ECLI:NL:RBLIM:2024:1688

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
C/03/310395 / HA ZA 22-456
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van beslaglegging en schadevergoeding in erfrechtelijke geschil

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 3 april 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser en de erfgenamen van de overleden erflater. Eiser vorderde schadevergoeding van de gedaagden, die als erfgenamen van de erflater zijn opgetreden. De zaak draait om de rechtmatigheid van beslaglegging door de erflater op de eigendommen van eiser, nadat een eerder vonnis van de rechtbank in hoger beroep was vernietigd. Eiser stelde dat het beslag onrechtmatig was, omdat het was gelegd op basis van een vonnis dat niet meer geldig was. De rechtbank oordeelde dat de beslaglegger, ondanks de vernietiging van het vonnis, niet automatisch aansprakelijk was voor de schade die eiser had geleden. De rechtbank concludeerde dat eiser onvoldoende feiten had aangevoerd om aan te tonen dat het beslag disproportioneel was of dat er sprake was van misbruik van bevoegdheid. De rechtbank wees de vorderingen van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de complexiteit van erfrechtelijke geschillen en de voorwaarden waaronder beslaglegging kan worden aangemerkt als onrechtmatig.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/310395 / HA ZA 22-456
Vonnis van 3 april 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.J.M.C. Huppertz;
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. T.J. Wittendorp;

2.[gedaagde sub 2] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen,

3.[gedaagde sub 3] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden] , dan wel [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] genoemd worden.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de rolbeslissing van 28 december 2022;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 en 2;
  • de akte van [eiser] met producties 41 t/m 45;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 8 november 2023;
  • de opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal van mr. Schmitz;
  • de opmerking naar aanleiding van het proces-verbaal van mr. Pfeil.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
Nadien heeft mr. Wittendorp zich in plaats van mr. Pfeil gesteld als advocaat voor [gedaagde sub 1] .

2.De feiten

2.1.
Gedaagden zijn de erfgenamen van de op [overlijdensdatum] 2021 overleden [erflater] (hierna te noemen: [erflater] ). [erflater] was een broer van [eiser] .
2.2.
Uit de op 18 januari 2022 opgemaakte verklaring van erfrecht volgt dat [erflater] op 24 september 2019 een testament heeft opgemaakt, waarin hij [gedaagden] heeft benoemd tot enige erfgenamen. De verklaring van erfrecht vermeldt daarnaast dat op de nalatenschap de wettelijke verdeling (afdeling 4.3.1 BW) van toepassing is. [gedaagden] hebben de nalatenschap zuiver aanvaard; [gedaagde sub 1] heeft geen gebruik gemaakt van haar bevoegdheid de wettelijke verdeling ongedaan te maken.
2.3. [erflater] en [eiser] waren samen (ieder voor de helft) eigenaar van een viertal panden, te weten: [adres 1] te [plaats 1] , [adres 2] te [plaats 1] , [adres 3] te [plaats 2] , en [adres 4] te [plaats 3] (hierna ook: “de vier panden”). Daarnaast is [eiser] , samen met (de erfgenamen van) [erflater] en zijn zus [naam zus] (ieder voor een derde), eigenaar van de panden [adres 5] en [adres 6] te [plaats 1] . Samen met [naam zus] is [eiser] (ieder voor de helft) eigenaar van het pand aan de [adres 7] te [plaats 1] . Ten slotte is [eiser] enig eigenaar van zijn woning aan de [adres 8] , een pand aan de [adres 9] en was hij (tot 10 september 2009) enig eigenaar van een terrein met loods aan de [adres 10] (verder te noemen: [naam terrein] ), alle te [plaats 1] .
2.4.
[eiser] heeft [erflater] bij dagvaarding van 8 september 2004 voor deze rechtbank gedagvaard en (onder andere) verdeling van de vier panden gevorderd.
2.5.
Bij vonnis van 25 februari 2009 heeft deze rechtbank de vier panden toegedeeld aan [erflater] en de op die panden rustende schulden “toegedeeld” aan [erflater] (de rechtbank begrijpt dat daarmee is bedoeld te oordelen dat [erflater] de schulden voor zijn rekening dient te nemen en dient te voldoen als ware het zijn eigen schulden; in die zin zal de rechtbank het begrip “toegedeeld” telkens uitleggen). Voorts heeft de rechtbank bepaald dat [eiser] aan [erflater] een bedrag dient te betalen van € 155.920,50, en ten slotte de helft van de rente over een achttal bedragen. In totaal diende [eiser] op grond van dit vonnis (naast de levering van de vier panden) een bedrag van € 388.164,- te betalen.
2.6.
Bij dagvaarding van 20 mei 2009 heeft [eiser] hoger beroep ingesteld van het vonnis van de rechtbank.
2.7.
