ECLI:NL:RBLIM:2024:1907

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
ROE 24 / 1213
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening bij woningsluiting op basis van de Opiumwet met bijzondere aandacht voor de kwetsbare positie van verzoekster

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld in het kader van een bezwaarschriftprocedure tegen een besluit van de burgemeester van Sittard-Geleen. De burgemeester had op 6 februari 2024 een last onder bestuursdwang opgelegd, waarbij de woning van verzoekers voor drie maanden gesloten zou worden vanwege de ontdekking van een hennepplantage met 196 planten en de diefstal van elektriciteit. Verzoekers, bestaande uit een echtpaar en de moeder van de vrouw, hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroegen om een voorlopige voorziening, omdat de sluiting grote gevolgen zou hebben voor hun woonsituatie, vooral voor verzoekster 2, die in een mantelzorgwoning woont en kampt met ernstige gezondheidsproblemen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen, waarbij zij de belangen van verzoekster 2 zwaarder liet wegen dan de belangen van de burgemeester bij een onmiddellijke sluiting. De rechter oordeelde dat de burgemeester onvoldoende had aangetoond dat de sluiting noodzakelijk was, gezien de kwetsbare positie van verzoekster 2 en het feit dat zij geen verwijt kon worden gemaakt voor de situatie. De voorzieningenrechter schorste het besluit van de burgemeester tot zes weken na de beslissing op het bezwaar en droeg de burgemeester op het griffierecht van € 187,- te vergoeden, evenals de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/1213

uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 april 2024 in de zaak tussen

[naam] (verzoeker),

[naam](verzoekster 1),
[naam](verzoekster 2),
allen wonende te [woonplaats] , gemeente Sittard-Geleen,
gezamenlijk te noemen: verzoekers
(gemachtigde: mr. J.K.T. Schoffelen),
en

