ECLI:NL:RBLIM:2024:177

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 januari 2024
Publicatiedatum
15 januari 2024
Zaaknummer
C/03/324949 / JE RK 23-2120
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing ondertoezichtstelling en afwijzing uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze beschikking heeft de kinderrechter van de Rechtbank Limburg op 5 januari 2024 uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen en een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen. De kinderrechter heeft geoordeeld dat er sprake is van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [minderjarige], die gedurende een lange periode bij zijn grootmoeder heeft verbleven, waardoor hij geen gezonde hechtingsrelatie met zijn moeder heeft kunnen opbouwen. De moeder heeft erkend hulp nodig te hebben en heeft zelf om ondersteuning gevraagd. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de hulpverlening in het verleden niet adequaat is geweest en dat er onvoldoende regie is gevoerd over de hulpverlening. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling toegewezen voor de duur van een jaar, maar de machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen, omdat niet is aangetoond dat dit noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. De kinderrechter benadrukt het belang van de hechting tussen moeder en kind en dat de moeder de kans moet krijgen om haar verantwoordelijkheden te dragen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Maastricht
Zaaknummer: C/03/324949 / JE RK 23-2120
Datum uitspraak: 5 januari 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verzoek tot ondertoezichtstelling
in de zaak van:
de RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
hierna te noemen: de raad,
regio Limburg, locatie Maastricht,
betreffende de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2023 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonend in [woonplaats] ,
advocaat: mr. R.G.P. Voragen, kantoorhoudend in Heerlen.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de grootmoeder] ,
hierna te noemen: de grootmoeder (moederszijde),
wonend in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de raad, ontvangen op 1 december 2023;
- het verweerschrift van de moeder, ontvangen op 4 januari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling die met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 5 januari 2024 en waarbij zijn verschenen:
- een vertegenwoordiger van de raad;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de grootmoeder;
- twee vertegenwoordigsters van de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, hierna te noemen: de GI, als toehoorders.
1.3.
Ter mondelinge behandeling heeft de kinderrechter met toepassing van artikel 29a lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering mondeling uitspraak gedaan op het verzoek om [minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI, waarbij aan de belanghebbenden de beslissing en de belangrijkste gronden van de beslissing zijn medegedeeld.
1.4.
Na de mondelinge behandeling heeft de griffier (omstreeks 15.30 uur) telefonisch contact gehad met de advocaat van de moeder, de raad en de GI ten einde de beslissing op het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] mede te delen.
1.5.
Deze beschikking vormt de volledige schriftelijke uitwerking van de mondelinge uitspraak van de kinderrechter.

2.De feiten

2.1.
Uit de overgelegde geboorteakte, aktenummer 100209 van het jaar 2023, blijkt dat [minderjarige] met toestemming van de moeder is erkend door [de vader] op 10 november 2022.
2.2.
De moeder oefent alleen het gezag uit over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] staat in het Basisregistratie persoonsgegevens (BRP) ingeschreven bij de moeder, maar verblijft feitelijk bij de grootmoeder (en haar partner).

3.Het verzoek en verweer

3.1.
De raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van een jaar. Tevens wordt verzocht een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlenen in een netwerkpleeggezin, zijnde de grootmoeder moederszijde, voor de duur van zes maanden. De raad verzoekt daarbij de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek stelt de raad dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd omdat zijn toekomstperspectief niet duidelijk is. [minderjarige] groeit op dit moment (met instemming van de moeder) op bij de grootmoeder. Onder die omstandigheid heeft hij echter onvoldoende contact met de moeder waardoor hij zich onvoldoende aan de moeder kan hechten. Er is tot op heden nog geen concreet beeld ontstaan van de pedagogische mogelijkheden en eventueel de beperkingen van de moeder. Daarnaast is de samenwerking tussen de grootmoeder en de moeder verstoord. Sinds de geboorte van [minderjarige] is er veel hulpverlening betrokken bij de moeder. Er leek sprake te zijn van positieve ontwikkelingen afgaande op de informatie van JenS, Stand-By, de fysiotherapeut en de logopediste. Vanaf het moment dat de moeder tegen de gemaakte afspraken met Team Toegang van de gemeente Heerlen in, zelfstandig is gaan wonen in plaats van conform de afspraak in een moeder-kindhuis, zijn de zorgen toegenomen. De moeder had de basisvoorzieningen in haar nieuwe woning niet op orde en dat is een zorgpunt voor de raad omdat het van belang is dat de moeder zorg draagt en verantwoordelijk neemt zodat zij tegemoet kan komen aan de zorgbehoefte van [minderjarige] . Inmiddels is gebleken dat het de moeder is gelukt zorg te dragen voor de basisvoorzieningen in de woning. Er zijn verder ook zorgen over de pedagogische vaardigheden van de moeder. Zo hebben er incidenten plaatsgevonden waarbij de moeder [minderjarige] heeft laten vallen, in de lucht heeft gegooid om “vliegtuigje” te spelen en alleen heeft gelaten bij het drinken van een drinkfles. Daarnaast is gezien dat de moeder de nek van [minderjarige] niet voldoende ondersteunt en dat de moeder [minderjarige] alleen in een stoel laat zitten terwijl dat nog niet bij zijn leeftijd past. Dit soort situaties zijn risicovol. De moeder beschikt over een beperkt probleeminzicht en er zijn signalen die erop kunnen wijzen dat er sprake is van een patroon, wat betreft het voortijdig afbreken van hulpverlening. Het gegeven dat de moeder zorgen niet als zodanig onderkent, lijkt voor een opbouw van spanningen te hebben gezorgd en tot (steeds) meer weerstand tegen hulpverlening. De moeder neigt er naar, ook in gesprek met de raadsonderzoekers, de oorzaak van alle problemen en zorgen eenzijdig buiten zichzelf te leggen. Ook zijn er zorgen over de keuzes die de moeder maakt wat betreft contacten in haar netwerk en zijn er in ieder geval signalen dat de moeder met mogelijk (eerder) crimineel actieve mannen contact heeft, hetgeen de moeder ontkent maar door Jens en de bewindvoerder als zorg zijn doorgegeven. Hoewel er dus wel zorgen zijn, is de moeder zich binnen deze context echter steeds meer gaan verzetten tegen hulpverlening in plaats van dat zij samenwerkte met hen. En ook bij de grootmoeder is er steeds meer weerstand ontstaan. De laatste maanden lijken misverstanden en miscommunicatie tussen de moeder, de grootmoeder en de hulpverlening (met name Team Toegang en ‘t Prunelleke) zich opgestapeld te hebben en is de weerstand tegen deze instanties gegroeid. Na een boze e-mail van stiefgrootvader (mz), die in ieder geval als dreigend is ervaren door ‘t Prunelleke, en de mededeling van de moeder via haar advocaat, dat ‘t Prunelleke niet meer welkom is, is deze vorm van opvoedondersteuning stopgezet. Gezien echter eerder gesteld is binnen het laatste veiligheidsplan, dat een opbouw van contact van [minderjarige] met moeder alleen mogelijk is met de inzet van intensieve ambulante opvoedingsondersteuning, zijn er nu geen vervolgstappen meer gezet in afwachting van de uitkomsten van dit raadsonderzoek. Vastgesteld kan worden dat de samenwerkingsrelatie in ieder geval verstoord is geraakt en dat hulpverlening daardoor ernstig is gestagneerd, terwijl hulp wel nodig is.
3.3.
