ECLI:NL:RBLIM:2024:1839

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
ROE 24 / 1552
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening omgevingsvergunning en weigering afwijken van beheersverordening

Op 4 april 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster had een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning om een pand te gebruiken voor de opvang van kwetsbare doelgroepen, wat in strijd was met de geldende beheersverordening. De gemeente Landgraaf weigerde deze vergunning op basis van artikel 2.12 van de Wabo, omdat er geen goede ruimtelijke ordening zou zijn. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gemeente geen verklaring van geen bedenkingen (vvgb) heeft afgegeven, wat vereist is voor de weigering van de omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter concludeert dat de gemeente niet bevoegd was om de vergunning te weigeren, omdat de vereiste vvgb ontbreekt en niet gemotiveerd is waarom deze niet nodig zou zijn. Hierdoor is er sprake van een gebrek in het bestreden besluit, wat aanleiding geeft tot het treffen van een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het bestreden besluit geschorst tot zes weken na de uitspraak op het beroep. Tevens is de gemeente veroordeeld tot het vergoeden van griffierecht en proceskosten aan verzoekster. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze mondelinge uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24 / 1552

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

4 april 2024 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam] , uit [vestigingsplaats] , verzoekster

(gemachtigden: mr. J. van Helden en mr. L. Peeters),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Landgraaf, verweerder
(gemachtigden: mr. M. Costongs-Muris en mr. A.R.C.M. Kettenis).

Procesverloop

Bij besluit van 24 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder geweigerd om aan verzoekster een (permanente) omgevingsvergunning te verlenen om het pand gelegen aan de [adres] te [plaats] te mogen gebruiken voor de opvang van kwetsbare doelgroepen in de samenleving in strijd met de geldende beheersverordening.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft ook de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 4 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van verzoekster en de gemachtigden van verweerder.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe.

Overwegingen

De feiten
1. De opvang van verzoekster is gevestigd in het pand gelegen op het perceel aan de [adres] te [plaats] (hierna: het perceel). Ter plaatse van het perceel geldt de beheersverordening ‘ [naam] ’ (hierna: de beheersverordening). Op grond van de beheersverordening heeft het perceel de bestemming ‘Bedrijf’, 'specifieke vorm van bedrijf - vuurwerkopslag’ en 'specifieke vorm van recreatie - groepsaccommodatie'. Daarnaast bevindt zich op het naastgelegen perceel een moestuin op de gronden met de bestemming ‘ [naam] ’. Tussen partijen is niet in geschil dat de opvang en de moestuin in strijd zijn met de ter plaatse geldende beheersverordening.
2. Op 26 augustus 2022 heeft verzoekster een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend om het perceel permanent te mogen gebruiken voor de opvang van kwetsbare doelgroepen in de samenleving in strijd met de geldende beheersverordening. Bij het bestreden besluit heeft verweerder geweigerd om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, en onder 3°, van de Wabo af te wijken van de beheersverordening. Volgens verweerder is er geen sprake van een goede ruimtelijke ordening. Verweerder heeft bij de totstandkoming van het bestreden besluit de uitgebreide voorbereidingsprocedure gevolgd.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
3. Verweerder heeft de omgevingsvergunning voor het afwijken van de beheersverordening geweigerd door geen toepassing te geven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, en onder 3°, van de Wabo.
3.1.
Op grond van artikel 2.27, eerste lid, van de Wabo wordt in bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën van gevallen een omgevingsvergunning niet verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. Die algemene maatregel van bestuur is het Besluit omgevingsrecht (Bor). Op grond van artikel 6.5, eerste lid, van het Bor wordt een omgevingsvergunning, waarbij verzocht wordt om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, en onder 3°, van de Wabo van de beheersverordening af te wijken, niet verleend dan nadat de gemeenteraad heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft. De gemeenteraad heeft op grond van artikel 6.5, derde lid, van het Bor op zijn beurt de mogelijkheid om gevallen aan te wijzen waarin een vvgb van de gemeenteraad toch niet is vereist als buitenplans met een omgevingsvergunning wordt afgeweken van een beheersverordening.
3.2.
Omdat verweerder heeft geweigerd om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen en gezien het feit dat een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) ook vereist is in het geval van een weigering van een omgevingsvergunning [1] , is voor de voorzieningenrechter op basis van het voorgaande uitgangspunt dat een verklaringenprocedure in dit geval vereist is.
3.3.
De voorzieningenrechter stelt echter vast dat een (een weigering van een) vvgb ontbreekt in het dossier en volgens verweerder ook niet lijkt te zijn gevraagd aan de gemeenteraad. De voorzieningenrechter stelt ook vast dat in het bestreden besluit door verweerder niet is gemotiveerd dat een vvgb van de gemeenteraad niet vereist is omdat er sprake is van een uitgezonderd geval dat behoort tot een categorie van gevallen die de gemeenteraad op grond van artikel 6.5, derde lid, van het Bor heeft aangewezen. Desgevraagd heeft verweerder ook ter zitting niet kunnen toelichten waarom een vvgb in dit geval toch niet vereist is en daarom ontbreekt. De voorzieningenrechter moet er daarom vanuit gaan dat de bevoegdheid van verweerder om de omgevingsvergunning te weigeren lijkt te ontbreken. Het voorgaande levert een dusdanig gebrek in het bestreden besluit op dat de spoed, vereist voor het treffen van een voorlopige voorziening, eveneens is gegeven.
4. Omdat op basis van de huidige stand van het dossier het bestreden besluit in beroep geen stand zal houden, wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toe.
4.1.
Op zitting is vast komen te staan dat verzoekster graag een voorlopige voorziening wenst die het verweerder onmogelijk maakt om handhavend op te treden tegen het illegale gebruik van het perceel totdat op het beroep is beslist. De voorzieningenrechter overweegt dat een voorlopige voorziening enkel kan zien op het bestreden besluit. De voorziening die verzoekster wenst is dan ook veel te ingrijpend en verstrekkend. De voorzieningenrechter treft een beperktere voorlopige voorziening die als volgt luidt. De voorzieningenrechter schorst het bestreden besluit tot zes weken na de uitspraak op het beroep tegen het bestreden besluit en bepaalt daarbij dat verweerder niet handhavend mag optreden op basis van het bestreden besluit tot zes weken na de uitspraak op het beroep tegen het bestreden besluit. Handhavend optreden van verweerder, dat het bestreden besluit niet als grondslag heeft (zoals aparte handhavingsbesluiten waaronder een al onherroepelijke last onder dwangsom), vallen niet onder de getroffen voorlopige voorziening.
Conclusie en gevolgen
5. Gelet op het voorgaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit op de wijze zoals overwogen in rechtsoverweging 4.1.
5.1.
Omdat het verzoek wordt toegewezen, moet verweerder het griffierecht ter hoogte van € 371,- aan verzoekster vergoeden. Ook veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder in de proceskosten. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde geldt bij de voorzieningenrechter een vast bedrag per proceshandeling van € 875,-. De gemachtigden hebben een verzoekschrift ingediend en deelgenomen aan de zitting van de voorzieningenrechter. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.
5.2.
Partijen zijn erop gewezen dat tegen deze mondelinge uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.
Deze uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 4 april 2024 door
mr. K.M.J.A. Smitsmans, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Genders, griffier.
De voorzieningenrechter is niet in de gelegenheid dit proces-verbaal mede te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op: 15 april 2024.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.