de burgemeester van de gemeente Sittard-Geleen (de burgemeester),

(gemachtigde: mr. P.M. Benning-Hellenbrand).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekers hebben het verzoek ingediend in de bezwaarschriftenprocedure die zij tegen het besluit van de burgemeester van
6 februari 2014 (het bestreden besluit) aanhangig hebben gemaakt. Met dit besluit heeft de burgemeester aan verzoekers een last onder bestuursdwang opgelegd in de vorm van sluiting van de woning aan de [adres] te [woonplaats] , gemeente Sittard-Geleen, voor de duur van drie maanden, met ingang van 26 februari 2024 10:00 uur.
1.1.
De burgemeester heeft schriftelijk bevestigd dat met de feitelijke sluiting zal worden gewacht tot de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 2 april 2024 op zitting behandeld
.Hieraan hebben als partij deelgenomen: verzoeker en verzoekster 1, de gemachtigde van verzoekers en de gemachtigde van de burgemeester.
1.3.
Ter zitting heeft de voorzieningenrechter het onderzoek geschorst en de burgemeester in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 10 april 2024 te reageren op een ter zitting door verzoekers ingebracht stuk. Verzoekers hebben ook na de zitting nog een stuk ingebracht. Partijen zijn vervolgens over en weer in de gelegenheid gesteld om op elkaars stukken te reageren.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft vervolgens op 11 april 2024 het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter beoordeelt of zij een voorlopige voorziening zal moeten treffen. De voorzieningenrechter doet dat mede aan de hand van de gronden die verzoekers in de bezwaarschriftprocedure hebben aangevoerd. Het van die beoordeling deel uitmakend rechtmatigheidsoordeel heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) beroepsprocedure niet.
2.1.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Dat betekent dat de burgemeester op dit moment de woning nog niet mag sluiten.
2.2
Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De voorzieningenrechter gaat echter eerst in op de situatie ter plekke, de totstandkoming van het besluit van de burgemeester en op de vraag of aan de voorwaarden van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is voldaan. Daarna zal zij – in het licht van de door verzoekers aangevoerde gronden – beoordelen of de burgemeester bevoegd was tot sluiting van de woning over te gaan en of hij in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft mogen maken.
Wat is de situatie ter plekke?
3. Verzoekers wonen allen op hetzelfde adres. Verzoeker en verzoekster 1, zijn gehuwd en verblijven samen in het woonhuis. Verzoekster 2, de moeder van verzoekster 1, woont aan de achterzijde van het woonhuis in een mantelzorgwoning. Het echtpaar is huurder van het woonhuis. Woningcorporatie ZOwonen (de verhuurder) is eigenaar van de woning.
Hoe is het besluit van de burgemeester tot stand gekomen?
4. Na een anonieme melding (MMA-melding) heeft op 16 december 2023 in de woning een onderzoek plaatsgevonden. In de slaapkamer van de woning op de eerste verdieping werd een in werking zijnde hennepplantage aangetroffen met 196 hennepplanten en op de keldertrap van de woning werd een zak met 1,17 kilo bruto henneptoppen aangetroffen. Gebleken is dat er meerdere opbrengsten uit eerdere oogsten hebben plaatsgevonden waardoor er sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel. Ook heeft Enexis geconstateerd dat er sprake is van diefstal van elektriciteit. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een bestuurlijke rapportage van 3 januari 2024.
4.1.
De burgemeester heeft naar aanleiding van deze rapportage bij brief van 11 januari 2024, verzonden 12 januari 2024, een voornemen uitgebracht tot sluiting van de woning voor de duur van drie maanden. Verzoekers hebben hiertegen een zienswijze ingediend. Deze zienswijze heeft de burgemeester niet tot een ander standpunt gebracht. Bij het bestreden besluit van 6 februari 2024 heeft de burgemeester het voornemen omgezet in een definitieve last onder bestuursdwang.
Is er voldaan aan de voorwaarden van artikel 8:81 van de Awb?
5. In artikel 8:81, eerste lid, van de Awb is bepaald dat als tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5.1.
De voorzieningenrechter concludeert dat aan de drie in artikel 8:81 van de Awb neergelegde formele vereisten is voldaan, nu verzoekers een bezwaarschrift hebben ingediend tegen het besluit ter zake waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen. Ook de onverwijlde spoed acht de voorzieningenrechter in voldoende mate aangetoond. Het bestreden besluit heeft tot gevolg dat verzoekers de woning drie maanden niet mogen betreden. Verzoekers hebben aangegeven dat zij geen vervangende woonruimte hebben. De voorzieningenrechter neemt op grond hiervan een spoedeisend belang aan en zal het verzoek daarom inhoudelijk beoordelen.