Naar aanleiding van het vonnis van 25 februari 2009 heeft [erflater] diverse executoriale beslagen gelegd. Op 15 juni 2009 heeft hij beslag gelegd op het pand [adres 9] , het woonhuis van [eiser] aan de [adres 8] , [naam terrein] , en op het aandeel van [eiser] in het pand aan de [adres 7] .
2.8.
Op 16 juni 2009 heeft [erflater] onder Heineken Nederland B.V. executoriaal derdenbeslag gelegd ten laste van [eiser] (huurpenningen). Dit beslag heeft geen doel getroffen.
2.9.
Op 9 september 2009 heeft de toenmalige advocaat van [erflater] een e-mail gezonden aan [eiser] met de volgende inhoud:
“Geachte [eiser] ,
Hierbij bevestig ik de hedenochtend getroffen minnelijke regeling in verband met de heden voorziene overdracht van het pand [adres 10] te [plaats 1] :
1.
aan de notaris wordt een volmacht verstrekt om uit de onder hem gestorte koopsom rechtstreeks aan cliënt te voldoen een bedrag van € 60.500,-;
2.
deze betaling heeft betrekking op de uit oktober 1997 daterende schuld van de heer [eiser] aan cliënt uit hoofde van het toentertijd aan de heer [eiser] toebedeelde pand voornoemd en waaromtrent partijen, voor zover nodig, thans zijn overeengekomen dat het een onvoorwaardelijke vordering c.q. schuld betreft die verder niet meer op welke wijze dan ook ter discussie kan of zal worden gesteld;
3.
de over voornoemde schuld verschuldigde rente zal betrokken worden cq. blijven in de lopende scheiding en deling-procedure in appèl;
4.
het beslag op voornoemd pand wordt opgeheven waartoe cliënt de eerder door de notaris verstrekte verklaring ondertekent en aan de notaris verstrekt.(…)”
2.10.
Op 10 september 2009 heeft [eiser] [naam terrein] geleverd aan Top Vastgoed B.V. voor een prijs van € 700.000,--.
2.11.
Bij arrest in incident van 29 september 2009 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna: hof Den Bosch) de incidentele vordering van [eiser] tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank van 25 februari 2009 afgewezen.
2.12.
Bij arrest in incident van 10 mei 2011 heeft het hof Den Bosch de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging, althans tot zekerheidstelling in de zin van artikel 235 Rv, van [eiser] (opnieuw) afgewezen.
2.13.
De beslagleggende deurwaarder heeft de hypotheekhouders van de panden [adres 9] en [adres 8] bij schrijven van 16 november 2011 meegedeeld dat hij opdracht had gekregen de executie van deze panden voort te zetten, waarbij de hypotheekhouders in de gelegenheid werden gesteld de executie over te nemen.
2.14.
Op 28 november 2011 heeft [erflater] onder Huizen Beheer Maastricht B.V. executoriaal derdenbeslag (huurpenningen) gelegd ten laste van [eiser] .
2.15.
Op 29 november 2011 heeft [erflater] onder Algemene Pensioen Groep N.V. (hierna: APG) executoriaal derdenbeslag (loonbeslag) gelegd ten laste van [eiser] .
2.16.
Bij exploot van 5 september 2014 heeft [eiser] aan [erflater] een brief van
27 augustus 2014 doen betekenen. [eiser] heeft in die brief jegens [erflater] aanspraak gemaakt op vergoeding van een aantal schadeposten, door hem aangeduid met de letters A t/m K, als gevolg van (volgens [eiser] ) onrechtmatig gelegde beslagen. De overeenkomstige schadeposten die [eiser] in deze procedure vordert, zullen met dezelfde letters worden aangeduid als in voormeld schrijven.
2.17.
Bij arrest van 28 april 2015 heeft het hof Den Bosch – zakelijk weergegeven en voor zover in het kader van dit geschil relevant – het eindvonnis van de rechtbank van
25 februari 2009 vernietigd, de vier panden aan [eiser] toegedeeld en aan [eiser] bovendien de daarop rustende hypothecaire leningen “toegedeeld.” Daarbij heeft het hof [eiser] veroordeeld om ter zake overbedeling aan [erflater] te betalen een bedrag van € 219.211,25, te verminderen met hetgeen [erflater] op grond van het vonnis van 25 februari 2009 inmiddels meer had geïncasseerd dan € 172.786,05, en vermeerderd met de helft van hetgeen aan hypotheekschuld was afgelost in de periode van 19 december 2014 tot
28 april 2015.
2.18. [erflater] heeft daarna de executoriale beslagen opgeheven. Op 19 mei 2015 heeft de deurwaarder de derdenbeslagenen, Maasland Huizen Beheer B.V. en APG, per brief bericht dat de onder hen gelegde beslagen waren opgeheven.
