ECLI:NL:RBLIM:2024:1778

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
03.233064.20
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van witwassen van een bedrag van € 69.000,- aangetroffen in een auto

Op 8 april 2024 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van witwassen. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 28 november 2019, toen de Koninklijke Marechaussee een auto controleerde op de A2 bij Eijsden. In de auto, bestuurd door de verdachte, werd een geldbedrag van € 69.000,- aangetroffen in een kledingzak. De verdachte en zijn medeverdachte gaven wisselende verklaringen over de herkomst van het geld, wat leidde tot verdenking van witwassen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met zijn medeverdachte, zich schuldig had gemaakt aan het witwassen van dit geldbedrag, omdat zij geen verifieerbare verklaring konden geven over de legale herkomst ervan. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het witwassen van een ander bedrag van € 1.700,-, omdat dit bedrag niet als ongebruikelijk werd beschouwd. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden op, met een proeftijd van 2 jaren, en een geldboete van € 5.000,-. Tevens werd rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure, wat invloed had op de hoogte van de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03.233064.20
tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 08 april 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortedatum] 1987,
wonende te [adres] (Luxemburg).

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 maart 2024. De verdachte is verschenen. De verdachte heeft ter terechtzitting afgezien van bijstand van een raadsman. De officier van justitie en de verdachte hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de strafzaak tegen medeverdachte [naam medeverdachte] met het parketnummer 03.233096.20.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte
samen met anderen zich heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van
€ 69.000 en een geldbedrag van € 1.700,-.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte met zijn medeverdachte het geldbedrag van € 69.000,- en het geldbedrag van € 1.700,- heeft witgewassen. Het geldbedrag van € 69.000,- wordt aangetroffen in de door hem bestuurde auto van de verdachte en waarin de medeverdachte zat als bijrijder. Het geldbedrag van € 1.700,- wordt in de portemonnee van de medeverdachte aangetroffen. De verdachte en zijn medeverdachte leggen vage en wisselende verklaringen af over het aangetroffen grote bedrag aan contanten en hebben geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven dat het geld niet van enig misdrijf afkomstig is, terwijl dit wel op hun weg had gelegen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat hij geen wetenschap had van het geldbedrag dat in zijn auto werd aangetroffen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Op 28 september 2019 heeft de Koninklijke Marechaussee op de A2 te Eijsden bij de Belgisch-Nederlandse grens de grijze Volkswagen Passat voorzien van een Luxemburgs kenteken aan een controle in het kader van het vreemdelingentoezicht onderworpen. De verdachte was de bestuurder van deze Volkswagen Passat en de medeverdachte [naam medeverdachte] was de bijrijder. Omdat de verdachte geen document kon overhandigen als genoemd in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000 werd het voertuig doorzocht.
Tijdens de doorzoeking van het voertuig werd op de vloer tussen de achterbank en de bijrijdersstoel een kledingzak aangetroffen. In deze kledingzak bevonden zich pakketten met bankbiljetten. Deze pakketten zaten in witte plastic zakken en waren gewikkeld in folie.
De bestuurder gaf in de Engelse taal duidelijk aan dat deze pakketten met bankbiljetten hem toebehoorden en dat het een geldbedrag van € 16.000,- betrof. [2]
Tijdens de insluitingsfouillering wordt bij de medeverdachte in zijn portemonnee een geldbedrag van € 1.700,- aangetroffen. [3]
De verdachte heeft tijdens zijn voorgeleiding verklaard dat het geld van zijn neef was die bij hem in de auto zat en dat hij in Nederland was om een vrachtauto te kopen. [4]
Tijdens de terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij geen weet had van de aangetroffen geldbedragen.
De medeverdachte heeft tijdens zijn voorgeleiding verklaard dat € 10.000,- van hem is en dat hij samen met zijn neef naar Nederland is gekomen om alhier een vrachtauto te kopen. Een andere neef uit Albanië heeft het geld naar Luxemburg gebracht om hier een vrachtauto te kopen. Ook heeft hij geld geleend. [5]
Bewijsoverwegingen
Voor een veroordeling voor witwassen op grond van artikel 420bis, eerste lid, onder b van het Wetboek van Strafrecht is allereerst vereist dat de verdachte het geld voorhanden heeft gehad. Dit volgt uit het feit dat het geld in een kledingzak op de vloer tussen de achterbank en de bijrijdersstoel van zijn auto lag. Hij had aldus de beschikkingsmacht over het geld.
Om tot een bewezenverklaring van witwassen te komen is verder vereist dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf en dat de verdachte op zijn minst redelijkerwijs moest vermoeden dat het voorwerp (onmiddellijk of middellijk) afkomstig was uit enig misdrijf. Daarvoor geldt het volgende beoordelingskader.
Dat een onder een verdachte aangetroffen voorwerp ‘uit enig misdrijf afkomstig is’, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan het Openbaar Ministerie bewijs aan te brengen waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. Wanneer de rechter vaststelt dat de feiten en omstandigheden het vermoeden van witwassen rechtvaardigen, dan mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van een misdrijf afkomstig is. Indien de verdachte een dergelijke verklaring aflegt, dan ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de alternatieve herkomst van de voorwerpen uit de verklaring van verdachte. Alleen als vervolgens uit dit onderzoek blijkt dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de voorwerpen een legale herkomst hebben en dat dus een criminele herkomst de enige aanvaardbare verklaring is, kan het witwassen van die voorwerpen bewezen worden.
