ECLI:NL:RBLIM:2024:1689

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
C/03/317096 / HA ZA 23-187
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en faillissement van een vennootschap

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 3 april 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure over bestuurdersaansprakelijkheid. De curator van een failliete vennootschap, opgericht op 9 maart 2020, heeft de bestuurder aangeklaagd wegens kennelijk onbehoorlijk bestuur, wat volgens de curator een belangrijke oorzaak van het faillissement was. De bestuurder had niet gereageerd op herhaalde verzoeken van pensioenfondsen om informatie over af te dragen pensioenpremies en scholingsbijdragen. Hierdoor zijn deze premies vastgesteld en is het faillissement van de vennootschap uitgesproken op 22 maart 2022. De rechtbank oordeelde dat de bestuurder ernstig verwijtbaar had gehandeld door niet te reageren op de communicatie van de pensioenfondsen en dat dit heeft bijgedragen aan het faillissement. De rechtbank verklaarde de bestuurder aansprakelijk voor het tekort in de faillissementsboedel en veroordeelde hem tot betaling van een voorschot van € 35.000,00 aan de curator. Daarnaast werd de bestuurder veroordeeld in de proceskosten van de curator. In reconventie werden de vorderingen van de bestuurder afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/317096 / HA ZA 23-187
Vonnis van 3 april 2024
in de zaak van
[eiser in conventie, verweerder in reconventie],
in hoedanigheid van curator in het faillissement van [naam bv] ,
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: de curator,
advocaat: mr. P.P.M. Kerckhoffs te Maastricht,
tegen
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] ,
advocaat: mr. A.J.J. Kreutzkamp te Valkenburg aan de Geul.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 19,
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met producties 1 tot en met 5,
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 21 november 2023,
- de akte van de curator, houdende een vermeerdering van eis, met productie 20,
- de antwoordakte van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[naam bv] is opgericht op 9 maart 2020. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] is de enige bestuurder van [naam bv] Deze vennootschap heeft als gekozen vestigingsadres: [adres] te [vestigingsplaats] . Op dat adres is een pand gelegen waarvan [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] de eigenaar is, maar waar hij niet in woont. Dit pand is door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] verhuurd aan studenten.
2.2.
De Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg en de Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Beroepsgoederenvervoer over de Weg en de Verhuur van Mobiele kranen (hierna gezamenlijk: ‘BBW c.s.’) hebben schriftelijk aan [naam bv] om informatie verzocht teneinde vast te kunnen stellen of [naam bv] gehouden was tot het afdragen van pensioenpremies en scholingsbijdragen. Op dat, herhaald, verzoek heeft [naam bv] niet gereageerd. Daarop hebben BBW c.s. ambtshalve premies en scholingsbijdragen vastgesteld en [naam bv] verzocht deze te betalen. [naam bv] betaalde niet en reageerde ook anderszins niet, ook niet na sommatie. Daarna is door BBW c.s. een dwangbevel voor de premies aangekondigd en een dagvaarding voor de scholingsbijdrage. Omdat ook daar geen reactie op kwam, is het dwangbevel uitgevaardigd en de dagvaarding uitgebracht. De dagvaarding heeft geleid tot een toewijzend verstekvonnis. Op een daarop volgende aankondiging van het aanvragen van het faillissement is ook geen reactie van [naam bv] ontvangen. Daarna hebben BBW c.s. het faillissement van [naam bv] verzocht.
2.3.
Bij vonnis van 22 maart 2022 (productie 1 van de curator) is [naam bv] , naar aanleiding van het verzoek van BBW c.s. en nadat aan [naam bv] verstek was verleend, in staat van faillissement verklaard. De curator is aangesteld tot curator.
2.4.
Na uitspraak van het faillissement heeft [naam bv] aan BBW c.s. de informatie verstrekt die nodig is om te beoordelen of [naam bv] gehouden is pensioenpremie en scholingsbijdrage te betalen. Daarop is beslist dat [naam bv] geen premie en bijdrage hoeft te betalen.
2.5.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie] is op 17 januari 2023 verhoord door de rechter-commissaris in het faillissement van [naam bv] De curator heeft het daarvan opgemaakte proces-verbaal overgelegd als productie 7.
2.6.
Na daartoe verkregen verlof (productie 18 van de curator) heeft de curator op
9 maart 2023 conservatoir beslag laten leggen op een pand dat eigendom is van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] (productie 19 van de curator).

3.Het geschil in conventie en reconventie

3.1.