2.19. [erflater] heeft bij exploot van 19 november 2015 het arrest van het hof Den Bosch aan [eiser] betekend en daarbij tevens een bevel tot betaling laten uitgaan.
2.20. [erflater] heeft op 1 december 2015 executoriaal beslag gelegd op (het aandeel van [eiser] in) alle in rov. 2.3 genoemde panden (met uitzondering van [naam terrein] , dat reeds was verkocht).
2.21.
Op dezelfde datum heeft [erflater] onder Huizen Beheer Maastricht B.V executoriaal derdenbeslag laten leggen ten laste van [eiser] . Dit beslag heeft geen doel getroffen, omdat [eiser] zijn huurvorderingen had verpand.
2.22. [erflater] heeft tegen het arrest van het hof Den Bosch van 28 april 2015 en daaraan voorafgaande tussenarresten beroep in cassatie ingesteld. Bij arrest van 28 oktober 2016 heeft de Hoge Raad (onder meer) het arrest van het hof Den Bosch 28 april 2015 vernietigd op gronden die voor de beoordeling van het onderhavige geschil niet van belang zijn, en de zaak verwezen naar het hof Arnhem-Leeuwarden ter verdere afdoening en beslissing.
2.23.
De beslagen op de panden zijn in februari 2018 doorgehaald, zonder dat [eiser] daarvan in kennis is gesteld.
2.24.
Vervolgens heeft het verwijzingshof Arnhem-Leeuwarden bij arrest van 21 augustus 2018, hersteld bij arrest van 23 oktober 2018 (hierna: het Eindarrest), het vonnis van de rechtbank van 25 februari 2009 bekrachtigd, doch uitsluitend voor zover het betreft de kosten van het geding in eerste aanleg in conventie en in reconventie. Voor het overige heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het eindvonnis van 25 februari 2009 van de rechtbank vernietigd, de vier panden aan [eiser] toegedeeld en de op deze panden rustende hypothecaire schulden aan [eiser] “toegedeeld.” Ten slotte is [eiser] ter zake overbedeling veroordeeld om aan [erflater] te betalen een bedrag van € 221.985,01, verminderd met hetgeen op grond van het vonnis van 25 februari 2009 inmiddels meer had geïncasseerd dan € 172.786,05 en verminderd met € 2.773,76, ter zake de btw die [eiser] inmiddels naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 28 oktober 2016 aan [erflater] had betaald, vermeerderd met de helft van hetgeen aan de hypotheekschuld is afgelost in de periode van 19 december 2014 tot 21 augustus 2018.
2.25.
Bij dagvaarding van 6 februari 2019 (bij de rechtbank bekend onder nummer 260591) heeft [erflater] [eiser] voor deze rechtbank gedagvaard en gevorderd – zakelijk weergegeven, dat de rechtbank voor recht verklaart dat onverkorte handhaving van het arrest van de in het arrest van het hof Den Bosch van 28 april 2015 opgenomen verdeling, althans van de daarin opgenomen waarde van de panden en de peildatum daarvan, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en dat de rechtbank de verdeling van de panden volgens dat arrest wijzigt, in die zin dat deze alsnog aan [erflater] worden toegedeeld, met veroordeling van [eiser] om aan [erflater] een door de rechtbank nader te bepalen bedrag wegens overbedeling te betalen. Daarnaast heeft [erflater] vorderingen ingesteld met betrekking tot de huurpenningen en heffingen betreffende de vier panden. De rechtbank heeft – na tussenvonnis van 4 augustus 20221 – bij eindvonnis van 22 december 2021 de vorderingen met betrekking tot de verdeling en de daarmee samenhangende vordering inzake de huurpenningen afgewezen. Ten aanzien van de heffingen op de vier panden heeft de rechtbank [eiser] veroordeeld tot betaling van € 20.090,15 aan [erflater] .
2.26.
[eiser] heeft [erflater] op 24 april 2019 in kort geding gedagvaard en gevorderd dat een door de kortgedingrechter te wijzen vonnis in de plaats zal treden van een akte van vastgestelde verdeling, althans in de plaats treedt van de voor de akte vereiste wilsverklaring, en de medewerking en handtekening van [erflater] , indien [erflater] niet binnen één week na betekening van het te wijzen vonnis zijn medewerking zou verlenen aan het verlijden van de akte van verdeling en levering van ‘de vier panden’(rov. 2.3). Daarnaast heeft [eiser] gevorderd dat [erflater] wordt verboden de overgang van de vier panden te belemmeren, waaronder begrepen een verbod op het leggen van beslag op (een aandeel in) deze panden en dat [erflater] wordt veroordeeld tot opheffing van het beslag op (de aandelen in) het pand aan de Kommel 11-13 te Maastricht. Bij vonnis van 6 juni 2019 heeft de voorzieningenrechter deze vorderingen toegewezen.
2.27.
