ECLI:NL:RBLIM:2024:176

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 januari 2024
Publicatiedatum
15 januari 2024
Zaaknummer
C/03/324532 / KG ZA 23-426
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot straat- en contactverbod in echtscheidingsprocedure met betrekking tot de echtelijke woning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 15 januari 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vrouw (eiseres) en haar (aanstaande) ex-man (gedaagde). De vrouw vorderde een straat- en contactverbod tegen haar ex-man, die onder bewind is gesteld. De vrouw stelde dat de man zich ongewenst in haar nabijheid begaf en de echtelijke woning betrad zonder haar toestemming. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vrouw het alleenrecht van bewoning heeft op de echtelijke woning, ondanks dat deze nog niet is verdeeld en mede-eigendom is van de man. Het verzoek om een algemeen straatverbod werd afgewezen, omdat de vrouw niet voldoende onderbouwde dat de man haar lastigviel. Wel werd het verbod om de woning te betreden zonder toestemming toegewezen, evenals een dwangsom voor het geval de man zich niet aan dit verbod houdt. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij haar eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van beide partijen, vooral gezien de geestelijke en lichamelijke gezondheid van de gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/324532 / KG ZA 23-426
Vonnis in kort geding van 15 januari 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. A.P. van Stralen;
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. E.J.A. Roeleven
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 en 2;
  • de e-mail van 4 december 2023 met wijziging van eis;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 en 2;
  • de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] zijn echtgenoten, maar tussen hen is sedert 30 september 2022 een echtscheidingsprocedure aanhangig, waarin de echtscheidingsbeschikking op overzienbare termijn kan worden verwacht. Zij zijn in wettelijke gemeenschap van goederen gehuwd. Tot de huwelijksgemeenschap behoort de echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats] .
2.2.
[gedaagde] is op 8 februari 2023 onder bewind gesteld en over hem is ook een mentorschap uitgesproken.
2.3.
Vast staat dat [gedaagde] de woning gedurende de laatste twee jaar niet meer heeft bewoond en dat deze in die periode enkel door [eiseres] is bewoond.
2.4.
Partijen hebben in oktober 2023 een echtscheidingsconvenant gesloten. Volgens dat convenant wordt de woning aan [eiseres] toegedeeld.
2.5.
Vast staat dat [gedaagde] in ieder geval éénmaal de woning heeft betreden in afwezigheid van [eiseres] , zonder haar medeweten.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] de laatste tijd te pas en te onpas bij haar in de buurt, te weten in de tuin en in de echtelijke woning (laatstelijk in oktober en november), komt. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] daar echter niets te zoeken, en gaat hij, alhoewel hem is gevraagd dat gedrag te stoppen, daarmee door. [gedaagde] laat bovendien een puinhoop achter in de woning, als hij daar aanwezig is geweest.
3.2.
[eiseres] stelt begrip te hebben voor het feit dat [gedaagde] – volgens [eiseres] –
dementerende is, maar zij ervaart de aanwezigheid van [gedaagde] in de woning als bijzonderlijk hinderlijk en bedreigend. Volgens [eiseres] wordt [gedaagde] bij toewijzing van het verzoek niet in zijn belangen geschaad, omdat hij in de buurt niets te zoeken heeft.
3.3.
Op grond van het vorenstaande vordert [eiseres] , na wijziging van haar eis, dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] verbiedt om binnen zes maanden na betekening van het in dezen te wijzen vonnis het gebied betreedt dat begrensd wordt door de [straatnaam 1] ,
[straatnaam 2] , [straatnaam 3] , [straatnaam 4] , [straatnaam 5] , [straatnaam 6] , alle te [woonplaats] , te komen;
[gedaagde] verbiedt om gedurende zes maanden na betekening van het in dezen te wijzen vonnis – anders dan via zijn advocaat – persoonlijk, schriftelijk, telefonisch of anderszins contact op te nemen met [eiseres] ;
[gedaagde] veroordeelt tot betaling van een dwangsom van € 250,-- voor iedere keer dat hij niet aan een veroordeling als gevorderd onder A en B voldoet, tot een maximum van € 10.000,--;
[gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze procedure, alsmede de nakosten, alles te vermeerderen met de wettelijke rente, voor zover mogelijk, indien deze kosten niet zijn voldaan binnen veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis.
3.4.
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De ontvankelijkheid

4.1.
Omdat [gedaagde] onder bewind is gesteld, moet de voorzieningenrechter allereerst ambtshalve de vraag beantwoorden of [eiseres] ontvankelijk is in haar vorderingen, nu enkel [gedaagde] in persoon is gedagvaard.