De moeder voert gemotiveerd verweer tegen het verzoek en concludeert primair tot afwijzing van het verzoek. Subsidiair vraagt de moeder de termijn van de ondertoezichtstelling alsmede de machtiging tot uithuisplaatsing bij toewijzing daarvan te beperken tot een kortere termijn dan door de raad wordt verzocht. Ook spreekt de moeder een specifieke voorkeur uit voor een gezinsvoogdijwerker in het geval van toewijzing van het verzoek tot ondertoezichtstelling. De moeder heeft een andere visie van hetgeen zich allemaal heeft afgespeeld en hetgeen door de raad wordt gerapporteerd. De moeder betwist dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] . Dat er een incident heeft plaatsgevonden waarbij [minderjarige] is gevallen, erkent de moeder. In dat verband stelt de moeder dat dit iedere ouder kan gebeuren. Het incident heeft zich voorgedaan toen de moeder [minderjarige] op bed had gelegd omdat zij een schroef van de grond wilde oprapen om te voorkomen dat iemand zich daaraan zou bezeren. [minderjarige] is toen van het bed gevallen waarna de moeder direct met [minderjarige] naar het ziekenhuis is gegaan om hem te laten controleren. Ook erkent de moeder dat zich een incident heeft voorgedaan waarbij de moeder een drinkfles in het babybedje van [minderjarige] heeft laten liggen. De moeder zag daar het gevaar niet van in. Wat betreft het betrekken van een woning die niet voorzien was van de benodigde basisvoorzieningen stelt de moeder dat, buiten de vloer, alle benodigdheden aanwezig waren in de woning. Nadat [minderjarige] op aandringen van Team Toegang bij de grootmoeder is gaan verblijven heeft de moeder de woning verder in orde gemaakt. Zowel de persoonlijke begeleidster van de moeder van Stand-By en een hulpverlener van Veilig Thuis hebben de woning van de moeder toen goedgekeurd. De moeder vindt dat zij geen eerlijke kans heeft gekregen om te laten zien dat zij wel degelijk in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen. [minderjarige] heeft slechts tien dagen bij de moeder verbleven voordat Team Toegang erop heeft aangedrongen dat [minderjarige] bij de grootmoeder moest gaan verblijven. In zo een korte periode is het onmogelijk om te laten zien wat de moeder in huis heeft. Wat betreft de ingezette hulpverlening verklaart de moeder dat zij twee dagen in de week naar het Sjpruutcafé moest gaan. Een dag onder begeleiding van ’t Prunelleke en een dag onder begeleiding van Jens. De moeder was niet blij met de inzet van het Sjpruutcafé omdat dit niet gericht was op de moeder en de opvoeding van [minderjarige] . Zij kreeg daar geen advies over haar eigen situatie maar moest daar allerlei dingen met andere ouders doen die daar waren met hun eigen kind. De moeder kan hulp gebruiken en dan met name omdat zij nu inmiddels elf maanden niet de zorg voor [minderjarige] heeft gedragen en dus zijn eerste levensjaar heeft gemist. De moeder is een jonge moeder en heeft zeker het een en ander te leren, maar daarvoor heeft zij een betrokken netwerk, te weten de grootmoeder. De ontwikkeling van [minderjarige] verloopt verder goed. Waar eerst sprake was van reflux, is dat nu niet meer. [minderjarige] eet goed. Ook fysiotherapie en logopedie voor [minderjarige] zijn inmiddels afgerond.

4.De informatie van de grootmoeder

4.1.
De grootmoeder verklaart ter mondelinge behandeling dat het goed gaat met [minderjarige] . Het is een leuk kind dat nu goed eet en drinkt. De fysiotherapie en logopedie zijn afgerond. Fysiotherapie, logopedie en ook andere hulpverlening (in het begin) hebben overigens steeds bij de grootmoeder thuis plaatsgevonden, maar de grootmoeder heeft wel de vraag gesteld of het niet de bedoeling had moeten zijn om dit bij de moeder te laten plaatsvinden. De geboden hulp moet immers gericht zijn op de opvoeding door de moeder en niet op de opvoeding door de grootmoeder. Het is de moeder die uiteindelijk de zorg voor [minderjarige] moet gaan dragen, waar de grootmoeder zeer zeker bereid is om een ondersteunende rol op zich te nemen. Anderhalf uur contact per week is te weinig om een band op te bouwen tussen de moeder en [minderjarige] . De moeder kan alleen laten zien dat ze een goede moeder kan zijn als [minderjarige] bij haar is. Inmiddels roept [minderjarige] af en toe de twee inwonende kinderen van de grootmoeder na, in die zin dat hij de grootmoeder “mama” noemt. Dit is niet hoe het zijn moet, want de grootmoeder is niet de “mama” van [minderjarige] . De grootmoeder betreurt de gang van zaken. Veel gemaakte afspraken werden niet nagekomen aan de zijde van Team Toegang, maar steeds werd met de vinger naar de moeder gewezen. De moeder heeft altijd meegewerkt aan hulpverlening en heeft nota bene in eerste instantie zelf om hulp gevraagd. De moeder heeft samen met de grootmoeder meermaals op eigen initiatief contact opgenomen met de raad om haar onvrede over de handelswijze van Team Toegang kenbaar te maken, waarbij zij aangaf naar de rechtbank te willen om aldaar haar verhaal te kunnen doen. Verder verklaart de grootmoeder over de woning van de moeder dat Team Toegang ervan op de hoogte was dat er geen vloer lag in de woning omdat de moeder daar op dat moment nog geen financiële middelen voor had. Het heeft de grootmoeder verbaasd dat Team Toegang de moeder dit verweet toen de moeder de woning betrok.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling, indien de minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn gezaghebbende ouder(s), door hen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Ook moet de verwachting gerechtvaardigd zijn dat de gezaghebbende ouder(s) binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige in staat zijn te dragen.