Bij exploot van 23 augustus 2019 heeft [eiser] aan [erflater] een brief doen betekenen, waarin [eiser] wederom betaling vordert van de posten A t/m K bedoeld in het schrijven van 5 september 2014, naast een nieuwe post L, en waarin deze verder stelt dat die brief moet worden beschouwd als een stuitingshandeling in de zin van artikel
3:317 lid 1 BW.
2.28.
Op basis van de diverse gelegde derdenbeslagen (het loonbeslag en het beslag op het aandeel van [eiser] in huuropbrengsten) heeft [erflater] uiteindelijk een bedrag van € 172.786,05 geïnd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] veroordeelt om, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan [eiser] te voldoen uit hoofde van schadevergoeding:
1. wegens kosten gerelateerd aan financieringen en daaraan verbonden rente, de somma van € 48.362,76, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 september 2009, althans de dag der dagvaarding tot de algehele voldoening
(schadepost B en D);
2. wegens kosten van adviseurs, de somma van € 59.407,78, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 september 2009, althans de dag der dagvaarding tot de algehele voldoening
(schadepost E);
3. wegens carrière- en reputatieschade, de somma van € 5.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 november 2011, althans de dag der dagvaarding tot de algehele voldoening
(schadepost F);
4. wegens gedwongen verkoop van [naam terrein] , de somma van € 1.000.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 september 2009, althans de dag der dagvaarding tot de algehele voldoening
(schadepost G);
5. wegens afgedwongen betaling de somma van € 60.500,--, alsmede afgedwongen rentebetaling de somma van € 14.881,14, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 september 2009, respectievelijk 31 maart 2010, althans de dag der dagvaarding tot de algehele voldoening
(schadepost H);
6. tot betaling van de kosten van dit geding, daaronder uitdrukkelijk begrepen de nakosten ten belope van € 163,-- zonder betekeningen te vermeerderen met € 85,-- in geval van betekening, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten, te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
Aan deze vorderingen legt [eiser] , kort samengevat, primair ten grondslag dat [erflater] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door beslag te leggen voor een vordering die door het hof Den Bosch bij arrest van 28 april 2015 geheel ongegrond is geoordeeld. Het vonnis van 25 februari 2009 is immers vernietigd bij dat arrest. Daarmee is volgens [eiser] de rechtsgrond komen te ontvallen aan hetgeen ter uitvoering van het vonnis is betaald. Subsidiair is het beslag volgens [eiser] onrechtmatig op grond van misbruik van bevoegdheid. [eiser] stelt dat hij door toedoen van [erflater] onevenredig zwaar in zijn belangen is getroffen, omdat de manier waarop [erflater] de executiemaatregelen heeft uitgeoefend niet in verhouding staat tot zijn vordering. Niet alleen de omvang, maar ook de aard en het aantal van de beslagen is buitenproportioneel.
3.3.
[gedaagden] voeren verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Opmerkingen bij het proces-verbaal

4.1.
Beide partijen hebben naar aanleiding van het proces-verbaal opmerkingen gemaakt, welke aan het procesdossier zijn toegevoegd. Deze opmerkingen geven de rechtbank geen aanleiding deze bij de beoordeling te betrekken.
De vorderingen ten aanzien van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3]
4.2.
[eiser] heeft zijn vorderingen ingesteld tegen de gezamenlijke erfgenamen van [erflater] , dat wil zeggen, tegen [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] . [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hebben het aan hen betekende exploot van dagvaarding teruggestuurd aan de deurwaarder, met de vermelding dat zij niet aansprakelijk zijn, omdat is gekozen voor de wettelijke verdeling, waardoor [gedaagde sub 1] enig erfgenaam is. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zijn in de procedure niet verschenen, waarna tegen hen verstek is verleend.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat door een verschenen gedaagde gevoerde verweren in de regel niet werken ten gunste van niet-verschenen partijen. Dat kan anders zijn indien de rechtsbetrekking tussen partijen noopt tot een voor alle gedaagden gelijke beslissing (een processueel ondeelbare rechtsverhouding), maar daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. De rechtbank zal de vorderingen tegen [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] daarom beoordelen op grond van de maatstaf die geldt voor verstekzaken, dat wil zeggen dat de vordering wordt toegewezen, tenzij deze de rechtbank onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
4.4.
In dit verband is van belang dat op de nalatenschap van [erflater] de wettelijke verdeling van toepassing is (vgl. rov. 2.2). Als gevolg hiervan zijn [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] , op grond van artikel 4:182 BW als erfgenamen weliswaar naast [gedaagde sub 1] aansprakelijk voor schulden van de nalatenschap, maar vorderingen van schuldeisers van de nalatenschap kunnen niet worden verhaald op hun vermogen (artikel 4:13 jo. 4:14 BW). Slechts uitwinbaar is hun (niet opeisbare) vordering op [gedaagde sub 1] uit hoofde van artikel 4:13 lid 3 BW. De vorderingen van [eiser] kunnen dus slechts worden verhaald op de goederen van [gedaagde sub 1] , die door de wettelijke verdeling alle goederen van de nalatenschap heeft verkregen en de schulden van de nalatenschap voor haar rekening moet nemen. Voornoemde regeling, welke is neergelegd in artikel 4:14 BW is van dwingend recht.
