ECLI:NL:RBLIM:2024:1845

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
C/03/292735 / HA ZA 21-284
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake vorderingen van de curator van QES HOLDING B.V. tegen Petel Tech Limited en [gedaagde sub 2]

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 10 april 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de curator van QES HOLDING B.V. en de gedaagden, Petel Tech Limited en [gedaagde sub 2]. De curator vorderde onder andere betaling van boetes en schadevergoeding, alsook de verplichting voor Petel Tech om haar aandelen aan te bieden aan de andere aandeelhouders van QES. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake was van concurrerende activiteiten door de gedaagden en evenmin van een situatie waarin gedaagde [gedaagde sub 2] als 'bad leaver' gekwalificeerd kon worden. De rechtbank heeft de vorderingen van de curator afgewezen, omdat niet is aangetoond dat de gedaagden materiële verplichtingen uit hoofde van de participatieovereenkomst (PO) en managementovereenkomst (MO) hebben geschonden. De rechtbank oordeelde dat de curator onvoldoende feiten heeft gesteld die de vorderingen konden onderbouwen. Tevens werd de curator veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden, die in totaal € 13.092,00 bedragen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. T.A.J.M. Provaas.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/292735 / HA ZA 21-284
Vonnis van 10 april 2024 in de zaak van:
[eiser],
kantoor houdend te Voerendaal,
hierna te noemen de curator,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
QES HOLDING B.V.,
statutair gevestigd te ’s-Hertogenbosch en kantoor houdend te Heerlen,
eisende partij,
hierna te noemen QES,
advocaat: mr. H.J. Alberts,
tegen:
1. de rechtspersoon naar het recht van de republiek Ierland
PETEL TECH LIMITED,
statutair gevestigd te Kilkenny (Ierland) en kantoor houdend te Hilversum,
2.
[gedaagde sub 2],
wonend te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen Petel Tech c.s., dan wel afzonderlijk te noemen Petel Tech en [gedaagde sub 2] .
advocaat: mr. J.C. Debije.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 29,
- de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 8,
- de rolbeslissing van 20 oktober 2021,
- het B16-formulier van Petel Tech c.s. van 30 november 2021,
- het B16-formulier van QES van 30 november 2021,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 22 juni 2023, inclusief de de spreekaantekeningen van (de advocaat van) QES.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
QES is opgericht op 7 september 2015. QES is enig aandeelhouder en alleen en zelfstandig bevoegd bestuurder van Q Education Solutions BV, Q Onderwijs BV en Q-Sense BV (hierna: de dochtervennootschappen), welke dochtervennootschappen met behulp van artificial intelligence diensten en producten aanbieden ten behoeve van gepersonaliseerd leren en opleiden. Sinds haar oprichting (en tot 20 oktober 2020) waren Education Sector Strengthening BV (hierna: ESS), waarvan de heer [naam bestuurder] (hierna: [naam bestuurder] ) enig aandeelhouder en zelfstandig bestuurder is, en Petel Tech, waarvan [gedaagde sub 2] enig aandeelhouder en zelfstandig bestuurder is, de gezamenlijk bevoegde bestuurders van QES.
2.2.
[naam bestuurder] en [gedaagde sub 2] , beiden werkzaam in de branche voor ontwikkeling van educatieve software voor onderwijs, kennen elkaar vanaf 1994. In 2014 heeft [naam bestuurder] de zogenaamde Q methodiek ontwikkeld. [gedaagde sub 2] en [naam bestuurder] besloten samen te gaan werken in een onderneming, zijnde QES, die zich zou richten op het (verder) ontwikkelen van producten en diensten voor adaptief en gepersonaliseerd leren op basis van de Q methodiek.
2.3.
Eind 2018, begin 2019 waren regionale ontwikkelingsmaatschappijen LIOF en LBDF bereid om in te stappen als aandeelhouders en investeerders. Daarnaast was ook Parinvest bereid haar investering in QES (en de dochtervennootschappen) verder uit te breiden. De afspraken omtrent deze nieuwe investeringen en de afspraken tussen deze aandeelhouders en de bestuurders van QES zijn vastgelegd in een op 1 maart 2019 gesloten participatieovereenkomst (hierna: PO, productie 4 bij dagvaarding). In de PO is onder meer het volgende opgenomen, waarbij ESS en Petel Tech zijn aangemerkt als ‘(Management) Shareholder’ en QES is aangemerkt als ‘the Company’:
Bad Leaver
29.3
A Management Shareholder is required to offer his Shares to the other Shareholders as a Bad Leaver in the following instances:
a. if the Management Shareholder terminates his Management Agreement voluntarily or the Manager concerned voluntarily de facto ceases his activities for the Company […];
b. if the Management Agreement is terminated in connection with circumstances that would qualify in an employer-employee relationship as urgent cause referred to in Article 7:678 DCC;
[…]
29.6
If a Management Shareholder is obliged to offer his Shares as a Bad Leaver, the Management Shareholder concerned shall promptly offer the Shares to the other Shareholders and the other Shareholders may acquire the Shares at a purchase price – payable upon transfer – that is equal to the lower of the nominal value of these Shares or the market value of the Shares, […]
[…]
35. Non-compete clause
35.1
Shareholders […] are not allowed in any way, except for the benefit of the QES Group, to directly or indirectly, for their own account or for the account of others, either though participation as shareholder, holder of depository receipts, partner, financer, supervisory director, director, adviser or in any other capacity, have an interest in, perform tasks against payment or free of charge for, or be involved in, any undertaking that caries on activities that are similar to or comparable with those of the QES Group or that compete with those without previous written agreement of the General Meeting. This prohibition applies to al Shareholders […] for as long as they are shareholder of the Company and for a period of 1 (one) year after they cease to be Shareholder. In addition for a further period of 2 years after they ceased to be Shareholder, all Shareholders […] will refrain from approaching any of the entities used by QES Holding including clients, suppliers and employees. The Shareholders […] also warrant compliance with this clause by their direct and indirect shareholders as if they were bound to it themselves.
35.2
[gedaagde sub 2] (who shall co-sign this Participation Agreement for this purpose) shall be personally bound by the restrictions set out in Clause 35.1as as long as Petel Tech or any other Affilate of [gedaagde sub 2] is a shareholder of the Company and for a period of 2 (two) years hereafter.
[…]
38. Confidentiality
Parties undertake, both during the term of this Participation Agreement and thereafter, not to disclose to third parties in any way, either directly of indirectly, any information about the Company and its Subsidiaries, or about the Shareholders, of which they know or ought to understand that it is confidential. […]
[…]
40. Penalty clause
If a Shareholder or a Manager fails to comply with a material obligation under this Participation Agreement that is not made subject to a specific penalty, and this shortcoming, if it can be remedied, is not remedied within 15 (fifteen) Business Days after a written demand to do so, the Shareholder concerned shall forfeit to the Company an immediately payable penalty of € 10,000 (ten thousand euros for each violation and of € 2,500 (two thousand five hundred euros) for each day that the violation continues, without prejudice to the right of each Party to claim compensation of the full loss and/or compliance.