4.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit het geval is. De in de vorderingen onder A en B bedoelde handelingen zijn immers van een hoogstpersoonlijk aard en kunnen enkel door [gedaagde] zelf worden gesteld en niet door de bewindvoerder. In dit verband merkt de voorzieningenrechter nog op dat de bewindvoerder van [gedaagde] ter zitting is verschenen – [gedaagde] was als gevolg van een recente val niet in staat om ter zitting te verschijnen – en ook het woord heeft kunnen voeren, zodat ook [gedaagde] ’ belangen zijn behartigd door diens bewindvoerder.
Spoedeisend belang
4.3.
Het meest verstrekkende verweer luidt dat [eiseres] geen spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen, omdat de echtscheidingsprocedure tussen partijen bijna is afgerond en [eiseres] te lang heeft gewacht met het instellen van de onderhavige vordering.
4.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit verweer moet worden verworpen. Uit de aard van de omstreden gedragingen, die onderwerp zijn van de vorderingen van [eiseres] , volgt dat [eiseres] een spoedeisend belang heeft. Dat [eiseres] niet eerder om een gelijkaardig verbod heeft gevraagd, betekent op zich niet dat [eiseres] geen (spoedeisend) belang meer heeft bij de vordering dat die gedragingen worden verboden.
Ten gronde
4.5.
Ten aanzien van de vordering onder A overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
4.6.
Vast staat dat [gedaagde] de echtelijke woning sedert ongeveer twee jaar niet meer bewoont en dat die woning gedurende die periode enkel door [eiseres] is bewoond. Dat [gedaagde] de echtelijke woning niet heeft bewoond is niet alleen het gevolg van lichamelijke en geestelijke gezondheidsklachten van [gedaagde] , maar vooral ook vanwege het feit dat partijen niet meer “door één deur kunnen.”
4.7.
Daarnaast staat vast dat [gedaagde] de woning op zijn minst één keer, bij afwezigheid van [eiseres] en zonder haar medeweten heeft betreden.
4.8.
De situatie is feitelijk zo dat de woning al geruime tijd door [eiseres] alleen wordt bewoond. Daardoor is als het ware een alleenrecht op bewoning ontstaan voor [eiseres] , mede gezien de omstandigheid dat [gedaagde] gezien zijn behoefte aan professionele zorg elders woont en verblijft, te weten in ‘ [naam] ’ te [woonplaats] . Dat betekent dat [gedaagde] de woning niet (meer) zonder toestemming en/of medeweten van [eiseres] kan betreden. Dat de woning nog steeds mede-eigendom is van [gedaagde] maakt dat niet anders. Een rechtvaardiging voor het omstreden gedrag van [gedaagde] kan ook niet daarin worden gevonden dat [gedaagde] persoonlijke spullen, die hij stelt dringend nodig te hebben gehad, uit de woning heeft meegenomen. Ten slotte neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de woning in het echtscheidingsconvenant is toegedeeld aan [eiseres] .
4.9.
Nu niet onaannemelijk is dat [gedaagde] zonder verbod de woning opnieuw zal betreden, zal de voorzieningenrechter de vordering onder A in die zin toewijzen, dat [gedaagde] zal worden verboden om de (voormalige) echtelijke woning in afwezigheid van [eiseres] en zonder haar voorafgaande toestemming en/of medeweten te betreden.
4.10.
Het verderstrekkende gevorderde straat-/gebiedsverbod moet worden afgewezen. [gedaagde] heeft betwist dat hij [eiseres] lastig valt. [eiseres] heeft die stelling in de dagvaarding niet onderbouwd en ter zitting, naar aanleiding van het verweer van [gedaagde] , ook verder niet onderbouwd, bijvoorbeeld met een aangifte bij de politie. Derhalve is onvoldoende aannemelijk dat het gestelde onrechtmatig handelen van [gedaagde] het gevorderde verbod zou rechtvaardigen.
4.11.
Ten aanzien van het onder B gevorderde contactverbod geldt hetzelfde. [eiseres] heeft verzuimd feitelijk te onderbouwen waarin dat gestelde onrechtmatige contact leggen door [gedaagde] met haar heeft bestaan, bijvoorbeeld door overlegging van “geeltjes”, die [gedaagde] aan [eiseres] zou hebben doen toekomen.
4.12.
De onder C gevorderde dwangsomveroordeling ligt in de gevorderde wijze als passend voor toewijzing gereed.
4.13.
Gelet op het feit dat partijen over en weer op relevante onderdelen in het gelijk en ongelijk zijn gesteld en gelet op het bepaalde in artikel 237 lid 1 Rv zal de voorzieningenrechter de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verbiedt [gedaagde] om binnen zes maanden na heden de (voormalige) echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats] in afwezigheid van [eiseres] en zonder haar voorafgaande toestemming en/of medeweten te betreden;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een dwangsom van € 250,- voor iedere keer dat hij niet aan de onder 5.1. uitgesproken veroordeling voldoet, totdat een maximum van € 10.000,-- is bereikt;
5.3.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.J.M. Provaas, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: MT