5.2.
De kinderrechter is op basis van de stukken en het verhandelde ter mondelinge behandeling van oordeel dat er sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] . Die ernstige ontwikkelingsbedreiging is gelegen in de omstandigheid dat [minderjarige] inmiddels gedurende een lange periode grotendeels bij zijn grootmoeder heeft verbleven, waarbij de moeder slechts zeer beperkt verzorgingstaken heeft kunnen uitvoeren. [minderjarige] heeft daardoor (nog) geen gezonde hechtingsrelatie met de moeder kunnen aangaan. De raad heeft in maart 2023 aan Team Toezicht het advies gegeven om het aantal hulpverlenende instanties te beperken en om duidelijke regie te voeren, maar dat advies is niet opgevolgd. De kinderrechter is het met de raad eens dat dit heeft geleid tot een onvoldoende overzichtelijke en onduidelijke hulpverleningssituatie. Hierdoor is een verwijdering ontstaan tussen hulpverlening en de moeder, maar is ook spanning ontstaan in de relatie moeder/grootmoeder. De kinderrechter ziet ook hierin een bedreiging van de ontwikkeling van [minderjarige] . Daarnaast bestaat de ernstige ontwikkelingsbedreiging uit de onduidelijkheid over de verzorgingsvaardigheden van de moeder. Er hebben zich enkele incidenten voorgedaan, waarvan de lezing door hulpverleners weliswaar verschilt van die van de moeder, maar deze incidenten zijn wel zorgelijk, zeker nu [minderjarige] nog zo jong is en totaal afhankelijk van zijn verzorger is.
5.3.
De moeder erkent dat zij hulp nodig heeft. Die heeft zij zelf ook gevraagd. Zij heeft aangegeven dat zij [minderjarige] eigenlijk niet kent, nu zij zo lang niet voor hem heeft mogen zorgen. De door de moeder in het vrijwillig kader ingeschakelde hulp heeft niet geleid tot verbetering. Daarom dient de hulp in het gedwongen kader van een ondertoezichtstelling plaats te vinden. De GI zal regie moeten voeren, waarbij uitgangspunt dient te zijn, zoals de raad ook al eerder heeft geadviseerd, dat het aantal hulpverleners beperkt is. De hulpverlening dient gericht te zijn op de verzorgings- en opvoedingsvaardigheden van de moeder. De kinderrechter verwacht van de moeder dat zij door de GI voorgestelde hulpverlening in de thuissituatie accepteert en de adviezen die aan haar worden gegeven opvolgt. Voor wat betreft de voorkeur van de moeder voor een specifieke gezinsvoogdijwerker overweegt de kinderrechter dat zij geen bevoegdheid heeft om daar een beslissing in te nemen. De gezinsvoogdijwerkers zijn ervaren gecertificeerd professionals. De moeder heeft gevraagd om de termijn van de ondertoezichtstelling te beperken, maar de kinderrechter oordeelt dat de verzochte termijn nodig is, gelet op de lange periode waarin de moeder niet voor [minderjarige] heeft kunnen zorgen en gelet op de kwetsbaarheid van dit nog jonge kind. De kinderrechter benadrukt dat een ondertoezichtstelling, gelet op het ingrijpende karakter, niet langer dient te gelden dan noodzakelijk en dat het aan de GI is om daarnaar te handelen.
