Uitspraak
RECHTBANK Limburg
1.De procedure
2.De feiten waarvan bij de beoordeling van het incident wordt uitgegaan
3.Het geschil
4.De beoordeling
5.De beslissing
woensdag 10 april 2024voor conclusie van antwoord.
Rechtbank Limburg
In deze zaak, die zich afspeelt in Maastricht, heeft de Rechtbank Limburg op 3 april 2024 uitspraak gedaan in een incident betreffende een voorlopige voorziening. De eiser, [eiser], heeft een vordering ingesteld tegen zijn buurman, [gedaagde], in verband met de beoogde bouwwerkzaamheden van laatstgenoemde. [gedaagde] had een omgevingsvergunning aangevraagd voor de uitbreiding van zijn woning, waartegen [eiser] bezwaar had gemaakt. In een eerdere kort geding procedure was [gedaagde] veroordeeld om de bouwwerkzaamheden te staken, maar hij heeft verzet aangetekend tegen dit vonnis.
De rechtbank heeft in deze procedure beoordeeld of [eiser] voldoende belang had bij de gevraagde voorlopige voorziening, nu [gedaagde] had toegezegd geen werkzaamheden te starten zolang de omgevingsvergunning niet onherroepelijk was. De rechtbank oordeelde dat, gezien deze toezegging, [eiser] onvoldoende belang had bij de gevraagde voorziening. De vordering van [eiser] werd dan ook afgewezen. Tevens werd [eiser] veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].
De uitspraak benadrukt het belang van het hebben van een spoedeisend belang bij het aanvragen van een voorlopige voorziening en de rol van toezeggingen van de wederpartij in dergelijke procedures.