Welke wet- en regelgeving is van toepassing?
6. Voor de beoordeling geldt artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet als wettelijk kader. Hierin is bepaald dat de burgemeester bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang als – voor zover hier van belang – in woningen een middel als bedoeld in lijst I en II van deze wet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Hennep is vermeld op lijst II van de Opiumwet.
6.1.
De burgemeester voert beleid om de handel in drugs in de gemeente Sittard-Geleen tegen te gaan. Dit beleid staat in het Damoclesbeleid Sittard-Geleen (het beleid). In dit beleid staat dat bij een eerste constatering van handel in softdrugs in de woning, de woning in ieder geval voor de duur van drie maanden wordt gesloten als sprake is van meer dan
10 hennepplanten. [1]
6.2.
Ter zitting heeft de gemachtigde van de burgemeester, daarnaar gevraagd, toegelicht dat de sluiting betrekking heeft op alle gebouwen die op het betreffende perceel staan. Voor deze zaak betekent dat zowel de woning en als de mantelzorgwoning gesloten zullen worden.
Is de burgemeester bevoegd om met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet de woning te sluiten?
7. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekers de sluitingsbevoegdheid van de burgemeester op zichzelf niet betwisten. Verzoekers betwisten wel dat de sluiting noodzakelijk en evenredig is. Naar de mening van verzoekers had volstaan kunnen worden met een waarschuwing. Hierop zal de voorzieningenrechter verderop in de uitspraak nader in gaan.
Is de sluiting van de woning noodzakelijk?
8. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat er geen noodzaak tot sluiting bestaat. Zij voeren daartoe aan dat er geen sprake is van drugshandel vanuit de woning. Ook is er geen sprake van “loop naar de woning”. Verder zijn er geen meldingen of andere signalen van overlast rond de woning of dat feitelijke handel in of rondom de woning is waargenomen. Ook zijn er geen handelsattributen aangetroffen, zoals verpakkingsmateriaal. Daarnaast staan noch op de woning noch op verzoekers eerdere antecedenten met betrekking tot de Opiumwet geregistreerd. Naar de mening van verzoekers had de burgemeester met een waarschuwing kunnen volstaan.
9. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [2] volgt dat als de burgemeester bevoegd is om een woning te sluiten, de volgende vraag is of er ook een noodzaak is om een pand te sluiten. Daarbij is van belang of de burgemeester met een minder ingrijpend middel dan een sluiting had kunnen en moeten volstaan omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. [3] Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding wordt beoordeeld of sluiting noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. [4]
9.1.
In verband met de ernst en omvang van de overtreding is mede van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. Uitgangspunt is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, hetgeen op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken. Als blijkt dat de aangetroffen drugs niet in of vanuit de woning werden verhandeld, kan echter in mindere mate sprake zijn van een ‘loop’ naar de woning, wat de noodzaak om te sluiten gelet op het beoogde herstellende karakter van de maatregel minder groot kan maken. Feitelijke handel in of vanuit de woning kan worden aangenomen op grond van politiewaarnemingen, meldingen en verklaringen of het in de woning aantreffen van attributen die te relateren zijn aan drugshandel, zoals een weegschaal, verpakkingsmaterialen, een grote hoeveelheid contant geld en wapens. Verder kunnen ook andere omstandigheden van belang zijn, zoals het aantreffen van harddrugs, een recidive situatie of de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk.
9.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester voldoende heeft onderbouwd dat de sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat en om de openbare orde te herstellen. De burgemeester heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het in het geval van verzoekers gaat om een ernstige situatie in de zin van het beleid. Vast staat dat – na een anonieme melding – in de slaapkamer op de eerste verdieping 196 hennepplanten zijn aangetroffen. Dit is een ruime overschrijding van de ondergrens van 5 hennepplanten voor eigen gebruik. Het betrof hier een professionele in werking zijnde hennepkwekerij van een behoorlijke omvang. Bij een hennepplantage van deze omvang en professionaliteit is aannemelijk dat de woning van verzoekers een schakel heeft gevormd in de productie van drugs, wat op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert. [5] Ook werd er illegaal stroom afgetapt. Verder bevindt de woning zich in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk. Anders dan verzoekers is de voorzieningenrechter van oordeel dat de burgemeester de sluiting van de woning noodzakelijk heeft mogen achten en had hij geen aanleiding hoeven zien om te volstaan met een waarschuwing.