[…]
2.4.
In het verlengde van de afspraken in de PO is tussen QES (als opdrachtgever), Petel Tech (als opdrachtnemer) en [gedaagde sub 2] (als manager) op 1 maart 2019 een (nieuwe) managementovereenkomst (hierna: MO, productie 5 bij dagvaarding) gesloten. In de MO is onder meer opgenomen:
[…]
Artikel 1 Aard en omvang van de opdracht
1.1
Partijen komen overeen dat opdrachtnemer voor de duur van deze overeenkomst diensten zal verlenen betreffende het bestuur, het beheer en de organisatie van opdrachtgever en de door opdrachtgever en haar dochtermaatschappijen gevoerde onderneming, een en ander in de ruimste zin des woords.
[…]
Artikel 4 Opzegging overeenkomst
[…]
4.4
Iedere Partij is gerechtigd deze overeenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen, zonder dat daartoe een ingebrekestelling vereist zal zijn:
a. de andere partij tekortschiet in een op haar rustende materiële verplichting uit hoofde van deze overeenkomst en indien deze tekortkoming ongedaan kan worden gemaakt deze ongedaan making niet heeft plaatsgevonden binnen 3 (drie) weken na de datum van een schriftelijke aanmaning; […]
[…]
Artikel 9 Geheimhouding
9.1
Opdrachtnemer zal tegenover derden tijdens en na de opdrachtovereenkomst strikte geheimhouding betrachten en op geen enkele wijze mededelingen doen omtrent alle informatie, waaronder onder andere verstaan wordt documenten en/of digitale bestanden en/of correspondentie en/of andere informatiedragers en/of kopieën, die in de uitoefening van zijn werkzaamheden te zijner kennis is gekomen. Deze geheimhoudingsverplichting omvat tevens alle externe informatie, waarvan opdrachtnemer uit hoofde van deze opdrachtovereenkomst van derden of relaties van opdrachtgever kennisneemt.
9.2
Ondergetekende zal de onder 1 genoemde informatie niet ten behoeve van zichzelf of derden gebruiken.
9.3
Opdrachtnemer is verplicht om, zonder enig verzoek daartoe, documenten en/of digitale bestanden en/of correspondentie en/of andere informatiedragers en/of kopieën hiervan, die aan de opdrachtgever toebehoren, aan het einde van de opdrachtovereenkomst onmiddellijk aan opdrachtgever ter hand te stellen.
9.4
Indien opdrachtnemer in strijd met zijn verplichtingen uit hoofde van het bepaalde in dit artikel handelt, zal hij aan opdrachtgever zonder dat enige ingebrekestelling is vereist, voor iedere overtreding een boete verbeuren ten bedrage van 1000 euro alsmede een boete ten bedrage van 500 euro voor elke dag dat de overtreding voortduurt.
Artikel 10 Non-concurrentie
10.1
Tijdens de duur van deze overeenkomst en gedurende een periode van 1 (één) jaar na beëindiging hiervan is het de opdrachtnemer, als ook de Manager, niet toegestaan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de opdrachtgever direct of indirect, anders dan ten behoeve van de opdrachtgever en diens dochtervennootschappen, op enige wijze, voor eigen rekening of voor rekening van anderen, door deelneming als aandeelhouder, ouder van certificaten, vennoot, financier, commissaris, bestuurder, adviseur of in enige andere kwaliteit, een belang te hebben in, al dan niet tegen betaling werkzaamheden te verrichten voor of betrokken te zijn bij een onderneming, die activiteiten ontplooit, die gelijk of vergelijkbaar zijn met die van de opdrachtgever en diens dochtervennootschappen of die daarmee concurreren.
10.2
Daarnaast is het de opdrachtnemer, als ook de Manager, gedurende een periode van 2 (twee) jaar na beëindiging van deze overeenkomst verboden relaties van de opdrachtgever en diens dochtervennootschappen, zoals klanten en leveranciers, of werknemers te benaderen.
10.3
Indien opdrachtnemer of de Manager in strijd met zijn verplichtingen uit hoofde van het bepaalde in dit artikel handelt, zal de overtreder aan opdrachtgever zonder dat enige ingebrekestelling is vereist, voor iedere overtreding een boete verbeuren ten bedrage van 1000 euro alsmede een boete ten bedrage van 500 euro voor elke dag dat de overtreding voortduurt.
2.5.
Op 16 december 2019 is de PO aangepast met een (eerste) addendum. Hierin is onder meer de toetreding van [naam aandeelhouder] (hierna: [naam aandeelhouder] ) als aandeelhouder van QES afgesproken.
2.6.
In een op 20 april 2020 gedateerde conceptovereenkomst (productie 8 bij dagvaarding) tussen Epic Paradigm B.V., CEG Advise B.V. en Crea Capital B.V. (hierna aangeduid als: de Oprichtende Partijen), die ieder een derde van de aandelen houden in SOL HOLDING B.V. (welke BV op haar beurt enig aandeelhouder en bestuurder is van SOL B.V., hierna: SOL), en ESS, Petel Tech en [naam aandeelhouder] (hierna aangeduid als: de Toetredende Partijen) is onder meer het volgende opgenomen:
IN AANMERKING NEMENDE DAT:
[…]
C. de doelstelling van de Oprichtende Partijen is om middels SOL Holding als houdstervennootschap en SOL als werkmaatschappij een onderneming te starten, die een applicatie op de markt zal gaan brengen voor gebruik op mobiele telefoon en andere devices, middels welke eindgebruikers opleidingen kunnen volgen in de vorm van micro leereenheden (nuggets), resulterend in micro certificeringen en uiteindelijk – door het samenstel van micro certificeringen – in een certificering voor het behalen van de gehele opleiding die is gevolgd.
D. dat de Toetredende Partijen als aandeelhouder en als management betrokken zijn bij een bestaande onderneming, die aanverwante softwarematige onderwijsproducten op de markt brengt, gericht op andere marktsegmenten dan de marktsegmenten waarop de Oprichtende Partijen zich met de door hen voorgestane onderneming zullen gaan richten;
E. dat de Oprichtende Partijen een samenwerking willen aangaan met de Toetredende Partijen en de onderneming waar laatstgenoemde bij betrokken zijn, teneinde gebruik te kunnen maken van de kennis en ervaring van de Toetredende Partijen, alsmede van de software en overige intellectuele eigendomsrechten behorend tot die onderneming;
F. dat Partijen voorts de mogelijkheid willen onderzoeken tot een samenvoeging van de onderneming van SOL Holding en SOL met de onderneming waar de Toetredende Aandeelhouders bij betrokken zijn; en de activiteiten onder SOL Holding en SOL voortzetten. Indien een samenvoeging van de ondernemingen niet mogelijk is zullen Partijen een samenwerking nastreven op basis van een licentie- en distributieovereenkomst en Service Level Agreement.