Met inachtneming van dit beoordelingskader overweegt de rechtbank als volgt
.
De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af. Op 28 november 2019 werd de auto waarvan de verdachte de bestuurder was en waarin de medeverdachte als bijrijder zat gecontroleerd door de Koninklijke Marechaussee. In de auto wordt op de vloer in een kledingzak verpakt in folie, pakketten met bankbiljetten aangetroffen van in totaal € 69.000,-.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het voorhanden hebben van zoveel contant geld en het vervoeren daarvan in een personenauto door privépersonen hoogst ongebruikelijk is in het geval dat geld op legale wijze is verkregen en een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich brengt. Van de verdachte en zijn medeverdachte zijn geen inkomstengegevens bekend.
Op grond daarvan acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat het geldbedrag van € 69.000,- in de tenlastelegging onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is, wat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Een dergelijke verklaring hebben de verdachte en zijn medeverdachte niet gegeven. Sterker nog, de verklaringen van verdachte zijn inconsistent en stroken evenmin met de verklaring van de medeverdachte. Hier komt bij dat het verhaal over de koop van een vrachtwagen volkomen ongeloofwaardig is. Uit de webgeschiedenis van de telefoon van de medeverdachte blijkt immers dat hij pas na de controle door de Koninklijke marechaussee webpagina’s heeft bezocht over bedrijfsauto’s. Ook op een andere wijze is een legale herkomst van het geldbedrag niet aannemelijk gemaakt. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat de verdachte zich samen met zijn medeverdachte heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van het geldbedrag van € 69.000,-.
Partiële vrijspraak
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het medeplegen van het witwassen van het geldbedrag van € 1.700,-. De rechtbank vindt de hoogte van dit bedrag aangetroffen in de portemonnee van verdachte niet zodanig hoog of ongebruikelijk dat dit een vermoeden van witwassen rechtvaardigt. Een situatie waarin de verdachte uitleg moet geven over de (legale) herkomst van het geld doet zich hier niet voor. Dit betekent dat de verdachte wordt vrijgesproken van het witwassen van dit geldbedrag.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 28 november 2019, te Eijsden, in de gemeente Eijsden-Margraten, tezamen en in vereniging met een ander voorwerpen voorhanden heeft gehad, te weten een geldbedrag van 69.000 euro, terwijl hij en zijn mededaders wisten dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
medeplegen van witwassen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een geldboete van € 5.000-.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat hij van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Verder heeft de verdachte naar voren gebracht dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor hem en zijn gezin grote gevolgen zal hebben. Hij zal dan zijn baan en zijn woning kwijtraken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan witwassen. Dit is een ernstig strafbaar feit. Witwassen vormt namelijk een bedreiging voor de legale economie en het tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Bovendien heeft het in omloop zijn van dergelijke grote witgewassen geldbedragen een sterk corrumperende werking en faciliteert dit veelal ander strafbaar handelen. De verdachte heeft daar geen oog voor gehad en zich laten leiden door – naar de rechtbank aanneemt – eigen financieel gewin. Vanwege de hiervoor genoemde ernstige gevolgen van witwassen, wordt voor dit feit doorgaans een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd.
De verdachte heeft tot op heden geen openheid van zaken verschaft en geen enkele verantwoordelijkheid genomen. Hij blijft steevast ontkennen dat hij op enigerlei wijze betrokken is geweest bij het bewezenverklaarde feit.
Redelijke termijn
De rechtbank is van oordeel dat het recht van de verdachte op een berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden, is geschonden.
De Hoge Raad heeft in zijn uitleg van de redelijke termijn als uitgangspunt genomen dat de behandeling van een zaak in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen.
De redelijke termijn is in dit geval aangevangen op het moment waarop de verdachte door de politie als verdachte is aangehouden en verhoord, te weten op 28 november 2019.
De termijn is derhalve met 2 jaren en 4 maanden overschreden, zonder dat de verdediging hiervan enig verwijt is te maken. Met deze overschrijding zal de rechtbank, overeenkomstig de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, rekening houden bij de bepaling van de straf.
Hoogte straf
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte ter terechtzitting naar voren heeft gebracht dat de verdachte zijn baan en zijn woning zal verliezen wanneer hem een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. Voorts heeft de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. Gelet op deze ruime overschrijding van de redelijke termijn acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend.
De rechtbank acht, alles overwegende een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren en oplegging van een geldboete van € 5.000,- passend. Zonder de overschrijding van de redelijke termijn had de rechtbank opgelegd een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een geldboete van € 5.000,-.