Na vermeerdering van eis vordert de curator in conventie - samengevat - primair dat de rechtbank
- voor recht verklaart dat:
1. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] zijn taak als bestuurder van [naam bv] kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld als bedoeld in artikel 2:248 Burgerlijk Wetboek (verder: ‘BW’)
2. deze kennelijke onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement van [naam bv] is geweest,
3. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] voor het tekort in de faillissementsboedel van [naam bv] aansprakelijk is,
- en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] veroordeelt tot:
4. betaling aan de faillissementsboedel van de schulden in het faillissement van [naam bv] ,
5. betaling aan de faillissementsboedel van een voorschot van € 64.701,82,
met veroordeling van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] in de proceskosten.
Subsidiair vordert de curator dat voor recht wordt verklaard dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] aansprakelijk is voor de door [naam bv] geleden, nader bij staat op te maken, schade als gevolg van onbehoorlijk bestuur ex artikel 2:9 BW. Meer subsidiair wordt gevorderd dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] wordt veroordeeld tot vergoeding van de, nader bij staat op te maken, schade als gevolg van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] ’ handelen na het faillissement van [naam bv]
3.2.
In reconventie vordert [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] - samengevat - dat de rechtbank het ten laste van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] gelegde conservatoir beslag opheft, met veroordeling van de curator in de proceskosten.
3.3.
Partijen voeren verweer tegen de vorderingen van de ander. Op hun stellingen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vanwege de verwevenheid van de stellingen in conventie en reconventie zullen alle vorderingen en onderliggende stellingen gezamenlijk worden besproken.
Onbehoorlijk bestuur
4.2.
Ter onderbouwing van zijn primaire vordering stelt de curator dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] zijn taak als bestuurder kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak van het faillissement was. Hij stelt daartoe allereerst dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] :
a. a) nimmer verweer heeft gevoerd tegen de door BBW c.s. ambtshalve opgelegde bedragen of anderszins aan BBW c.s. heeft uitgelegd dat deze onjuist waren,
b) geen enkele brief of bericht van BBW c.s. heeft beantwoord,
c) geen verweer heeft gevoerd toen [naam bv] werd gedagvaard,
d) geen verweer heeft gevoerd tegen het faillissementsverzoek,
met als gevolg dat BBW c.s. voorafgaand aan het faillissement niet kennis hebben genomen van de informatie die hen na het faillissement hebben doen besluiten de ambtshalve opgelegde bedragen op nihil te stellen.
4.3.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie] ontkent niet dat de hiervoor onder a tot en met d genoemde feiten zich hebben voorgedaan. Hij heeft in de conclusie van antwoord in conventie weliswaar gesteld dat BBW c.s. door hem ‘in een vroeg stadium’ zijn geïnformeerd over het feit dat de opgelegde bedragen onjuist waren, maar tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] voorafgaand aan het faillissement geen contact met BBW c.s. heeft gehad. De enige concrete stelling van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] over contact met BBW c.s. betreft een verwijzing naar een e-mail van de advocaat van BBW c.s. van 5 april 2022 (productie 1 van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] ) waarin deze verwijst naar het inmiddels uitgesproken faillissement en waarin staat dat deze heeft vernomen dat de ambtshalve opgelegde nota’s zullen worden gecorrigeerd naar nihil (zie ook 2.4. hiervoor). Dat betreft dus contact van na het faillissement. De hier besproken verwijten zien (vanzelfsprekend) op de periode voorafgaand aan het faillissement.
4.4.
Ten verwere voert [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] allereerst aan dat de aan hem gemaakte verwijten niet relevant zijn omdat achteraf is gebleken dat de door BBW c.s. opgelegde bedragen onjuist waren. Hij stelt dat hem alleen het verwijt zou kunnen worden gemaakt dat zijn onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement was, als de vorderingen van BBW c.s. door hem zouden zijn erkend of anderszins zouden zijn komen vast te staan.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie] kan in deze stelling niet worden gevolgd. De curator maakt hem het verwijt dat hij niet heeft voorkomen dat er ambtshalve bedragen zijn vastgesteld (later bevestigd bij verstekvonnis en dwangbevel) en ook daarna onweersproken zijn gebleven, terwijl deze de basis hebben gevormd voor de vorderingen zoals die in het faillissementsverzoek zijn gepresenteerd. Als [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] dat verwijt terecht wordt gemaakt, heeft hij nagelaten te voorkomen dat het faillissement zou worden uitgesproken, wat onbehoorlijk bestuur zou (kunnen) opleveren. De door de curator gemaakte verwijten zullen dus inhoudelijk moeten worden besproken. In het kader van de grondslag van de primaire vordering gaat het daarbij om de vraag of [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] zijn taak als bestuurder kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld - oftewel niet heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend bestuurder onder gelijke omstandigheden mocht worden verwacht - en zo ja, of aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak van het faillissement was.