[…]
2.7.
Op 28 juli 2020 heeft LIOF mede namens LBDF en Parinvest een e-mail aan onder meer [gedaagde sub 2] en [naam aandeelhouder] gestuurd met de volgende tekst:
Dear [gedaagde sub 2] ,
Thank you for our meeting of July the 15th in which we discussed the (urgent) challenges of Q. Following the various conversations we understand that you need a break this summer to reflect on your future at Q, but remain available for technical and operational questions. LIOF, LBDF and Parinvest, having the majority of the shares, also believe this is in the best interest of the company so that we have time to further define the strategic direction of Q this summer.
[…]
2.8.
In de algemene vergadering van aandeelhouders (hierna: AVA) van QES van 9 oktober 2020 en 20 oktober 2020 is – bij afwezigheid van [gedaagde sub 2] (namens Petel Tech) – besloten om Petel Tech te ontslaan als statutair bestuurder van QES en om de MO met Petel Tech (en [gedaagde sub 2] ) per 1 november 2020 op te zeggen.
2.9.
Bij brief van [naam bestuurder] (ESS, namens QES) van 30 oktober 2020, gericht aan Petel Tech c.s., is de MO met Petel Tech opgezegd per 1 november 2020 met inachtneming van de overeengekomen opzegtermijn (van 6 maanden).
2.10.
Bij e-mail van (de advocaat van) Petel Tech c.s. aan (de advocaat van) QES van 20 november 2020 heeft Petel Tech c.s. de indiening van een verzoekschrift tot het failliet verklaren van QES aangekondigd.
2.11.
Bij e-mail van [naam aandeelhouder] van 23 november 2020 is aan (de voormalige advocaat van) QES onder meer het volgende medegedeeld:
[…]
Zoals ook telefonisch besproken verklaar ik hierbij dat [gedaagde sub 2] mij op 26 oktober 2020 informeel heeft benaderd. Aangezien we uiteraard allebei intensief betrokken zijn geweest bij de productontwikkeling voor SOL, gaf hij aan dat hij met een soortgelijk project bezig was en vroeg me of ik met mijn achtergrond en ervaring interesse zou hebben in de rol van product-manager bij een dergelijk project. Ik heb aangegeven dat ik hier op dit moment geen interesse in had.
Met vriendelijke groet,
[naam aandeelhouder]
[…]
2.12.
Bij e-mail van [naam bestuurder] van 23 november 2020 is aan [gedaagde sub 2] onder meer het volgende medegedeeld:
Dear [gedaagde sub 2] ,
By e-mail dated 30 Oktober 2020, the management agreement between QES Holding B.V. and Petel Tech Limited was terminated with the effect from 1 November 2020, subject to the agreed notice period. This notice period is 6 months, so that the management agreements ends on 1 May 2021. In the meantime, we have established that you have violated the non-competition clause agreed in clause 10 of the management agreement by approaching an employee for a job with a competitor of QES Holding B.V. This breach of the obligations in the management agreement entitles us to terminate the management agreement with immediate effect, to which we will therefore proceed immediately. We will terminate the management agreement with effect from today.
[…]
2.13.
Bij e-mail van (de advocaat van) Petel Tech c.s. aan (de advocaat van) QES van 25 november 2020 is onder meer het volgende medegedeeld:
[…]
In response to your letter dated 23 November last, I inform you as follows.
Our client has no idea what your client is referring to with the accusation that it (or Mr [gedaagde sub 2] ) approached an employee of your client about a possible switch to a competing company. Our client strongly denies the accusation in that regard, and therefore also the violation of the relevant (or any other) provision of the management agreement and / or the participation agreement. It goes without saying that the accusation, being a false accusation, therefor does not have the effect and consequences that your client claims it has. The announcement that the management fees for the notice period will not be paid, implies that your client is in default already (anticipatory breach).
2.14.
Bij brief van (de advocaat van) Petel Tech c.s. van 29 januari 2021 aan (de advocaat van) QES is onder meer het volgende medegedeeld:
[…]
Op een zijspoor gezet
Tot verbijstering van de heer [gedaagde sub 2] werd hij eind juli 2020 ineens op een zijspoor gezet.
Zijdens uw cliënte (c.q. sommige van haar aandeelhoudsters) is sindsdien getracht om een beeld neer te zetten, waarbij het de heer [gedaagde sub 2] zelf zou zijn geweest die zijn vertrek bij uw cliënte zou hebben geïnitieerd of gewild. Dat beeld wordt echter niet gedragen door de feiten: er is geen sprake van dat de heer [gedaagde sub 2] op welke manier dan ook gezinspeeld zou hebben op zijn vertrek. Een feit is dat hij éénzijdig en tegen zijn wil op een zijspoor is gezet nadat hij tijdens een aantal gesprekken in juni 2020 met aandeelhouders eenvoudigweg zijn zorgen had geuit over de resultaatsontwikkeling van de onderneming. Zorgen die niet onterecht waren, gezien die resultaatsontwikkeling. Het gevolg was echter (althans cliënte neemt aan dat dit een gevolg hiervan was, aangezien zij geen andere redenen kan bedenken) dat de heer [gedaagde sub 2] eind juli 2020 tot zijn verbazing ineens een e-mail van één van de aandeelhouders ontving, waarin hem werd gevraagd om na te denken over zijn toekomst binnen de onderneming. De betaling van de overeengekomen maandelijkse managementvergoeding bleef vanaf dat moment ineens geheel en al uit, zonder enige aankondiging vooraf, waarmee uw cliënte er feitelijk voor zorgde dat cliënte (en de heer [gedaagde sub 2] , die voor zijn levensonderhoud afhankelijk is van de inkomsten vanuit de onderneming van uw cliënte) financieel werd uitgerookt. […]
Die stap werd aansluitend vervolgd door een rommelig, middels meerdere aandeelhoudersvergaderingen, verlopen ontslag van cliënte uit haar statutair bestuurderschap en de éénzijdige opzegging van de managementovereenkomst met cliënte, dat laatste zelfs zonder inachtneming van de overeengekomen opzegtermijn. Cliënte heeft zich desondanks steeds bereid getoond om haar taken en verantwoordelijkheden op zich te blijven nemen, en heeft dat zo goed en kwaad als dat ging (vanwege de door uw cliënte gecreëerde afstand) de eerste maanden ook nog volop gedaan.