7.Het beslag

De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen tassen en het geldbedrag van € 69.000,- vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke het feit is begaan en deze ten tijde van het begaan van het feit aan verdachte toebehoorden.
De inbeslaggenomen telefoons zullen aan de verdachte worden teruggegeven.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 33, 33a en 420bis Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straffen
  • veroordeelt de verdachte tot
  • bepaalt dat de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 2 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
  • veroordeelt de verdachte tot
  • beveelt dat, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal volgt, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen;
Beslag
- verklaart verbeurd de volgende in beslag genomen voorwerpen:
- € 10.000,-;
- € 20.000,-;
- € 9.000,-;
- € 20.000,-;
- € 10.000,-;
- 2 tassen;
- 1 tas;
- gelast de teruggave van de volgende in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte:
- 1 gsm;
- 1 gsm.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Osmić, voorzitter, mr. M.M. Beije en
mr. M.E.M.W. Nuijts, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Berkers, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 08 april 2024.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 28 november 2019, te Eijsden, in de gemeente Eijsden-Margraten, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
voorwerpen heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad, en/of
van voorwerpen gebruik heeft/hebben gemaakt, te weten een geldbedrag van 69.000 euro en/of een geldbedrag van 1700 euro,
terwijl hij en/of zijn mededaders wist(en) dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig (eigen) misdrijf;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee brigade Zuid-Limburg, dossiernummer PL2 7 YL/19-0038, gesloten d.d. 10 januari 2020, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 92 en het aanvullend proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee brigade Zuid-Limburg, mutatienummer: PL27YL/19-112750 d.d. 26 maart 2023.
2.Het proces-verbaal bevindingen d.d. 28 november 2019, pag. 15 t/m 18.
3.Het proces-verbaal bevindingen d.d. 28 november 2019, pag. 58
4.Het proces-verbaal voorgeleiding d.d. 28 november 2019, pag. 44
5.Het proces-verbaal voorgeleding d.d. 28 november 2019, pag. 55