Is de sluiting evenredig?
10. De voorzieningenrechter beoordeelt ook of de sluiting van de woning evenredig is. Voor de beoordeling van de evenredigheid zijn onder meer de verwijtbaarheid van verzoekers en de gevolgen van de sluiting van belang.
11. Verzoekers voeren aan dat de sluiting niet evenwichtig is omdat verzoekster 2 geen verwijt kan worden gemaakt. Zij heeft – voorafgaand aan de ruiming – op geen enkel moment kennis genomen van de verdovende middelen in de woning. Zij woonde in een afzonderlijk chalet, en kon geen weet hebben van de kwekerij. Ook is de sluiting niet evenwichtig vanwege haar persoonlijke omstandigheden. Zij kampt met gezondheidsklachten en is afhankelijk van mantelzorg, die verleend wordt door haar dochter, verzoekster 1. Verzoekster 2 wenst zelfstandig te blijven wonen en wenst niet bij haar dochter in te wonen. De sluiting zal voor verzoekster 2 grote financiële gevolgen hebben, nu zij de mantelzorgwoning heeft laten bouwen met haar laatste spaargeld. Verzoekster 2 zal hierdoor genoodzaakt zijn te gaan wonen in een zorginstelling, nu zij geen financiële middelen meer heeft om een mantelzorgwoning op een andere locatie te laten bouwen. Voor verzoekster 2 is er een bijzondere binding met de woning. Door de woning te moeten verlaten verliest zij haar eigen woonplek, de mogelijkheid om, met behulp van haar dochter, zelfstandig te kunnen functioneren en haar kapitaal.
12. Anders dan de burgemeester is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet op voorhand gesteld kan worden dat verzoekster 2 evident een verwijt kan worden gemaakt van de aangetroffen hennepplantage. Daarbij kent de voorzieningenrechter betekenis toe aan het feit dat zij niet woonachtig is in het woonhuis, waar de hennepplantage is aangetroffen, maar in de naastgelegen mantelzorgwoning.
13. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat niet in geschil is dat verzoekster 2 diverse medische klachten heeft. Uit de door de gemachtigde verstrekte pagina’s van haar patiëntendossier blijkt dat zij, onder meer, lijdt aan COPD en diabetes. Ook heeft zij rug- en hartklachten en is zij aan één arm verlamd. Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat verzoekster 2 vanwege haar hoge leeftijd, zij is 77 jaar, en haar medische klachten graag in haar mantelzorgwoning wil blijven wonen, biedt de overgelegde medische informatie onvoldoende onderbouwing voor de stelling dat verzoekster 2 vanwege haar medische situatie gebonden is aan de mantelzorgwoning en de burgemeester, gedurende de bezwaarfase, niet tot sluiting mag overgaan.
13.1.
Wel is in de voorzieningenrechter van oordeel dat, gelet op de specifieke situatie van verzoekster 2 aanvullende eisen gesteld mogen worden. Zij licht dit als volgt toe. Uit de gegeven toelichting van verzoekster 1 op zitting, onderbouwd met stukken van de huisarts, volgt dat verzoekster 2 intensieve zorg nodig heeft. Dit is ook niet bestreden door de burgemeester. De burgemeester is echter wel van mening dat deze zorg niet perse door haar dochter via de naastgelegen woning hoeft te worden verleend. Volgens de burgemeester kan deze zorg ook worden uitbesteed aan een organisatie voor thuiszorg. Ook bestaat volgens de burgemeester de mogelijkheid voor verzoekster 2 om (tijdelijk) haar intrek te nemen in een verzorgingsinstelling. Hoewel dit standpunt van de burgemeester op zichzelf niet onjuist is in het licht van de geldende rechtspraak, behoeft dit standpunt naar het oordeel van de voorzieningenrechter wel enige nuancering. Verzoekers hebben namelijk na de zitting stukken overgelegd ter onderbouwing van hun standpunt dat het lastig is om vervangende woonruimte vinden. Uit deze stukken volgt dat zij vanwege hun beperkte financiële middelen niet in aanmerking komen voor een vervangende huurwoning of kamer in de particuliere sector. Ook blijkt uit de stukken dat contact is gezocht met diverse verzorgingsinstellingen voor (een tijdelijke) plaatsing van verzoekster 2. Deze plaatsing blijkt lastig, nu er in het geval van verzoekster 2 geen sprake is van medische spoed en zij bovendien ook niet beschikt over een daartoe vereiste indicatie.
