ECLI:NL:RBLIM:2024:1806

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 april 2024
Publicatiedatum
12 april 2024
Zaaknummer
ROE 22/654
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake afwijzing aanvraag parkeerverbod door college van burgemeester en wethouders

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een parkeerverbod beoordeeld. Eiseres had de aanvraag ingediend omdat zij meent dat de huidige parkeersituatie voor haar woning leidt tot een onveilige verkeerssituatie. De rechtbank oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade de aanvraag onzorgvuldig heeft behandeld. De rechtbank stelt vast dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het parkeerverbod niet kan worden ingesteld, en dat er een kenbare belangenafweging ontbreekt. De rechtbank geeft het college de gelegenheid om het gebrek in de besluitvorming te herstellen door middel van een bestuurlijke lus. Dit houdt in dat het college binnen zes weken na de uitspraak het besluit moet aanvullen of heroverwegen. De rechtbank heeft de termijn voor het college vastgesteld en houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak. De uitspraak is gedaan op 12 april 2024 en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/654 T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.W.J. Schoonbrood),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beslissing op bezwaar van 23 februari 2022 (het bestreden besluit).
1.1.
Bij besluit van 8 november 2021 (het primaire besluit) heeft het college de aanvraag van eiseres om een parkeerverbod in te stellen afgewezen. Met het bestreden besluit is het college bij die afwijzing gebleven.
1.2.
Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 7 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de zoon van eiseres en de gemachtigden van eiseres en het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het college van de aanvraag om een verkeersbesluit te nemen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiseres woont aan de [adres] in [woonplaats] . De [straat eiseres] is een eenrichtingsweg met een maximale snelheid van 30 kilometer per uur, die kan worden opgereden vanuit de [straat] (waar een maximale snelheid van 50 kilometer per uur geldt). Het huis van eiseres ligt dichtbij de Tsplitsing die de [straat eiseres] en [straat] verbindt. Voor het huis van eiseres ligt een grasperkje en daarnaast ligt een inrit naar haar oprit. In de [straat eiseres] mag naast de stoepranden op straat worden geparkeerd.
3.1.
Eiseres zou graag zien dat er een parkeerverbod wordt ingesteld in de straat direct vóór haar woning. Zij stelt daartoe dat de mogelijkheid om een auto te parkeren op die plek ervoor zorgt dat sprake is van een onoverzichtelijke en onveilige (verkeersgevaarlijke) situatie, met name wanneer zij achteruitrijdend vanaf haar inrit de straat op wil rijden. Zij heeft in dat geval onvoldoende zicht vanwege de hinderlijke wijze waarop auto’s zijn geparkeerd in combinatie met het tegen de rijrichting inrijdend dan wel te hardrijdend verkeer.
3.2.
Het college stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat er onvoldoende redenen zijn om een parkeerverbod te rechtvaardigen. Binnen de gemeente is een Werkgroep verkeer belast met de advisering van verkeersmaatregelen. De Werkgroep is aan te merken als deskundige op dit vlak en heeft aangegeven geen noodzaak te zien voor het instellen van een parkeerverbod omdat – anders dan eiseres stelt – er sprake is van een voldoende zichtlijn, ook als achteruitrijdend de inrit wordt verlaten. Ter plaatse bevinden zich dubbele inritten en volgens de Werkgroep is het zicht uitstekend.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres voert aan dat de beslissing op bezwaar onzorgvuldig is voorbereid. Het college gaat er ten onrechte van uit dat er sprake is van een gemeenschappelijke inrit van 6 meter. Haar inrit is maar 3 meter breed, en het is niet de bedoeling dat zij de inrit van haar buren gebruikt. Het college heeft ook ten onrechte geen of onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheid dat er vaak verkeer vanuit de verkeerde rijrichting de straat inrijdt en dat het verkeer regelmatig sneller door de straat rijdt dan is toegestaan. Verder is er onvoldoende zicht wanneer er een (grotere) auto op straat staat geparkeerd. Daarnaast heeft het college onvoldoende haar belangen en het belang van verkeersveiligheid afgewogen, aldus eiseres.
Toetsingskader
5. Uit vaste rechtspraak [1] volgt dat een bestuursorgaan bij het nemen van een verkeersbesluit beleidsvrijheid toekomt en beoordelingsruimte heeft bij de uitleg van, onder meer, de begrippen ‘bruikbaarheid (van de weg)’ en ‘vrijheid van het verkeer’. [2] Dat geldt ook bij het weigeren om een verkeersbesluit te nemen. Het is aan het bestuursorgaan om de verschillende belangen die betrokken moeten worden bij het nemen van een dergelijk besluit tegen elkaar af te wegen. De rechter zal zich bij de toetsing van een dergelijk besluit terughoudend moeten opstellen en slechts moeten toetsen of de uitleg die het bestuur aan voormelde begrippen heeft gegeven de grenzen van redelijke wetsuitleg te buiten gaat, of het besluit niet anderszins in strijd is met wettelijke voorschriften, en of de afweging van de betrokken belangen zodanig onevenwichtig is dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
Oordeel van de rechtbank
6. Uit de processtukken en hetgeen ter zitting is verklaard blijkt dat het college de situatie ter plaatse voldoende zorgvuldig heeft onderzocht en op grond daarvan gemotiveerd heeft aangegeven dat de situatie niet zo onveilig is als door eiseres wordt ervaren. Dat betekent echter niet dat het college niet gehouden is om in de besluitvorming te motiveren welke belangen als bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 met de weigering om het gevraagde verkeersbesluit te nemen zijn gediend. Ook is het college gehouden om in het verkeersbesluit duidelijk te maken waarom het door eiseres gestelde belang niet kan opwegen tegen de belangen om dit niet te doen. Alleen dan kan de rechtbank beoordelen of het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten geen parkeerverbod in te stellen. De rechtbank stelt vast dat het college in het bestreden besluit - anders dan de rechtspraak vereist - niet inzichtelijk heeft gemaakt welke belangen zijn gediend bij het weigeren van het verkeersbesluit. Desgevraagd heeft het college hier ter zitting onvoldoende duidelijkheid over kunnen geven. Het gevolg daarvan is dat ook een kenbare belangenafweging ontbreekt. Dit betekent dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid en daarmee ook ondeugdelijk is gemotiveerd.
Bestuurlijke lus
7. Zoals hiervoor is overwogen onder 6 is het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van de artikelen 8:51a en 8:80a van de Awb het college in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen op de wijze zoals hiervoor overwogen. Dat herstellen kan of met een aanvullende motivering, of, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
7.1.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het college het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
7.2.
Het college moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het college gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
7.3.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt het college op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
  • stelt het college in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J.J. Derks-Voncken, rechter, in aanwezigheid van B.A.E.I. van Hooff, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 12 april 2024

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State van 14 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:489, en 16 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1619.
2.Als genoemd in artikel 2, eerste lid, sub c en d, van de Wegenverkeerswet 1994.