4.5.
Gelet op het voorgaande zijn de stellingen van [eiser] onvoldoende om aan te kunnen nemen dat hij (in dit stadium) [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] kan aanspreken tot betaling van deze schuld. Daarmee komen de vorderingen van [eiser] in strijd met de dwingendrechtelijke wettelijke bepaling van artikel 4:14 BW en moeten zij als onrechtmatig worden afgewezen.
De vorderingen ten aanzien van [gedaagde sub 1]
Beoordeling beperkt tot het beslag naar aanleiding van het vonnis
4.6.
De rechtbank begrijpt de vorderingen van [eiser] aldus, dat hij slechts vergoeding vordert van de schade die hij heeft geleden door het beslag dat is gelegd op grond van het vonnis van de rechtbank. De beoordeling van de rechtmatigheid van het beslag na het arrest van het hof Den Bosch van 28 april 2015 ligt daarmee niet voor.
Beslag onrechtmatig door vernietiging van het vonnis?
4.7.
[eiser] legt aan zijn vorderingen tot schadevergoeding primair ten grondslag dat [erflater] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door beslag te leggen voor een vordering die bij het Eindarrest geheel ongegrond is geoordeeld. Het vonnis van 25 februari 2009 is immers vernietigd bij dat arrest. Daarmee is volgens [eiser] de rechtsgrond komen te ontvallen aan hetgeen ter uitvoering van het vonnis is betaald. Weliswaar was [eiser] ook op grond van het Eindarrest een bedrag aan [erflater] verschuldigd, maar dat was enkel omdat het hof (anders dan de rechtbank) de panden aan [eiser] had toebedeeld. Indien zou worden uitgegaan van toedeling van de vier panden en de daaraan verbonden schulden aan [erflater] , met voor het overige toepassing van de uitgangspunten uit het Eindarrest, dan zou [erflater] geen vordering op [eiser] hebben gehad, maar zou [erflater] juist een schuld uit overbedeling op [eiser] hebben gehad, aldus [eiser] .
4.8.
[gedaagde sub 1] heeft betwist dat de door [erflater] uit hoofde van het vonnis gelegde beslagen onrechtmatig zijn geweest. Weliswaar is het vonnis in appel vernietigd, maar dat heeft er niet toe geleid dat [eiser] niets meer aan [erflater] verschuldigd was, laat staan dat hij uit hoofde van die beslagen onverschuldigd had betaald. Door expliciet met het op grond van de beslagen door [erflater] geïncasseerde bedrag rekening te houden, heeft het hof (de rechtmatigheid van) de beslagen als het ware bevestigd, aldus [gedaagde sub 1] .
4.9.
De rechtbank stelt voorop dat degene die een beslag legt op eigen risico handelt en, bijzondere omstandigheden daargelaten, de door het beslag geleden schade dient te vergoeden, indien het beslag ten onrechte blijkt te zijn gelegd. Bijzondere omstandigheden daargelaten, is de beslaglegger wiens beslag ten onrechte blijkt te zijn gelegd, aansprakelijk uit onrechtmatige daad jegens degene op wiens recht het beslag inbreuk heeft gemaakt. Dit geldt zowel voor de partij die conservatoir beslag legt op grond van een hem niet toekomende vordering, als de partij die executoriaal beslag legt op grond van een executoriale titel die na de beslaglegging wordt vernietigd (vgl. HR 13 januari 1995, NJ 1997/366).
4.10.
Het is juist dat in dit geval het vonnis van de rechtbank uiteindelijk is vernietigd, maar dat betekent niet dat de beslagen die op basis van dit vonnis zijn gelegd daarmee zonder meer onrechtmatig zijn. Doorslaggevend is immers of [erflater] uiteindelijk een vordering blijkt te hebben op [eiser] . Het verwijzingshof Arnhem-Leeuwarden heeft de vier panden en de daarop rustende hypothecaire leningen toegedeeld aan [eiser] . Daarbij heeft het verwijzingshof [eiser] , in verband met de overbedeling als gevolg van de toedeling van de vier panden, veroordeeld om een bedrag van € 221.985,01 aan [erflater] te betalen (met vermindering en vermeerdering van enkele posten). Op dit bedrag van € 221.985,01 was het bedrag van € 172.786,05, dat [erflater] op grond van het vonnis van 25 februari 2009 al had geïncasseerd, in mindering gebracht. Zonder aftrek van dit bedrag zou deze vordering neerkomen op € 394.771,06. Dit bedrag verschilt weinig van het bedrag van € 388.164,- dat [eiser] op grond van het vonnis aan [erflater] diende te betalen (met dien verstande dat in hoger beroep ook de vier panden aan [eiser] zijn toegedeeld).