(Ver)nietig(baar)heid van het ontslagbesluit
Cliënte stelt zich op het standpunt dat iedere redelijke grond voor het genomen besluit tot haar ontslag als bestuurder ontbreekt, en dat dat besluit (onder meer) onverenigbaar is met de vennootschapsrechtelijke redelijkheid en billijkheid die (de aandeelhouders van) uw cliënte en haar jegens elkaar in acht hebben te nemen. Het ontslagbesluit is genomen met als enig doel om zich van cliënte te ontdoen, onder omstandigheden die dat in alle redelijkheid niet kunnen rechtvaardigen.
In haar visie is het ontslagbesluit nietig, dan wel vernietigbaar, en kan dat niet geacht worden het daarmee beoogde rechtsgevolg te hebben. Ter zake behoudt zij zich alle rechten nadrukkelijk voor.
Managementovereenkomst
Waar het ontslagbesluit nietig dan wel vernietigbaar is, zal dat besluit ook niet tot gevolg kunnen hebben dat de managementovereenkomst is geëindigd. Uw cliënte wordt daarom bij deze verzocht […] om de thans reeds achterstallige maandtermijnen van de managementvergoeding over de periode vanaf juli 2020 tot en met januari 2021 […] aan cliënte te voldoen, alsmede om de toekomstige maandtermijnen te blijven voldoen totdat er rechtsgeldig een einde aan de managementovereenkomst mocht komen.
[…]
2.15.
QES is bij uitspraak van deze rechtbank van 28 september 2021 in staat van faillissement verklaard. Bij rolbeslissing van 20 oktober 2021 is de onderhavige procedure door de rechtbank geschorst om Petel Tech c.s. de gelegenheid te geven de curator tot overneming van het geding op te roepen. Dat is vervolgens gebeurd conform het onder 1.1 genoemde B16-formulier van QES van 30 november 2021, in die zin dat daaruit blijkt dat de curator de procedure namens QES heeft overgenomen.

3.Het geschil

3.1.
De curator vordert namens QES bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde sub 2] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan QES te betalen een bedrag van € 1.679.500,00 aan reeds op 30 april 2021 verbeurde boetes, te vermeerderen met de vanaf 1 mei 2021 tot de dag van de uitspraak nog door [gedaagde sub 2] te verbeuren boetes, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van de dagvaarding, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen datum, tot de dag der algehele voldoening,
Petel Tech te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan QES te betalen een bedrag van € 2.254.500,00 aan reeds op 30 april 2021 verbeurde boetes, te vermeerderen met de vanaf 1 mei 2021 tot de dag van de uitspraak nog door Petel Tech te verbeuren boetes, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van de dagvaarding, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen datum, tot de dag der algehele voldoening,
voor recht te verklaren dat Petel Tech op grond van artikelen 29.3 en 29.6, dan wel artikel 30 van de PO de verplichting heeft om haar aandelen binnen 10 dagen na het ten deze te wijzen vonnis aan te bieden aan de andere aandeelhouders van QES voor een bedrag van € 1,00 per aandeel, alsmede de verplichting heeft om alle medewerking te verlenen die vereist is om de overdracht van deze aandelen van Petel Tech naar de andere aandeelhouders te bewerkstelligen,
voor recht te verklaren dat Petel Tech en [gedaagde sub 2] (toerekenbaar) tekort zijn geschoten in de nakoming van de op hen rustende verplichtingen, voortvloeiend uit de PO en MO, en Petel Tech en [gedaagde sub 2] te veroordelen tot schadevergoeding aan QES, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
Petel Tech te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan QES te betalen een bedrag van € 30.500,00, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 maart 2021, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen datum, tot de dag der algehele voldoening,
[gedaagde sub 2] en Petel Tech, hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan QES te betalen de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 6.675,00, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag,
[gedaagde sub 2] en Petel Tech, hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, tot betaling van – kort gezegd – de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente.
3.2.
Petel Tech c.s. voeren verweer. Petel Tech c.s. concluderen tot niet-ontvankelijkheid van QES in haar vorderingen, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van QES, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van QES in – kort gezegd – de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Door de overname van de procedure aan de zijde van de eisende partij is de curator formeel de procespartij geworden. De rechtbank zal hierna in de beoordeling evenwel steeds QES, zijnde de materiële procespartij, als eisende partij vermelden.
Vorderingen a tot en met d
4.2.
Ten aanzien van vorderingen onder a tot en met d heeft QES zich op het standpunt gesteld dat Petel Tech c.s. in strijd hebben gehandeld met materiële verplichtingen uit hoofde van de PO en MO. Als gevolg hiervan zijn Petel Tech c.s. boetes en schadevergoeding aan QES verschuldigd. Bovendien heeft Petel Tech als gevolg van het schenden van deze materiële verplichtingen een (contractuele) verplichting om haar aandelen in het kapitaal van QES over te dragen aan de overige aandeelhouders van QES tegen de zogenaamde ‘bad leaver’ prijs, aldus QES.
4.3.
De rechtbank zal de verschillende aan het adres van Petel Tech c.s. geuite verwijten hierna afzonderlijk bespreken.
SOL
4.4.
QES heeft gesteld dat sprake is geweest van schendingen van de PO en de MO met betrekking tot de kwestie SOL. [gedaagde sub 2] had voor de (potentiële) opdrachtgever SOL – deels zonder overleg met [naam bestuurder] – demo’s laten ontwikkelen namens en op kosten van QES. Op basis hiervan heeft SOL een aantal overeenkomsten aan de zittende bestuurders van QES voorgelegd voor een zogenaamde intensieve samenwerking tussen SOL en QES, waar [gedaagde sub 2] groot voorstander van was. [naam bestuurder] had echter zijn twijfels bij de bedoelingen van SOL (en [gedaagde sub 2] ) en de uitwerking van deze overeenkomsten. De aandeelhouders/bestuurders van SOL en [gedaagde sub 2] wilden met het zittende bestuur van QES de activiteiten van QES overnemen en de huidige investeerders, tevens aandeelhouders, buitenspel zetten, desnoods door een faillissement van QES. De in dit verband opgestelde conceptovereenkomsten, die reeds door de aandeelhouders/bestuurders van SOL getekend waren, heeft [naam bestuurder] laten reviewen door een advocaat. Deze advocaat heeft het zittende bestuur van QES vervolgens nadrukkelijk geadviseerd deze overeenkomsten niet te tekenen, omdat deze overeenkomsten in zijn ogen in strijd waren met de PO en de belangen van de huidige investeerders, tevens aandeelhouders. [naam bestuurder] en [naam aandeelhouder] besloten daarom tijdens het MT van medio/eind april 2020 dat zij de conceptovereenkomsten met SOL niet zouden tekenen, dit tot grote teleurstelling van [gedaagde sub 2] . Nadien werden er voor SOL in opdracht van [gedaagde sub 2] , maar zonder overleg met [naam bestuurder] , nog enkele nieuwe demo’s gemaakt, maar tijdens het daarop volgende gesprek met SOL medio juni 2020 werd duidelijk dat SOL geen verdere interesse meer had in een reguliere samenwerking met QES. De door [gedaagde sub 2] beoogde samenwerking met SOL leidde tot een vertrouwensbreuk tussen [gedaagde sub 2] en LIOF, LBDF en Parinvest. [gedaagde sub 2] was teleurgesteld over het afketsen van de deal met SOL en liet zich daarna steeds vaker en nog uitdrukkelijker negatief uit over de toekomstvisie ten aanzien van QES, de commerciële voortgang en zijn toekomst bij QES. Dit bleek sterk gerelateerd te zijn aan het feit dat hij in zijn ogen te weinig uitzicht had op een hogere managementvergoeding en/of uitbetaling van de achtergestelde managementvergoedingen.