4.5.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft, zoals gezegd, erkend dat hij niet heeft gereageerd op de berichten van en namens BBW c.s. voorafgaand aan het faillissement. Hij stelt dat daarvan de reden is dat hij geen kennis heeft genomen van de aan het vestigingsadres van [naam bv] gezonden post van en namens BBW c.s. (waaronder het dwangbevel en exploot van dagvaarding). [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] stelt de post voor [naam bv] naar eer en geweten in de gaten te hebben gehouden en te hebben verwerkt, maar dus geen post (over de aanspraken) van BBW c.s. te hebben gezien. In de conclusie van antwoord in conventie stelt [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] dat [naam bv] in het pand op het vestigingsadres beschikte over een eigen interne brievenbus. Tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris sprak [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] , volgens het proces-verbaal, over ‘een bakje met mijn naam’. Het was, aldus [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] , de bedoeling dat de in het pand wonende studenten de post bestemd voor [naam bv] in de brievenbus/het bakje zouden doen, zodat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] deze op een later moment zou kunnen ophalen.
4.6.
De rechtbank volgt de curator in zijn stelling dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] , op basis van de bekende informatie, kennelijk onbehoorlijk bestuur kan worden verweten. Er zijn immers drie scenario’s denkbaar terwijl in al die gevallen geconcludeerd moet worden dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en dus niet zoals een redelijk handelend bestuurder zou hebben gedaan.
4.6.1.
De curator heeft gesteld dat rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] , anders dan hij stelt, niet heeft nagegaan of er op het vestigingsadres post voor [naam bv] is bezorgd. Volgens de curator hebben de in het pand wonende studenten hem meegedeeld dat zij [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] nooit hebben gezien. Mocht dit scenario zich hebben voltrokken, is dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] dat uiteraard te verwijten. Een bestuurder moet ervoor zorgen dat hij op voldoende frequente basis kennis neemt van poststukken op het gekozen, en daarmee in het handelsregister vermelde, vestigingsadres. Het spreekt immers vanzelf dat de bestuurder moet weten wat anderen, zoals (mogelijke) schuldeisers, per post aan de vennootschap wensen te communiceren, zodat de bestuurder daarop zo nodig kan acteren. De onderhavige zaak illustreert dat.
4.6.2.
Als [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] wel regelmatig heeft gecontroleerd of er post was, deze ook heeft aangetroffen maar er verder niets mee heeft gedaan, geldt uiteraard eveneens dat hem een dermate ernstig verwijt kan worden gemaakt dat kennelijk onbehoorlijk bestuur moet worden aangenomen. In dat geval zou [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] de talloze berichten van en namens BBW c.s. hebben genegeerd en er dus bewust niet op hebben geacteerd, met alle voorzienbare gevolgen vandien.
4.6.3.
