ECLI:NL:RBLIM:2024:1792

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
12 april 2024
Zaaknummer
10593025 \ CV EXPL 23-2830
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgkosten en buitengerechtelijke incassokosten in het kader van een zorgverzekering

In deze zaak vordert CZ Zorgverzekeringen N.V. (hierna: CZ) de Kredietbank Limburg en de onderbewindgestelde, [naam onderbewindgestelde], tot betaling van een bedrag van € 533,97. Dit bedrag bestaat uit een hoofdsom van € 459,75, buitengerechtelijke incassokosten van € 68,96 en rente. De procedure is gestart met een dagvaarding op 12 juli 2023, gevolgd door een mondelinge zitting en diverse schriftelijke stukken van beide partijen. De kantonrechter heeft ambtshalve getoetst of de beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht van toepassing zijn, maar heeft geoordeeld dat deze niet zijn geschonden. CZ stelt dat de onderbewindgestelde zijn eigen bijdrage voor zorgkosten niet heeft voldaan over de periode van 30 augustus 2022 tot 14 oktober 2022. De onderbewindgestelde heeft de vordering niet betwist, maar voert aan dat hij in de veronderstelling was dat CZ de kosten zou vergoeden en dat hij niet in staat is om te betalen vanwege zijn bijstandsuitkering. De Kredietbank heeft in haar verweer de verklaring van de onderbewindgestelde overgenomen en voegt toe dat de fysiobehandelingen voor de bewindstelling hebben plaatsgevonden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat CZ recht heeft op de gevorderde hoofdsom en de buitengerechtelijke incassokosten, en heeft de Kredietbank veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 10 april 2024.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10593025 \ CV EXPL 23-2830
Vonnis van 10 april 2024
in de zaak van
CZ ZORGVERZEKERINGEN N.V.,
te Tilburg,
eisende partij,
hierna te noemen: CZ,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V.,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING VOOR SOCIALE KREDIETVERLENING EN SCHULDHULPVERLENING IN LIMBURG,mede handelende onder de naam
KREDIETBANK LIMURG,in hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[naam onderbewindgestelde],
geboren [geboortedatum] 1957,
gevestigd en kantoorhoudend te Geleen,
gedaagde partij,
hierna te noemen formele procespartij: Kredietbank
hierna te noemen materiele procespartij: [naam onderbewindgestelde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de tegen [naam onderbewindgestelde] uitgebrachte dagvaarding van 12 juli 2023
- het mondelinge, door de griffier op schrift gestelde, antwoord van Meulenberg
- de rolbeslissing van 26 juli 2023, waarbij is bepaald dat CZ de Kredietbank dient op te roepen om in het geding te verschijnen
- de tegen de Kredietbank uitgebrachte dagvaarding van 23 augustus 2023
- het antwoord van de bewindvoerder
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
CZ vordert - samengevat – de veroordeling van Kredietbank tot betaling van € 533,97 (bestaande uit een bedrag van € 459,75 aan hoofdsom, € 8,96 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 5,26 aan rente), vermeerderd met rente en kosten.
2.2.
[naam onderbewindgestelde] en de Kredietbank voeren verweer.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

Ambtshalve toetsing
3.1.
[naam onderbewindgestelde] is een consument, althans wordt vermoed een consument te zijn. Op grond van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dient de rechter de beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht ook toe te passen als daar niet om gevraagd is (‘ambtshalve toepassing’).
3.2.
De kantonrechter is van oordeel dat in deze zaak geen beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht zijn geschonden.
Inhoudelijke beoordeling
3.3.
CZ vordert in hoofdsom een bedrag van € 459,75 aan verschuldigde eigen bijdrage uit hoofde van een met [naam onderbewindgestelde] gesloten zogverzekeringsovereenkomst. [naam onderbewindgestelde] heeft verzuimd de eigen bijdrage over de periode 30/8/2022 t/m 14/10/2022 te voldoen.
3.4.
[naam onderbewindgestelde] heeft de vordering als zodanig niet betwist maar stelt zich op het standpunt dat hij in de veronderstelling was dat CZ de fysiobehandelingen zou vergoeden. Daarnaast voert hij aan de facturen niet te kunnen betalen nu hij moet leven van een bijstandsuitkering.
3.5.
Gebleken is dat de goederen van [naam onderbewindgestelde] onder bewind zijn gesteld. De Kredietbank, die als formele procespartij heeft te gelden en door CZ alsnog in het geding is geroepen, heeft in haar antwoord aangevoerd de verklaring van [naam onderbewindgestelde] over te nemen. Zij vult aan dat de fysiobehandelingen voor de bewindstelling hebben plaatsgevonden. Zij voert verder aan dat aan CZ een betalingsvoorstel is verzonden en dat zij maar beperkt heeft kunnen “sparen” nu [naam onderbewindgestelde] pas sinds 16 juni 2023 onder bewind is gesteld.
3.6.
De Kredietbank concludeert in haar verweer dat CZ gelijk heeft in haar vordering jegens [naam onderbewindgestelde] .
3.7.
CZ stelt naar aanleiding van het verweer dat [naam onderbewindgestelde] een basis verzekering heeft en geen aanvullende verzekering. CZ stelt verder dat zij de voorgestelde betalingsregeling heeft bevestigd, maar ondanks een verzonden herinnering is er geen betaling ontvangen.
3.8.
Het vorenstaande brengt met zich mee dat de gevorderde hoofdsom kan worden toegewezen, evenals de vervallen wettelijke rente.
Buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente
3.9.
CZ maakt tevens aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden. De kantonrechter stelt vast dat CZ voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De buitengerechtelijke incassokosten van € 68,96 zullen worden toegewezen.
3.10.
De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen.
3.11.
Kredietbank is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
129,86
- griffierecht
322,00
- salaris gemachtigde
270,00
(2,00 punten × € 135,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
856,86

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt Kredietbank om aan CZ te betalen een bedrag van € 533,97, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 459,75 vanaf 22 juni 2023, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt Kredietbank in de proceskosten aan de zijde van CZ, tot op heden begroot een bedrag van € 856,86,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P.A. Bisscheroux en in het openbaar uitgesproken op
10 april 2024