4.5.
De rechtbank constateert dat Petel Tech c.s. gemotiveerd verweer hebben gevoerd tegen de verwijten die QES aan het adres van [gedaagde sub 2] met betrekking tot SOL heeft gemaakt. Zo hebben Petel Tech c.s. aangevoerd dat het project SOL een initiatief was van derden. Zij hadden het plan opgevat een onderneming te gaan starten, die een applicatie/app op de markt zou brengen voor onder meer gebruik op mobiele telefoons. Middels deze app konden eindgebruikers (studenten of werknemers die cursussen volgen) opleidingen volgen in de vorm van hapklare brokjes leereenheden (‘nuggets’ genoemd), resulterend in micro certificeringen en – uiteindelijk – het behalen van de gehele opleiding in kwestie. Dit plan was volgens Petel Tech c.s. niet concurrerend of vergelijkbaar met de Q-Monitor van QES. De beoogde app van SOL was immers bedoeld om onderwijs te volgen, terwijl de Q-Monitor een softwaretool is voor gebruik door onderwijsinstellingen, die aan de hand van data over de leerprestaties van studenten deze leerprestaties monitort en analyseert. In het licht hiervan heeft QES naar het oordeel van de rechtbank vervolgens niet nader en feitelijk onderbouwd waarom toch sprake zou zijn van concurrerende activiteiten. De stellingen tijdens de mondelinge behandeling “Dat SOL niet concurrerend zou zijn met QES is natuurlijk onzin. Het was een regelrechte concurrent, die feitelijk QES wilde overnemen […]” zijn in dit verband onvoldoende onderbouwd en te algemeen van aard om afbreuk te kunnen doen aan het gemotiveerd verweer van Petel Tech c.s. tegen de stelling dat sprake is (geweest) van concurrentie.
4.6.
Daar komt bij dat de rechtbank met Petel Tech c.s. van oordeel is dat de gestelde verwijten aangaande het project SOL ook niet rechtstreeks ten grondslag lijken te zijn gelegd aan de vorderingen van QES, althans heeft QES niet gesteld welke bepalingen in de PO en MO met betrekking tot SOL concreet zijn geschonden. In dit verband hebben Petel Tech c.s. onder meer aangevoerd dat de mogelijke samenwerking met SOL in alle openheid heeft plaatsgevonden en dat [naam bestuurder] en [naam aandeelhouder] daar ook bij betrokken waren. Voorts hebben Petel Tech c.s. erop gewezen dat het stappenplan in de conceptovereenkomst een voorwaardelijk karakter had (hetgeen ook blijkt uit de bepalingen die hiervoor onder 2.6 zijn opgenomen) en dat het niet tot een ondertekening van een overeenkomst met de initiatiefnemers van SOL is gekomen. Petel Tech c.s. hebben betwist dat de advocaat van QES, die om advies was gevraagd, een negatief advies heeft uitgebracht (omdat de samenwerking in strijd zou zijn met de PO of de belangen van de andere aandeelhouders). Verder hebben Petel Tech c.s. betwist dat de gesprekken met SOL in juni 2020 gestaakt zouden zijn, omdat [naam bestuurder] nog op 8 juli 2020 een rapportage per e-mail verzond aan de betrokkenen bij QES, waarin SOL nog werd genoemd als een mogelijke ‘strategische lead’. Vervolgens zijn de gesprekken met SOL volgens Petel Tech c.s. voortgezet tot begin oktober 2020, maar [gedaagde sub 2] was op dat moment, hoewel op een zijspoor gezet, nog steeds werkzaam voor QES en de MO was op dat moment ook nog niet opgezegd. De rechtbank moet constateren dat QES dit alles vervolgens niet, althans onvoldoende heeft weersproken en evenmin is ingegaan op het verweer van Petel Tech c.s. dat het verbod om relaties van QES en haar dochtervennootschappen te benaderen ingevolge artikel 10.2 van de MO (zie hiervoor onder 2.4) pas ingaat nadat deze is geëindigd en ingevolge artikel 35.1 van de PO (zie hiervoor onder 2.3) pas ingaat na beëindiging van het aandeelhouderschap van Petel Tech (dat tot nu toe niet is geëindigd). Dat de gesprekken met SOL langer zijn doorgegaan, ook toen de MO al ten einde was gekomen, zoals [naam bestuurder] tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht, is in het licht van het gemotiveerd verweer van Petel Tech c.s. niet (met stukken) onderbouwd, zodat de rechtbank dit niet kan aannemen. De rechtbank kan op grond van het voorgaande derhalve niet concluderen dat Petel Tech c.s., althans [gedaagde sub 2] , ten aanzien van de kwestie SOL enig verwijt te maken valt en, zo ja, welk verwijt.
ARTES
4.7.
QES heeft gesteld dat Petel Tech c.s. zich gedurende de looptijd van de PO en MO en in ieder geval tot 21 maart 2021 bezig hebben gehouden met concurrerende activiteiten, al dan niet onder de naam ARTES. QES heeft online informatie en een e-mail gevonden over ARTES, waaruit blijkt dat dit concurrerend alternatief voor de Q methodiek en de Q-Engine en Q-Monitor direct gelieerd is aan [gedaagde sub 2] en Petel Tech, en dat zij de initiatiefnemers zijn. Bepalende kenmerken van ARTES zijn onder meer ‘the ability to analyse, monitor, predict and track transversal and hard skills’. De kenmerken zijn, aldus QES, een-op-een afgeleid van de Q-Sense aanpak, tools en strategie. De actieve betrokkenheid van Petel Tech c.s. bij ARTES is een duidelijke schending van de materiële verplichtingen van artikel 10.1 van de MO, maar ook van artikelen 35.1 en 35.2 van de PO. Voor QES is niet precies te achterhalen wanneer [gedaagde sub 2] en Petel Tech exact zijn gestart met deze concurrerende activiteiten. Blijkens een verklaring van een relatie van QES sprak [gedaagde sub 2] reeds op 12 augustus 2020 tijdens een MS-Teams meeting met deze relatie, Open Universiteit (hierna: OU), over zijn zogenaamde ‘Hilversumse activiteiten’. Nu Petel Tech kantoor houdt in Hilversum mag worden aangenomen dat ook Petel Tech reeds toen betrokken was bij deze (concurrerende) activiteiten. Voorts heeft QES een factuur van Petel Tech van 23 februari 2021 aan een relatie van QES inzake ARTES overgelegd en hierbij horende stukken en correspondentie met deze relatie.
