In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 11 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning voor het realiseren van een garage. De garage is in strijd met het bestemmingsplan, omdat deze ongeveer zes vierkante meter buiten de aanduiding 'bijgebouwen' wordt gerealiseerd. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert, verweerder in deze zaak, heeft op juiste gronden gebruik gemaakt van de binnenplanse bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen. De rechtbank heeft het beroep van de eisers ongegrond verklaard, waarbij het beroep van één eiser niet-ontvankelijk werd verklaard omdat hij geen procesbelang meer had na verhuizing.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de garage een bouwhoogte heeft van 5,50 meter en een goothoogte van 3,20 meter, en dat deze hoogten niet in strijd zijn met het bestemmingsplan. De eisers hebben aangevoerd dat de garage hun vrije uitzicht en zonlicht zal wegnemen en dat deze niet past in het straatbeeld. De rechtbank oordeelde echter dat de overschrijding van de aanduiding 'bijgebouwen' met zes vierkante meter niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van de eisers. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder voldoende gemotiveerd heeft dat de verleende omgevingsvergunning in stand kan blijven, en dat de beroepsgronden van de eisers niet slagen.
De rechtbank heeft ook overwogen dat het ontbreken van draagvlak in de buurt geen voldoende reden is voor een weigeringsbesluit. De uitspraak bevestigt dat de bestuursrechter niet zelf oordeelt over de ruimtelijke ordening, maar enkel toetst of het besluit in overeenstemming is met het recht. De rechtbank heeft de omgevingsvergunning voor de garage in stand gelaten, en de eisers krijgen het griffierecht niet terug.