Gelet op het voorgaande, mede in het licht van de aard van het geschil (verdeling van een gemeenschap) kan niet worden gezegd dat door de vernietiging van het vonnis de grond aan het door [erflater] gelegde beslag geheel is ontvallen. De grondslag van de betalingsverplichting (verdeling van de gemeenschap, waarin zijn betrokken de door [eiser] verschuldigde vergoedingsrechten) is in hoger beroep niet gewijzigd. Voor zover [eiser] heeft bedoeld te stellen dat de veroordeling door de rechtbank was gebaseerd op vergoedingen die [eiser] nog aan de gemeenschap was verschuldigd en niet zozeer op overbedeling, overweegt de rechtbank dat in hoger beroep niet is geoordeeld dat [eiser]
geenvergoeding verschuldigd was aan de gemeenschap. Weliswaar is deze vergoeding in hoger beroep vastgesteld op een lager bedrag dan in eerste aanleg, maar de vordering van de gemeenschap op [eiser] bedroeg volgens het oordeel in hoger beroep toch nog € 361.409,61 (inclusief rente). De beslissing van de rechtbank ten aanzien van de vordering van de gemeenschap op [eiser] is in zoverre dus slechts “gedeeltelijk” vernietigd. De door [eiser] overgelegde berekeningen van diverse hypothetische situaties doen aan het voorgaande niet af, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat.
4.11.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de door [erflater] naar aanleiding van het vonnis van 25 februari 2009 gelegde beslagen (in dit geval) niet reeds onrechtmatig zijn vanwege de omstandigheid dat het vonnis in hoger beroep is vernietigd, of omdat [erflater] niets meer te vorderen had van [eiser] .
Beslag onrechtmatig op grond van misbruik van bevoegdheid?
4.12.
Subsidiair stelt [eiser] dat het beslag onrechtmatig is op grond van misbruik van bevoegdheid. [eiser] is door toedoen van [erflater] onevenredig zwaar in zijn belangen getroffen, omdat de manier waarop [erflater] de executiemaatregelen heeft uitgeoefend niet in verhouding staat tot [erflater] vordering.
[eiser] verwijt [erflater] in de eerste plaats dat het beslag buitenproportioneel was, omdat er een wanverhouding bestond tussen de geldvordering van [erflater] op grond van het vonnis (€ 388.164,-) en de omvang van het gelegde beslag. [erflater] had volgens [eiser] al voldoende dekking voor zijn vordering op grond van het aandeel van [eiser] in de gemeenschap ter zake de panden [adres 5] en de [adres 6] (de overwaarde van dit aandeel betrof volgens [eiser] € 598.333,-), eventueel aangevuld met een beslag op het aandeel van [eiser] op het pand aan de [adres 7] (van welk aandeel de overwaarde volgens [eiser] € 494.000,- bedroeg). Het was dus niet nodig om beslag te leggen op alle panden, laat staan het beslag op de huurpenningen en het loon van [eiser] .
Daar komt bij, aldus [eiser] , dat [erflater] executoriaal beslag heeft gelegd – en dit heeft gehandhaafd – terwijl hij wist dat de bedragen waarop dit beslag was gebaseerd, onjuist waren. Het was namelijk voor [erflater] (en zijn financieel adviseurs) duidelijk dat het vonnis van de rechtbank van 25 februari 2009 op een aantal punten onjuist was. De heer [naam accountant] , accountant van [eiser] , heeft direct na dit vonnis aan de financieel adviseurs van [erflater] aangegeven dat het vonnis verdelingsfouten bevatte. Deze fouten waren onmiskenbaar voor iedere financieel specialist, aldus [eiser] . [erflater] is echter, met deze wetenschap, blijven vasthouden aan de in het vonnis genoemde bedragen.
Ook nadat de door het hof aangestelde deskundige constateerde dat het vonnis dubbeltellingen bevatte ten nadele van [eiser] ter zake de kapitaalstortingen en de onderhoudskosten ad € 895.099,- heeft [erflater] de executiemaatregelen niet aangepast. Pas na het arrest van het hof Den Bosch van 28 april 2015 was [erflater] bereid het beslag op te heffen. Op 1 december 2015 heeft [erflater] echter opnieuw executoriaal beslag gelegd, waarbij hij ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat hij enkel een vordering had indien de panden aan [eiser] zouden zijn geleverd, hetgeen toen nog niet was gebeurd.