4.8.
Ook ten aanzien van de verwijten met betrekking tot ARTES stelt de rechtbank vast dat Petel Tech c.s. daartegen gemotiveerd verweer hebben gevoerd. Zij hebben aangevoerd dat, nadat [gedaagde sub 2] op een zijspoor was gezet, hij zich is gaan oriënteren op zijn toekomst voor het geval zijn betrokkenheid bij QES daadwerkelijk tot een einde mocht komen. In dat kader is [gedaagde sub 2] op een idee gekomen voor een eventuele softwaretool die de leerprestaties van studenten zou analyseren aan de hand van vooral ‘soft skills’, zoals bijvoorbeeld het concentratievermogen van studenten. Tot een concrete uitwerking van dit idee is het echter nooit gekomen. Bovendien hebben Petel Tech c.s. nooit het voornemen gehad om de softwaretool in Nederland te gaan exploiteren, maar mogelijk wel op de Britse markt. Aangezien de activiteiten van QES zich tot Nederland beperken, zou een dergelijke activiteit niet concurrerend, gelijk of vergelijkbaar met de (louter Nederlandse) activiteiten van QES en haar dochtervennootschappen zijn geweest. Om te polsen in hoeverre financiering voor zijn idee zou zijn te werven, heeft [gedaagde sub 2] eind 2020 op het algemene crowdfundingplatform ‘f6s.com’ een (tijdelijke) pagina aangemaakt. Dat is de (online) informatie die QES heeft overgelegd. Om interesse te kweken, heeft [gedaagde sub 2] zijn idee door de beschrijving ervan een stukje concreter doen lijken dan het was, ook door er al een naam (ARTES) aan te koppelen. Van enige concrete activiteit onder die naam was (en is ook thans) geen sprake. Uit de plaatsing van deze pagina is ook geen serieuze belangstelling van investeerders voortgekomen. Om de eventuele belangstelling voor een softwaretool op basis van zijn nieuwe idee te polsen, is [gedaagde sub 2] in contact getreden met een familielid van hem, dat lid is van het bestuur van het Holon Institute of Technology (hierna: HIT), een hogeschool in Israël. Daar bleek serieuze belangstelling te bestaan voor het geval Petel Tech de softwaretool daadwerkelijk zou ontwikkelen, mits de content geheel in het Hebreeuws kon worden ontwikkeld. Ten behoeve van de administratieve verwerking bij HIT werd hiervoor in januari 2021 een voorstel opgesteld, inclusief de betaalvoorwaarden in de vorm van een ‘invoice’ (oftewel: ‘factuur’). HIT was er echter van op de hoogte dat hieraan voorlopig geen gevolg kon worden gegeven, omdat de softwaretool er in het geheel nog niet was. Aan het voorstel is ook geen gevolg meer gegeven en als Petel Tech wel zou zijn overgegaan tot de door HIT gewenste ontwikkeling in het Hebreeuws, zou dit geen activiteit zijn geweest die concurrerend, gelijk of gelijksoortig was aan de activiteiten van QES en haar dochtervennootschappen.
4.9.
De rechtbank stelt voorop dat QES tijdens de mondelinge behandeling niet heeft gereageerd op het gemotiveerd verweer van de zijde van Petel Tech c.s. dat de beoogde softwaretool van ARTES hoe dan ook geen activiteit zou zijn geweest die concurrerend was met de enkel Nederlandse activiteiten van QES, omdat de softwaretool bedoeld was voor de Britse markt, dan wel mogelijk in het Hebreeuws zou worden ontwikkeld. Daar komt bij dat QES – tegenover de gemotiveerde betwisting door Petel Tech c.s. zoals hiervoor weergegeven – niet heeft onderbouwd dat de softwaretool reeds ontwikkeld was en evenmin dat ARTES een onderneming was “die [gedaagde sub 2] in het leven heeft geroepen al tijdens zijn manager- en aandeelhouderschap van QES Holding B.V.” Met betrekking tot de factuur is van de zijde van Petel Tech c.s. tijdens de mondelinge behandeling aanvullend naar voren gebracht dat dit geen factuur was, maar eerder te vergelijken was met een offerte voor consultancywerk van Petel Tech voor HIT, en dat er niet voor is betaald. QES heeft hier vervolgens niet meer op gereageerd. Gelet hierop zijn er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten voor de stelling dat sprake is van concurrerend handelen van Petel Tech c.s. met betrekking tot ARTES en valt derhalve niet in te zien dat Petel Tech c.s. de door QES in dit verband genoemde bepalingen in de PO en MO zouden hebben geschonden.
HIT
4.10.
QES heeft gesteld dat Petel Tech c.s. ook aantoonbaar HIT, een relatie van QES, hebben benaderd voor de levering van een concurrerend monitoringsysteem. In dit kader heeft QES een stuk overgelegd van een MS-Teams meeting van [gedaagde sub 2] (mede namens Petel Tech) met HIT op 16 november 2020.
4.11.
De rechtbank overweegt als volgt. Zoals uit rechtsoverwegingen 4.8 en 4.9 hiervoor blijkt, hadden de contacten van [gedaagde sub 2] met HIT niet een concurrerend karakter ten opzichte van de activiteiten van QES. Daarnaast heeft QES – tegenover het gemotiveerd verweer van [gedaagde sub 2] dat HIT een persoonlijke relatie van hem was en geen klant, leverancier of prospect van QES was – niet (met stukken) onderbouwd dat HIT een relatie van QES was. Ook ten aanzien van HIT kan reeds daarom niet worden geconcludeerd dat Petel Tech c.s. enige bepalingen in de PO en MO hebben geschonden.
Contact met de OU
4.12.
QES heeft gesteld dat [gedaagde sub 2] in strijd met artikel 35.2 van de PO aantoonbaar een relatie van QES heeft benaderd voor concurrerende activiteiten. Uit de verklaring van de OU (zie hiervoor ook onder 4.7) volgt dat [gedaagde sub 2] al op 12 augustus 2020 sprak over zijn zogenaamde ‘Hilversumse’ activiteiten.
4.13.