De burgemeester is in de gelegenheid gesteld om op deze stukken te reageren, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
13.2.
Onder de gegeven omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekers een begin van bewijs hebben geleverd voor wat betreft de geleverde inspanningen bij het zoeken naar vervangende woonruimte. Daarom mag naar het oordeel van de voorzieningenrechter een meer actieve houding van de burgemeester worden verwacht, in die zin dat hij met verzoekers meedenkt over mogelijke vervangende woonruimte. Als de burgemeester daarover meedenkt, moet rekening worden gehouden met de moeilijke gezondheid van verzoekster 2 en de zorg die zij daarvoor nodig heeft. De voorzieningenrechter acht het, gelet op de gezondheidsklachten van verzoekster 2, niet wenselijk dat zij zich moet melden bij de daklozenopvang, zoals de burgemeester op de zitting als optie heeft aangegeven voor verzoekers.
13.3
De voorzieningenrechter overweegt verder dat partijen het er beiden over eens zijn dat het geen optie is om alleen het woonhuis te sluiten en een voorlopige voorziening te treffen voor de mantelzorgwoning. Als het woonhuis wordt gesloten zal de woningbouw de huurovereenkomst ontbinden voor het gehele perceel. Ook verzoekster 2 zal dan haar mantelzorgwoning moeten verlaten. Bovendien is niet zeker of verzoekster 1 een verblijfplek in de buurt zal kunnen vinden, terwijl verzoekster 2 gedurende de hele dag afhankelijk is van zorg.
13.4
Verder speelt mee dat de burgemeester heeft aangegeven dat over het algemeen geldt dat bij een sluiting op grond van artikel 13b verzoekers op een zwarte lijst zullen komen. Zij kunnen dan niet meer terecht bij de sociale woningbouw.
13.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden in dit geval het belang van verzoekster 2 bij het treffen van een voorlopige voorziening die ertoe strekt dat zij (voorlopig) in haar mantelzorgwoning kan blijven wonen, zwaarder wegen dan het belang van de burgemeester bij onmiddellijke sluiting van de woning. Verzoekster bevindt zich, zoals gezegd, in een kwetsbare positie. De sluiting zal dus grote gevolgen hebben voor haar. Mede gelet op de te verwachten ontbinding en plaatsing op een zwarte lijst. Deze gevolgen zijn bovendien onomkeerbaar. De burgemeester heeft niet aannemelijk gemaakt dat de situatie zodanig is dat met de sluiting redelijkerwijs niet kan worden gewacht totdat op het bezwaar is beslist. De voorzieningenrechter zal daarom de voorlopige voorziening toewijzen.
13.4.
De voorzieningenrechter wenst verzoekers er wel nog op te wijzen dat zij de mogelijkheid hebben om in de bezwaarfase hun standpunten, die zien op hun beperkte financiële middelen, gebrek aan vervangende woonruimte, de mogelijke plaatsing op de zwarte lijst van woningcorporatie ZOwonen, de verzorgingsbehoefte van verzoekster [naam] en de weerspreking van het aantal hennepoogsten, nog verder te onderbouwen. Zoals de voorzieningenrechter heeft overwogen heeft de burgemeester op zich goede redenen om de woning van verzoekers te sluiten. Het kan dus zijn dat de burgemeester dat alsnog doet. De burgemeester zal dan wel actiever moeten meedenken over vervangende woonruimte, met name voor verzoekster 2.

Conclusie en gevolgen

14. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op dit moment nog niet vaststaat dat de woningsluiting evenredig is vanwege de (mogelijk) nadelige gevolgen van de sluiting voor verzoekster 2.
15. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het primaire besluit is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op het bezwaar.
16. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat de burgemeester aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht van € 187,- vergoedt.
17. De voorzieningenrechter veroordeelt de burgemeester in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst de voorlopige voorziening toe in die zin dat het bestreden besluit wordt
geschorst tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist;
- draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 187,- aan verzoekers te
vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van
€ 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.S.A.W. Raes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2024.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 18 april 2024.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie artikel 20 van het beleid.
2.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
4.Zie de uitspraken van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1916 en ECLI:NL:RVS:2022:1910.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1142.