Het derde scenario betreft de door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] geschetste gang van zaken. Daarin heeft [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] wel op regelmatige basis het vestigingsadres van [naam bv] bezocht maar geen post aangetroffen. Een mogelijke verklaring daarvoor heeft [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] niet gegeven. De curator houdt de mogelijkheid open dat de in het pand woonachtige studenten niet zorgvuldig met de post zijn omgegaan, mede gelet op het feit dat toen hij met [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] ter plaatse was, deze werd aangesproken door een moeder van een huurster die de inhoud van kennelijk aan [naam bv] gerichte post kende. Hoe dan ook, leidt ook dit scenario tot een aan [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] te maken ernstig verwijt. Hij heeft als bestuurder gekozen voor het vestigingsadres, wat betekent dat hij er uiteraard rekening mee moet houden dat aldaar post voor de vennootschap wordt bezorgd. Dan moet hij ook maatregelen treffen die er voor zorgen dat deze post de vennootschap normaal gesproken bereikt. Dat deed [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] niet, ook niet als ervan uit wordt gegaan dat hij in het pand een brievenbus/bakje heeft gemaakt/geplaatst. De bezorging van de post vond immers niet rechtstreeks in de brievenbus of het bakje plaats, maar kennelijk met de post voor de bewoners van het pand. Het in de brievenbus/bakje geraken zou daarmee afhankelijk zijn van de bekendheid van de bewoners met de wens van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] dat de post aldaar werd gedeponeerd, hun bereidheid aan die wens tegemoet te komen (een verplichting daartoe kan immers niet worden aangenomen ) en vervolgens de juiste uitvoering van die wens. Daarbij komt dat gesteld noch gebleken is dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] op enigerlei wijze heeft gecontroleerd of de post op de door hem gewenste wijze werd verwerkt en zo nee, dat hij daarop maatregelen heeft getroffen. Relevant is verder dat de bewoners niet zijn verbonden aan [naam bv] , wat betekent dat in de door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] gestelde gang van zaken de goede postverwerking afhankelijk is gemaakt van niet betrokken derden. Er zijn aldus geen afdoende voorzieningen getroffen om ervoor te zorgen dat de post (normaal gesproken) [naam bv] niettemin zou bereiken. Dat is - in dit door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] voorgestane scenario - ook niet gebeurd. Of dat te maken heeft met de handelwijze van de bewoners of niet: het is een voorzienbaar risico dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] gelet op de mogelijk verstrekkende gevolgen had moeten voorkomen. Niet gesteld of gebleken is dat dit van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] niet mocht worden verwacht. De rechtbank merkt daarbij op dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] er voor had kunnen kiezen om de post niet in een studentenhuis te laten aankomen (maar bv. op een geschikt adres of in een postbus), maar ook andere niet bezwarende voorzieningen had kunnen treffen (zoals een afsluitbare brievenbus aan de buitenzijde van het pand).
4.7.
De slotsom is dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] naar het oordeel van de rechtbank hoe dan ook niet heeft gehandeld zoals een redelijk handelend bestuurder betaamt. Het is bovendien helder dat dit een belangrijke oorzaak van het faillissement is geweest. In alle besproken scenario’s had voldoende adequaat handelen er immers toe geleid dat de vorderingen van BBW c.s. tijdig op nihil zouden zijn gesteld, waardoor het faillissement zou zijn voorkomen. Dit betekent dat voldaan is aan de voorwaarden die artikel 2:248 lid 1 BW stelt voor de aansprakelijk van de bestuurder voor het faillissementstekort ingeval van onbehoorlijk bestuur. Gegeven de oprichtingsdatum van [naam bv] (9 maart 2020) en de datum van het faillissement (22 maart 2022) staat vast dat het kennelijk onbehoorlijk bestuur heeft plaatsgevonden binnen drie jaren voorafgaand aan het faillissement, zodat de curator de vordering ook kan instellen (zie artikel 2:248 lid 6 BW). De primaire vordering onder 1 tot en met 4 ligt dus voor toewijzing gereed. De rechtbank zal bij de in het dictum te gebruiken bewoordingen aansluiten bij de tekst van artikel 2:248 lid 1 BW.
Voorschot en omvang daarvan
4.8.
De curator vordert verder dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] wordt veroordeeld tot betaling van een voorschot op hetgeen hij uiteindelijk moet betalen, zijnde het faillissementstekort. Anders dan [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] stelt is het niet noodzakelijk dat de curator hiervoor een voorlopige voorziening middels kort geding of incident als bedoeld in artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aanhangig maakt. Gegeven de aansprakelijkheid van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft de curator een voldoende belang bij veroordeling van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] tot het betaling van hetgeen hij in ieder geval verschuldigd is.
4.9.
Niet in geschil is dat de faillissementsboedel van [naam bv] leeg is. Dit betekent dat het faillissementstekort zo groot is als de boedel- en faillissementsschulden hoog zijn. De curator stelt dat per 6 maart 2023 de faillissementsschulden € 36.701,19 bedroegen en de boedelkosten (lees: het salaris van de curator) € 28.000,63 inclusief btw. Het totaal door de curator begrote faillissementstekort per 6 maart 2023 bedraagt daarmee € 64.701,82, zijnde het bedrag van het gevorderde voorschot.