De rechtbank is van oordeel dat QES onvoldoende heeft onderbouwd op grond waarvan de contacten van [gedaagde sub 2] met de OU een concurrerend karakter hebben gehad, gelet op het gemotiveerd verweer dat Petel Tech c.s. in dit kader hebben gevoerd. Petel Tech c.s. hebben aangevoerd dat het contact met de heer [naam] van de OU heeft plaatsgevonden in de periode dat [gedaagde sub 2] nog werkzaam was voor QES (en van een beëindiging van de MO nog geen sprake was), dat de heer [naam] contact had gezocht met [gedaagde sub 2] omdat de OU behoefte had aan een vervanging van haar digitale leeromgeving yOUlearn, maar dat [gedaagde sub 2] de heer [naam] heeft laten weten dat hij (noodgedwongen) enigszins op afstand van QES vanuit zijn huis in Hilversum werkte en hoe dan ook niets voor hem kon betekenen als het ging om de vervanging van yOUlearn, omdat daar niet zijn expertise lag. De rechtbank stelt vast dat QES hier vervolgens niets tegenover heeft gesteld, zodat van de juistheid van dit verweer moet worden uitgegaan.
Contact met [naam aandeelhouder]
4.14.
QES heeft gesteld dat [gedaagde sub 2] in strijd met artikel 35.2 van de PO aantoonbaar werkneemster (tevens MT-lid en aandeelhoudster) [naam aandeelhouder] van QES heeft benaderd voor concurrerende activiteiten. Uit een door QES overgelegde verklaring van [naam aandeelhouder] (zoals hiervoor weergegeven onder 2.11) volgt dat [gedaagde sub 2] op 26 oktober 2020 met [naam aandeelhouder] sprak over een overstap naar een SOL-achtig alternatief/project.
4.15.
Ook met betrekking tot dit verwijt constateert de rechtbank dat Petel Tech c.s. daar gemotiveerd verweer tegen hebben gevoerd. In dit verband is aangevoerd dat [gedaagde sub 2] tot eind oktober 2020 nog af en toe (informele) contacten met [naam aandeelhouder] heeft gehad. Petel Tech c.s. hebben betwist dat [gedaagde sub 2] [naam aandeelhouder] heeft benaderd voor een baan. De korte verklaring hierover van [naam aandeelhouder] reflecteert volgens Petel Tech c.s. niet de werkelijke inhoud van één van de contacten die [gedaagde sub 2] nog met [naam aandeelhouder] heeft gehad. [gedaagde sub 2] was niet bezig met enig “project”, had geen baan te vergeven en heeft daar dan ook niet met [naam aandeelhouder] over gesproken. Ook hier geldt volgens Petel Tech c.s. dat het contact, indien het wel zou hebben plaatsgevonden op 26 oktober 2020, zou hebben plaatsgevonden op een moment dat de relatiebedingen, die onderdeel zijn van de non-concurrentiebedingen uit de PO en MO, nog geen werking hadden. Gelet op dit gemotiveerd verweer van de zijde van Petel Tech c.s. had het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van QES gelegen om feitelijk te onderbouwen met welk “soortgelijk project” [gedaagde sub 2] bezig was, hetgeen QES niet heeft gedaan. Evenmin heeft QES ter zake dit beweerdelijke aanbod van [gedaagde sub 2] aan [naam aandeelhouder] geen nadere concrete feiten of details gesteld. Daarmee is de verklaring van [naam aandeelhouder] te onduidelijk en diffuus om als bewijs te kunnen dienen dat [gedaagde sub 2] bezig was met een project dat concurreerde met QES en dat hij [naam aandeelhouder] in dat kader een aanbod heeft gedaan. Hoewel QES tijdens de mondelinge behandeling aanvullend heeft gesteld dat het benaderen van [naam aandeelhouder] tijdens het bestaan van de MO in strijd is met de non-concurrentiebepaling van artikel 10.1 van de MO, omdat dat benaderen geschiedde in het kader van zijn belangen ter zake ARTES en/of SOL, die (volgens QES) concurrerend waren met die van QES, heeft de rechtbank hiervoor onder rechtsoverwegingen 4.5, 4.6, 4.8 en 4.9 geoordeeld dat ten aanzien van ARTES en SOL geen sprake is geweest van concurrerende activiteiten. Gelet hierop kan de rechtbank ook daarom niet concluderen dat [gedaagde sub 2] ten aanzien van het benaderen van [naam aandeelhouder] een verwijt kan worden gemaakt dat moet worden gekwalificeerd als concurrerend handelen.
Versturen en verwijderen van vertrouwelijke bedrijfsinformatie of -administratie
4.16.
QES heeft gesteld dat verder is gebleken dat Petel Tech c.s. op 11 oktober 2020 een grote hoeveelheid bedrijfsinformatie/bedrijfsadministratie van QES, dan wel haar dochtervennootschappen, hebben doorgestuurd naar een privé e-mailadres en/of hebben verwijderd van het account [naam account] . In totaal gaat het om 11 Gb aan bestanden. In dit verband heeft QES een analyse van voornoemd account van [gedaagde sub 2] overgelegd, waaruit het versturen en verwijderen van deze bestanden blijkt. Dit moet volgens QES zijn gedaan ten behoeve van de concurrerende activiteiten van Petel Tech c.s.. Het op een dergelijke wijze verwijderen/versturen en zelfstandig gebruiken van bedrijfsgegevens is een schending van het bepaalde in artikelen 2:9 en 2:10 BW alsmede artikelen 9.1, 9.2 en 9.3 van de MO (zie hiervoor onder 2.4) en artikel 38 van de PO (zie hiervoor onder 2.3).
4.17.
Tegen dit verwijt hebben Petel Tech c.s. gemotiveerd verweer gevoerd. In oktober 2020 werd [gedaagde sub 2] gevraagd om zijn inloggegevens, voor toegang tot zijn mailbox, agenda en bestanden bij QES, te verstrekken. Dat heeft [gedaagde sub 2] gedaan. Aangezien [gedaagde sub 2] bevreesd was dat hem daarna de verdere toegang zou worden onthouden tot die mailbox, agenda en bestanden, terwijl hij die data vermoedelijk nodig zou hebben voor de rechtsstrijd die wellicht zou oplaaien omdat hij tegen zijn wil op een zijspoor was gezet, heeft [gedaagde sub 2] daags voordat hij op 12 oktober 2020 zijn inloggegevens verstrekte, een back-up van de data van zijn lokale account binnen het systeem van QES naar zijn persoonlijke e-mailadres verzonden. Met een voorgenomen gebruik van de data voor concurrerende activiteiten heeft dit niets van doen gehad, aldus Petel Tech c.s. Betwist wordt dat hierbij gegevens zijn verwijderd, zoals QES (pas) later is gaan stellen. Alles is behouden gebleven op de server van QES en alleen al gelet op het feit dat QES producties heeft overgelegd met daarin gegevens afkomstig uit de mailbox en agenda van [gedaagde sub 2] , en zich op die gegevens beroept, toont aan dat QES daarover onverminderd de beschikking heeft gehouden.
4.18.