Voorstellen van [eiser] tot het stellen van een bankgarantie zijn door [erflater] afgewezen. Niet alleen de omvang, maar ook de aard en het aantal van de beslagen zijn buitenproportioneel, aldus [eiser] . [erflater] heeft met het executoriale beslag doelbewust aangestuurd op het ‘financieel droogleggen’ van [eiser] . In ieder geval was dit het feitelijke gevolg van het handelen van [erflater] , aldus [eiser] . [eiser] heeft de door [erflater] gelegde beslagen als een enorm pressiemiddel ervaren en daardoor veel schade geleden.
4.13.
[gedaagde sub 1] betwist dat het beslag onrechtmatig is. Zij wijst er (onder meer) op dat de beslagen nimmer zijn geëxecuteerd en dat ongeveer drie jaar na het vonnis slechts € 5.543,15 was geïncasseerd. Het beslag was niet disproportioneel; dat blijkt al uit de ‘restvordering’ ingevolge het Eindarrest, maar daarnaast geldt dat het inbeslaggenomen vastgoed geen overwaarde had, aldus [gedaagde sub 1] . Overigens hinderden de beslagen [eiser] ook niet; dat blijkt al uit het feit dat hij nooit om opheffing heeft verzocht.
4.14.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat [erflater] als schuldeiser zijn vordering op alle goederen van [eiser] kan verhalen (zie artikel 3:276 BW). Dat betekent echter niet dat een schuldeiser geen verwijt kan treffen ten aanzien van de wijze waarop hij gebruik heeft gemaakt van zijn recht om executoriaal beslag te leggen. Het recht om executoriaal beslag te leggen kan immers onredelijk toegepast worden (“vexatoir” zijn). Uit het arrest van de Hoge Raad van 24 november 1995, NJ 1996, 161 – dat weliswaar ziet op een conservatoir beslag, maar volgens de literatuur ook van toepassing is op executoriale beslagen – volgt dat daarvan sprake kan zijn indien een beslag, gelet op de omstandigheden ten tijde van het beslag, op zodanig buitenproportionele wijze is gelegd, dat het als vexatoir en daarom als onrechtmatig moet worden aangemerkt. Daarvan kan sprake zijn wegens een wanverhouding tussen de hoogte van de vordering en de waarde van de beslagen goederen en de eventueel onevenredig zware wijze waarop de schuldenaar door de uitwinning of het beslag op die goederen in zijn belangen wordt getroffen. De vraag of een beslaglegger aansprakelijk is voor de gevolgen van een beslag, omdat dit is gelegd voor een te hoog bedrag, lichtvaardig is gelegd, of onnodig is gehandhaafd, moet worden beantwoord aan de hand van de criteria die gelden voor misbruik van recht. Uitgaande van de concrete omstandigheden van het geval kan aldus aan de orde komen of een beslag als vexatoir en daarmee onrechtmatig moet worden aangemerkt (HR 11 april 2003, NJ 2003, 440).
4.15. [erflater] heeft in 2009 beslag gelegd op de woning van [eiser] ( [adres 8] ), het pand aan de [adres 9] , [naam terrein] ( [adres 10] ) en zijn aandeel in het pand aan de [adres 7] . Op 16 november 2011 heeft [erflater] de hypotheekhouders bericht dat hij wilde overgaan tot executie van de panden [adres 9] en [adres 8] en hun verzocht aan te geven of zij de executie wilden overnemen. De hypotheekhouders hebben [eiser] daarop bericht op korte termijn te zullen starten met een executieveiling. Uiteindelijk is deze executie door [erflater] niet doorgezet. Op 28 en 29 november 2011 heeft [erflater] derdenbeslag laten leggen op het loon van [eiser] , en op zijn huurinkomsten uit de [adres 5] , de [adres 6] en de vier panden. In 2015, na het arrest van het hof Den Bosch, heeft [erflater] de beslagen opgeheven. Vervolgens heeft [erflater] op 1 december 2015 heeft [erflater] (opnieuw) beslag laten leggen op alle (aandelen van [eiser] in) panden van [eiser] .
4.16.
De rechtbank stelt voorop dat de drempel voor het aannemen van misbruik van bevoegdheid hoog is en dat bij de beoordeling van beslag aan de hand van de criteria die gelden voor misbruik van bevoegdheid terughoudendheid moet worden betracht. De omstandigheid dat beslag is gelegd op objecten met een hogere waarde dan het bedrag waarvoor beslag is gelegd, hoeft geen misbruik van omstandigheden op te leveren, omdat de beslaglegger de opbrengst mogelijk moet delen met andere beslagleggers, of pand- of hypotheekhouders. In het onderhavige geval heeft [eiser] naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende feiten gesteld waaruit blijkt dat het door [erflater] gelegde beslag zodanig disproportioneel was dat dit moet worden aangemerkt als misbruik van bevoegdheid. De rechtbank weegt daarbij mee dat in 2009 beslag was gelegd op de onroerende zaken die bij [eiser] in volle eigendom waren (woonhuis, [adres 9] en [naam terrein] ) en op zijn aandeel in [adres 7] . Op zijn aandeel in de panden aan de [adres 5] , de [adres 6] en de vier panden lag geen beslag.
