In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De zaak betreft een subsidiegeschil tussen een stichting en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht. De stichting had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 8 februari 2024, waarin een subsidie van € 273.175,- en een eenmalige subsidie van € 54.860,- was toegekend. De stichting verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat zij vreesde in een acute financiële noodsituatie te komen door het uitblijven van de volledige subsidie-uitkering.
De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen spoedeisend belang is, omdat er geen onomkeerbare situatie dreigt, zoals faillissement of acute financiële nood. De stichting heeft voldoende financiële middelen en reserves om de komende maanden te overbruggen. De voorzieningenrechter wijst erop dat de procedure voor voorlopige voorzieningen bedoeld is voor spoedzaken, en dat de stichting al een substantieel deel van de subsidie heeft ontvangen. De voorzieningenrechter concludeert dat de stichting geen recht heeft op de gevraagde voorlopige voorziening, omdat het verzoek niet voldoet aan de vereisten van spoedeisend belang en er geen evident onrechtmatig besluit is vastgesteld.
De uitspraak is gedaan op 11 april 2024 en er is geen mogelijkheid tot hoger beroep of verzet tegen deze beslissing.