4.10.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft ten aanzien van het salaris van de curator allereerst gesteld dat de kosten die zijn gemaakt door diens medewerkers niet mogen meetellen. Dat heeft hij niet toegelicht. Als hij bedoelt te stellen dat de rechtbank die op de voet van artikel 71 lid 1 Faillissementswet het salaris van de curator vaststelt, daarbij geen rekening houdt met werkzaamheden die verricht zijn door diens medewerkers, is dat in ieder geval onjuist.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie] verwijst verder naar het feit dat een deel van de werkzaamheden van de curator ziet op contacten met de belastingdienst. Hij stelt dat het op de weg van de curator lag om inzicht te verschaffen in de correspondentie met de belastingdienst, gelet op de (in dit vonnis verder niet uit te werken) discussie tussen partijen over de medewerking die [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] al dan niet had moeten verlenen aan de poging van de curator om de schulden aan de belastingdienst te verlagen. Zonder verdere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom de curator het gevraagde inzicht in het kader van het begroten van het (minimale) boedeltekort had moeten verstrekken. Een en ander doet immers niet af aan de omvang van het door de curator verrichte werk en dus ook niet aan de daarmee verbonden boedelkosten.
De rechtbank gaat er dus van uit dat de door de curator opgegeven omvang van de boedelkosten reëel is.
4.11.
Ten aanzien van de faillissementsschulden heeft [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] allereerst gesteld dat de vermelding van schulden aan de belastingdienst vanwege loonbelasting niet te rijmen is met de stelling van de curator dat [naam bv] geen loonbelasting verschuldigd was. Van belang is dat de curator heeft aangevoerd dat hij een poging wilde doen de aanslag loonbelasting op nihil te laten stellen maar dat daarvoor de medewerking van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] nodig was, terwijl vast staat dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] die medewerking weigert. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft daarvoor zijn redenen, die hier niet verder hoeven te worden besproken, maar dat laat onverlet dat (zeker) daarmee aannemelijk is dat de aanslag loonbelasting in stand blijft. Er moet dus van uit worden gegaan dat de daarmee corresponderende vordering blijft staan en bijdraagt aan het faillissementstekort.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft verder gesteld dat de aanslagen vennootschapsbelasting - van bijna € 4.000,00 - tot nihil zullen moeten worden teruggebracht. De curator is daar niet meer concreet op ingegaan, zodat onvoldoende zeker is dat de belastingdienst in zoverre faillissementsschuldeiser zal blijken te zijn. De rechtbank zal bij de bepaling van de hoogte van het voorschot met de daarmee corresponderende vordering daarom geen rekening houden. Datzelfde geldt voor de vordering van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] zelf op [naam bv] ter hoogte van
€ 25.000,00. Hoewel hij dat niet met zoveel woorden stelt, houdt de rechtbank rekening met de mogelijkheid dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] deze vordering niet (definitief) aanmeldt bij de curator, in welk geval die schuld niet bijdraagt aan het faillissementstekort.
4.12.
De conclusie is dat ervan uit wordt gegaan dat het faillissementstekort, afgerond, ten minste (€ 64.000,00 - € 4.000,00 - € 25.000,00 =) € 35.000,00 bedraagt. Het gevorderde voorschot zal tot dat bedrag worden toegewezen.
Overig
4.13.
Aangezien de primaire vordering grotendeels wordt toegewezen, wordt niet toegekomen aan de beoordeling van de subsidiaire en meer subsidiaire vordering. De rechtbank begrijpt immers dat het niet de bedoeling van de curator is dat ingeval van toewijzing van het voorschot tot een lager bedrag dan gevorderd, de (meer) subsidiaire vorderingen worden beoordeeld. Die vorderingen behelzen ook geen voorschot.
Proceskosten
4.14.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie] is in conventie grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de curator worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
106,73
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
1.572,00
(2,00 punten × € 786,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.118,73
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.15.
Ook in reconventie is [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de curator worden begroot op:
- salaris advocaat
614,00
(2,00 punten × factor 0,5 × € 614,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
753,00

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat:
- [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] zijn taak als bestuurder van [naam bv] kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld als bedoeld in artikel 2:248 BW,
- deze kennelijke onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement van [naam bv] is geweest,
- [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] voor het tekort in de faillissementsboedel van [naam bv] aansprakelijk is,
5.2.
veroordeelt [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] om aan de curator te betalen een bedrag ter hoogte van de schulden in het faillissement van [naam bv] voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan,
5.3.
veroordeelt [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] om aan de curator bij wege van voorschot op het op grond van 5.2. verschuldigde € 35.000,00 te betalen,
5.4.
veroordeelt [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] in de proceskosten van € 3.118,73, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] af,
5.6.
veroordeelt [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] in de proceskosten van € 753,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in conventie en in reconventie
5.7.
veroordeelt [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] tot betaling van € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.8.
veroordeelt [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.9.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2., 5.3., 5.4., 5.6., 5.7., en 5.8. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2024.