De rechtbank stelt voorop dat QES niet (nader) is ingegaan op de reden waarom [gedaagde sub 2] een back-up van de data van zijn lokale account naar zijn persoonlijke e-mailadres heeft verzonden, namelijk dat hij niet op een informatieachterstand wilde staan met een mogelijke gerechtelijke procedure in het vooruitzicht. Dat levert reeds een voldoende rechtvaardiging op voor het handelen van [gedaagde sub 2] . Naar het oordeel van de rechtbank heeft QES in het licht van het gemotiveerd verweer van Petel Tech c.s. niet toegelicht waarom die handelwijze van [gedaagde sub 2] in strijd zou zijn met artikel 2:9 BW (dat gaat over de taakvervulling en aansprakelijkheid van een bestuurder) of artikel 2:10 BW (dat gaat over het voeren van een administratie en het bewaren van gegevens op een gegevensdrager) of de artikelen 9.1 van de MO en 38 van de PO (die gaan over een geheimhoudingsverplichting ter zake vertrouwelijke informatie ten opzichte van derden). QES heeft niet nader onderbouwd dat [gedaagde sub 2] de bestanden voor zichzelf heeft gebruikt (zoals genoemd in artikel 9.2 van de MO). Het door QES geuite vermoeden dat dit ten behoeve van concurrerende activiteiten is gebeurd acht de rechtbank onvoldoende. Wat dan overblijft, is een mogelijke schending van artikel 9.3 van de MO, op grond waarvan [gedaagde sub 2] – kort gezegd – verplicht was om documenten, bestanden, informatiedragers en/of kopieën hiervan, die aan QES toebehoren, aan het einde van de opdrachtovereenkomst onmiddellijk aan QES ter hand te stellen. Volgens QES is van het enkel kopiëren van eigen gegevens geen sprake geweest, omdat op 11 oktober 2020 11 Gb aan e-mails is gewist. Voor zover dat al het geval is geweest – [gedaagde sub 2] heeft dit immers gemotiveerd weersproken door te stellen dat alles behouden is gebleven op de server van QES – heeft QES niet gesteld dat zij hiervan nadeel heeft ondervonden. Integendeel, QES heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld, zo begrijpt de rechtbank, dat de verwijderde e-mails met behulp van Microsoft zijn teruggevonden. Al met al concludeert de rechtbank hieruit dat Petel Tech c.s. geen verwijt kan worden gemaakt van het versturen van bedrijfsinformatie; voor zover Petel Tech c.s. kan worden verweten dat zij bedrijfsinformatie hebben verwijderd, is niet gebleken dat QES daar nadeel van heeft ondervonden.
Boetes en schadevergoeding
4.19.
Op grond van het voorgaande kan niet worden geoordeeld dat Petel Tech c.s. enige materiële verplichtingen, voortvloeiend uit de MO of PO, hebben geschonden (althans dat QES vanwege een mogelijke schending – enkel wat betreft het verwijderen van bedrijfsinformatie – schade heeft geleden). Gelet daarop zijn Petel Tech c.s. geen boetes verschuldigd op grond van de artikelen 9.3 en 10.3 van de MO of artikel 40 van de PO, zoals QES heeft gesteld, en zijn Petel Tech c.s. niet schadeplichtig jegens QES. Bovendien kan daarom niet worden geconcludeerd dat Petel Tech te kwalificeren is als een zogenaamde ‘bad leaver’, zodat Petel Tech niet gehouden is haar aandelen in QES aan te bieden aan de overige aandeelhouders voor € 1,00 per aandeel.
Conclusie
4.20.
De vorderingen van QES onder a tot en met d dienen te worden afgewezen. Aan (nadere) bewijslevering komt de rechtbank niet toe, omdat door QES onvoldoende feiten zijn gesteld die aan de hand van enige bewijsopdracht bewezen zouden kunnen worden.
Vordering e
4.21.
Met betrekking tot de vordering onder e heeft QES gesteld dat zij op 16 maart 2021 een bedrag van € 30.500,- onder druk van de faillissementsaanvraag aan Petel Tech heeft betaald als voorschot op een nog nader op korte termijn overeen te komen totaaloplossing en onder de nadrukkelijke voorwaarde dat de faillissementsaanvraag ten laste van QES door Petel Tech ingetrokken zou worden. De rechtsgrond voor deze betaling is echter komen te vervallen als gevolg van het feit dat de MO reeds op 23 november 2020 was beëindigd en QES reeds voor 16 maart 2021 eventueel nog aan Petel Tech verschuldigde bedragen had verrekend met door Petel Tech reeds verbeurde boetes. Het bedrag van € 30.500,- is derhalve onverschuldigd betaald en wordt daarom door QES als zodanig teruggevorderd.
4.22.
De rechtbank is van oordeel dat (ook) deze vordering van QES moet worden afgewezen. In dit kader hebben Petel Tech c.s. aangevoerd dat tijdens de mondelinge behandeling, waarop het (eerste) faillissementsverzoekschrift werd behandeld, werd overeengekomen dat QES dit bedrag (zijnde de tot dan onbetaald gebleven managementvergoeding van € 5.000,- per maand over de maanden augustus tot en met december 2020, welk item Petel Tech c.s. reeds eerder hadden aangekaart in de brief van 29 januari 2021, zie 2.14) zou voldoen in ruil voor de intrekking van het toen aanhangige faillissementsverzoekschrift. Deze overeenkomst vormt volgens Petel Tech c.s. de rechtsgrond voor de betaling, en intrekking (van voornoemd verzoekschrift) heeft destijds direct plaatsgevonden, zodat deze betaling reeds hierom niet onverschuldigd is geweest. De rechtbank kan QES niet volgen in haar stelling dat de rechtsgrond aan de betaling zou zijn komen te ontvallen vanwege het feit dat de MO reeds op 23 november 2020 was geëindigd. Dat deze gebeurtenis in het verleden gevolg zou kunnen hebben voor een afspraak die op een later moment door QES is gemaakt, heeft QES niet onderbouwd en valt naar het oordeel van de rechtbank ook niet te begrijpen.
Vorderingen f en g
4.23.
Gelet op het voorgaande bestaat er geen grond om de vorderingen van QES met betrekking tot de buitengerechtelijke incassokosten of de proceskosten toe te wijzen, zodat deze vorderingen worden afgewezen.
Proceskosten Petel Tech c.s.
4.24.
QES is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Petel Tech c.s. worden begroot op:
- griffierecht
4.200,00
- salaris advocaat
8.714,00
(2,00 punten × € 4.357,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
13.092,00
4.25.
De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente is eveneens toewijsbaar op de wijze zoals in het dictum is bepaald.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt de curator (in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van QES) in de proceskosten van Petel Tech c.s. van € 13.092,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als de curator niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt de curator (in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van QES) in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten, zoals genoemd in 5.2, als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2 en 5.3 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.J.M. Provaas en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2024.
JPW