Dat [erflater] in 2011, naast het beslag op de genoemde panden, vervolgens ook beslag legde op inkomsten van [eiser] uit loon en huurpenningen, kan naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de concrete omstandigheden van het geval, evenmin als misbruik van bevoegdheid worden aangemerkt. Zoals [gedaagde sub 1] onweersproken heeft aangevoerd had er, hoewel er al sinds juni 2009 beslag op de panden lag (en ondanks vrijwillige afdracht van huurpenningen in de vier panden door [eiser] ), in 2011 nog geen (substantiële) betaling plaatsgevonden, terwijl ook schikkingsonderhandelingen niet tot een oplossing leidden. Dat [eiser] ook niet van plan was om (substantiële bedragen) te betalen, blijkt onder meer uit het feit dat van de opbrengst van [naam terrein] (dat op 10 september 2009 voor € 700.000,- is geleverd aan een derde) geen enkele betaling aan [erflater] is gedaan met betrekking tot zijn vordering op basis van het vonnis van 25 februari 2009. [eiser] heeft dit ter mondelinge behandeling bevestigd: hij heeft verklaard dat hij dit terrein heeft verkocht voor de financiering van de procedure tegen [erflater] . Van het resterende bedrag (ad € 200.000,-) van de verkoopopbrengst is niets naar [erflater] gegaan, aldus [eiser] . Dat [erflater] tegen deze achtergrond heeft besloten betaling ‘af te dwingen’ door middel van derdenbeslag, kan niet worden aangemerkt als misbruik van bevoegdheid. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat een deel van de huurpenningen waarop beslag werd gelegd daarvoor al vrijwillig door [eiser] werd afgedragen, terwijl verder niet is gebleken dat [erflater] door het beslag meer heeft geïncasseerd dan het bedrag waarop hij op grond van het Eindarrest aanspraak kan maken.
De stelling van [eiser] dat hij door het handelen van [erflater] ‘financieel is drooggelegd’, in die zin dat door de combinatie van beslag op zijn inkomsten – huurpenningen en loon – en het beslag op (zijn aandeel in) onroerende zaken, zijn inkomen was gemitigeerd tot de beslagvrije voet, terwijl hij evenmin geld kon vrijmaken door de bezwaring of verkoop van onroerend goed, volgt de rechtbank niet. [eiser] had immers – afgezien het (liquide) restant van de opbrengst van [naam terrein] – nog (een aandeel in) onroerende zaken, waarop geen beslag was gelegd, te weten de [adres 5] , [adres 6] en de vier panden. De stelling van [eiser] dat de overwaarde van zijn aandeel in de [adres 5] en de [adres 6] (ad € 598.333,-) voldoende dekking bood voor [erflater] , geldt ook voor [eiser] zelf. Uit de stellingen van [eiser] is niet gebleken dat hij heeft geprobeerd dit aandeel te gelde te maken (of aan familie, of aan [erflater] zelf over te dragen), dan wel waarom dit voor hem niet mogelijk zou zijn geweest.
Het feit dat [erflater] in 2011 zijn deurwaarder heeft geïnstrueerd de executie van de beslagen panden voort te zetten – waardoor de deurwaarder de hypotheekhouders in de gelegenheid moest stellen de executie over te nemen – om vervolgens de executie niet door te zetten, maakt het bovenstaande oordeel niet anders.
4.17.
Hoewel voorstelbaar is dat [eiser] zich door het beslag bekneld voelde en dit als zeer stressvol heeft ervaren, komt de rechtbank op grond van voornoemde feiten en omstandigheden tot het oordeel dat geen sprake is van onrechtmatig gelegd beslag, noch op grond van de primaire grondslag, noch op grond van de subsidiaire grondslag. Dit heeft tot gevolg dat de rechtbank aan een beoordeling van de door [eiser] gestelde schadeposten niet toekomt en dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen.
Proceskosten
4.18.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank acht geen grond aanwezig om, zoals door [gedaagde sub 1] ter mondelinge behandeling verzocht, [eiser] te veroordelen in de reële proceskosten. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] worden derhalve, op basis van het liquidatietarief, begroot op:
- griffierecht € 2.277,00;
- salaris advocaat €
8.714,00(2,0 punten × tarief € 4.357,00);
Totaal € 10.991,00;
4.19.
De kosten aan de zijde van de niet-verschenen gedaagden [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] worden begroot op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] tot op heden begroot op € 10.991,00, en aan de zijde van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. E.C.M. Hurkens, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2024. [1]

Voetnoten

1.type: MT