5.4.
Vooralsnog is de verwachting gerechtvaardigd dat de moeder binnen een voor [minderjarige] aanvaarbare termijn in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen.
5.5.
Op grond van artikel 1:265b lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing verlenen, als dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.6.
De kinderrechter is van oordeel dat het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlenen dient te worden afgewezen. De kinderrechter overweegt daartoe dat hetgeen de raad in zijn verzoek en ter mondelinge behandeling heeft aangevoerd onvoldoende is om te komen tot de conclusie dat het noodzakelijk is dat [minderjarige] uit huis wordt geplaatst. Volgens de raad is het zorgelijk dat de moeder een woning heeft betrokken die niet in de basisvoorzieningen voorzag, maar de moeder heeft onweersproken gesteld dat alles voor [minderjarige] in de woning aanwezig was behalve de vloer en dat bovendien Team Toegang daarvan op de hoogte was. Hoe het ook zij, de woning is door de moeder niet lang nadat [minderjarige] bij de grootmoeder is geplaatst, op orde gebracht. Zowel de persoonlijke begeleider van de moeder van Stand-By en een hulpverlener van Veilig Thuis hebben de woning kort daarna goedgekeurd. Dat het incident, waarbij [minderjarige] van het bed is gevallen, niet had mogen gebeuren, staat buiten kijf. De kinderrechter kan echter niet op basis daarvan concluderen dat [minderjarige] niet bij de moeder kan wonen, te meer daar de moeder adequaat en goed heeft gehandeld na het incident door direct met [minderjarige] naar het ziekenhuis te gaan ter controle op eventuele verwondingen. Ook het incident met betrekking tot het geven van de fles kan, los van de verschillende versies van dit incident, niet leiden tot het oordeel dat een uithuisplaatsing noodzakelijk was/is. Integendeel, er had naar aanleiding van die incidenten de juiste hulp in de thuissituatie bij de moeder moeten komen. Dat dit niet is gebeurd, is onbegrijpelijk. De kinderrechter overweegt dat het voor [minderjarige] van groot belang is dat hij bij zijn moeder verblijft, zodat hechting en een warme band tussen moeder en zoon tot stand kunnen komen. Het is aan de GI om de moeder hierin op alle mogelijke manieren te ondersteunen.
5.7.
De kinderrechter plaatst overigens vraagtekens bij de gang van zaken met betrekking tot het door Team Toegang geïnitieerde verblijf van [minderjarige] bij grootmoeder. Al met al heeft [minderjarige] meer dan zes maanden zonder zijn moeder bij grootmoeder verbleven en zijn aan de moeder door Team Toegang eisen gesteld waarvan de kinderrechter zich afvraagt op grond van welke bevoegdheid dat is gebeurd. Er is te veel tijd verstreken tussen de “uithuisplaatsing” en het door de raad ingediende verzoek tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing. Als de zorgen zoals door de raad gesteld zo groot waren, hadden hulp en uithuisplaatsing veel eerder in een gedwongen kader gegoten dienen te worden. De moeder heeft pas in het kader van het verzoek tot de kinderbeschermingsmaatregelen gebruik kunnen maken van juridische bijstand ter bescherming van haar rechten en die van [minderjarige] . [minderjarige] heeft immers op grond van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind het recht om bij zijn moeder te zijn en niet van haar gescheiden te worden, tenzij anders wordt beslist door de rechter.
5.8.
De kinderrechter zal gelet op het voorgaande het verzoek tot ondertoezichtstelling toewijzen zoals door de raad is verzocht en het verzoek tot het verlenen van een machtiging uithuisplaatsing afwijzen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg met ingang van 5 januari 2024 voor de duur van een jaar, dus tot 5 januari 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2024 door mr. M.E. Salemans-Wijnen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. C.J. Marx, als griffier, en nadien op schrift gesteld op 12 januari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.