In deze zaak vordert CZ Zorgverzekeringen N.V. (hierna: CZ) de Kredietbank Limburg en de onderbewindgestelde, [naam onderbewindgestelde], tot betaling van een bedrag van € 533,97. Dit bedrag bestaat uit een hoofdsom van € 459,75, buitengerechtelijke incassokosten van € 68,96 en rente. De procedure is gestart met een dagvaarding op 12 juli 2023, gevolgd door een mondelinge zitting en diverse schriftelijke stukken van beide partijen. De kantonrechter heeft ambtshalve getoetst of de beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht van toepassing zijn, maar heeft geoordeeld dat deze niet zijn geschonden. CZ stelt dat de onderbewindgestelde zijn eigen bijdrage voor zorgkosten niet heeft voldaan over de periode van 30 augustus 2022 tot 14 oktober 2022. De onderbewindgestelde heeft de vordering niet betwist, maar voert aan dat hij in de veronderstelling was dat CZ de kosten zou vergoeden en dat hij niet in staat is om te betalen vanwege zijn bijstandsuitkering. De Kredietbank heeft in haar verweer de verklaring van de onderbewindgestelde overgenomen en voegt toe dat de fysiobehandelingen voor de bewindstelling hebben plaatsgevonden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat CZ recht heeft op de gevorderde hoofdsom en de buitengerechtelijke incassokosten, en heeft de Kredietbank veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 10 april 2024.