tussen [naam onderbewindgestelde] en SD Worx niet binnen het bereik van de overeenkomst tot arbitrage zou vallen.
4.2.
De vraag of arbitrage ondubbelzinnig en exclusief is overeengekomen, laat zich lastiger beantwoorden. Daartoe zou nodig zijn nader onderzoek te doen naar de totstandkoming van de overeenkomst, waarin een rol zou kunnen spelen dat naast de mede door [naam onderbewindgestelde] ondertekende, Engelstalige overeenkomst, een namens SD Worx ondertekende Nederlandstalige overeenkomst bestaat. De kantonrechter zal dit nader onderzoek hier evenwel achterwege laten, omdat het derde argument van [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] , het beroep op artikel 6:248 lid 2 BW, slaagt.
4.3.
Voor een geslaagd beroep op art. 6:248 lid 2 BW dient toepassing van het tussen partijen overeengekomen contractuele beding – gelet op de omstandigheden van het geval – naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar te zijn. Of de redelijkheid en billijkheid aan een beroep op het beding in de weg staan hangt af van tal van omstandigheden, zoals onder meer de aard en inhoud van de overeenkomst, de maatschappelijke positie van partijen en hun onderlinge verhouding, de wijze waarop het beding tot stand is gekomen en de mate waarin de wederpartij zich van de strekking van het beding bewust is geweest. Bij de vaststelling van wat redelijkheid en billijkheid eisen, moet onder meer rekening worden gehouden met de maatschappelijke en persoonlijke belangen die bij het gegeven geval zijn betrokken (artikel 3:12 BW).
4.4.
Een arbitragebeding wordt naar Nederlands recht in beginsel niet als onredelijk aangemerkt, ook niet in arbeidsrechtelijke kwesties. Slechts bij hoge uitzondering zal de rechter een beroep op een arbitragebeding buiten beschouwing laten op de grond dat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (vgl. HR 21-03-1997, ECLI:NL:HR:1997:AG7212). Het is aan degene die een beroep doet op artikel 6:248 lid 2 BW om de nodige feiten en omstandigheden te stellen.
4.5.
De kantonrechter is van oordeel dat zo’n uitzondering zich hier voordoet en dat het beroep van [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] op art. 6:248 lid 2 BW slaagt gelet op de door hem aangedragen feiten en omstandigheden. [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] heeft aannemelijk gemaakt dat het voeren van een arbitrageprocedure voor hem en [naam onderbewindgestelde] zowel praktisch als financieel onhaalbaar is. Immers, de procedure zal naar verwachting kostbaar zijn en zal worden gevoerd in een buitenlandse taal, waarbij de zittingen in Zwitserland zullen plaatsvinden, terwijl [naam onderbewindgestelde] is verstoken van inkomsten en geconfronteerd wordt met hoge (zorg)kosten en [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] mede de zorg voor [naam onderbewindgestelde] heeft en daarnaast een bedrijf draaiende moet houden. Alle omstandigheden in acht genomen vindt de kantonrechter het beroep op het arbitragebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
4.6.
SD Worx zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

5.De beslissing

De kantonrechter
in het incident
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt SD Worx in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] tot op heden begroot op € 124,00,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
5.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
1 mei 2024voor opgave verhinderdata aan de zijde van beide partijen voor de maanden juni t/m oktober 2024, ten behoeve van een vast te stellen mondelinge behandeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: AH