ECLI:NL:RBLIM:2024:1634

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
C/03/321075 / HA ZA 23-353
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis getuigenverhoor inzake geschil over eigendom en betaling tussen ex-echtgenoten na echtscheiding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee ex-echtgenoten, [eiser] en [gedaagde], over de eigendom van een appartement in Zuid-Afrika en de financiële verplichtingen die daaruit voortvloeien. Het huwelijk van partijen is ontbonden op 25 februari 2022, waarbij huwelijkse voorwaarden van toepassing waren. [eiser] stelt dat het appartement, dat op naam van [gedaagde] staat, in feite van hem is en dat hij alle kosten heeft betaald. Hij vordert een betaling van € 90.000,00 van [gedaagde], die volgens hem mondeling is overeengekomen. De rechtbank heeft eerder een tussenvonnis gewezen op 18 oktober 2023 en de mondelinge behandeling vond plaats op 28 februari 2024.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] zijn vordering onderbouwt met bewijsstukken, waaronder een schriftelijke overeenkomst en correspondentie. [gedaagde] betwist echter de vordering en stelt dat er een kwijtingsbeding in de echtscheidingsovereenkomst is opgenomen, waardoor alle vorderingen zijn beslecht. De rechtbank oordeelt dat [eiser] voldoende bewijs moet leveren van de gemaakte afspraken en heeft de zaak aangehouden voor bewijslevering. De rechtbank heeft een datum vastgesteld voor het getuigenverhoor en de verdere procedure.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/321075 / HA ZA 23-353
Vonnis van 27 maart 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats ] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. M.M.J.F. Sijben te HEERLEN,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats ] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. R.P.H.W. Haas te HEERLEN.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 18 oktober 2023
- de mondelinge behandeling van 28 februari 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn gehuwd geweest, zulks onder het maken van huwelijkse voorwaarden. Dit huwelijk is in Zuid-Afrika ontbonden bij
‘Final Decree of Divorce in the High Court of South-Africa Nothern Cape Division’van 25 februari 2022. Onderdeel hiervan is de
‘Deed of Settlement’van 27 januari 2022, waarin partijen hun afspraken hebben neergelegd.
2.2.
Partijen hebben een geschil gekregen over het appartement in Zuid-Afrika en de financiële consequenties hiervan (zie hierna onder ‘het geschil’). Dit appartement, bekend als
‘ [naam] ’, is gesitueerd aan de [adres] in de gemeente [plaats] in Zuid-Afrika en staat op naam van [gedaagde] .

3.Het geschil

3.1.
[eiser] stelt kort gezegd dat het appartement in feite van hem was, dat hij alle kosten betaalde en het enkel op naam is gesteld van [gedaagde] om te voorkomen dat het als verhaalsobject kon dienen voor zakelijke schuldeisers van [eiser] ; [eiser] is namelijk ondernemer. Hij stelt verder dat hij daarmee een vordering op [gedaagde] heeft verkregen, reden waarom partijen, aldus [eiser] , mondeling zijn overeengekomen dat [gedaagde] een bedrag van € 90.000,00 aan [eiser] zou betalen.
3.2.
Op grond hiervan heeft [eiser] gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 90.000,00 aan [eiser] , zulks binnen veertien dagen na dit vonnis en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het intreden van het verzuim dan wel vanaf de dag der dagvaarding dan wel vanaf de dag/datum van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
[gedaagde] zal veroordelen om binnen veertien dagen na dit vonnis de buitengerechtelijke kosten van € 1.675,00 aan [eiser] te betalen;
[gedaagde] zal veroordelen in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.3.
[gedaagde] heeft de vordering betwist. Haar verweer zal hierna bij de beoordeling worden besproken.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] heeft zijn stelling onderbouwd door te stellen dat hij op 14 maart 2022 een bericht heeft gestuurd aan [gedaagde] waarin hij schrijft dat [gedaagde] een schuld aan hem heeft van in totaal € 208.729,00, maar dat hij haar de mogelijkheid biedt die schuld “af te kopen” voor € 90.000,00. In een schriftelijk stuk, gedateerd op 25 maart 2022 en voorzien van de handtekening van beide partijen, is onder meer neergelegd dat [1]
“(…) Met dit contract zet de schuldenaar[i.e. [gedaagde] , toevoeging de rb]
dit feit alsnog recht en erkent een Schuld te hebben van 90.000,00 Euro bij de Schuld eiser (…).
De Schuldenaar krijg tot 15-11-2022 de tijd om aan haar verplichtingen te voldoen (…).”
Volgens [eiser] zou [gedaagde] haar verplichting nakomen door genoemd bedrag te lenen van haar nieuwe partner, de heer [naam partner] . Om dit te regelen zijn [gedaagde] en [naam partner] voornoemd, aldus [eiser] , op 13 januari 2022 naar de boekhouder van [eiser] , de heer [naam boekhouder] , geweest. [naam boekhouder] voornoemd heeft deze gang van zaken schriftelijk bevestigd in een schrijven van 4 juli 2023 aan de advocaat van [eiser] :
“Naar aanleiding van het mailverkeer tussen (…) [eiser] en u, verklaar ik hierbij dat (…) [gedaagde] en de heer [naam partner] op 13 januari 2022 om 14:30 bij mij op kantoor zijn geweest inzake bespreking lening huis Zuid- Afrika. Hierbij is tevens besproken hoe het bedrag ad
€ 90.000,- ten gunste van (…) [eiser] betaald kon worden.”
Daarnaast, zo betoogt [eiser] verder, blijkt dit uit Whatsappcorrespondentie die [naam partner] en [gedaagde] met elkaar hebben gevoerd, welke correspondentie door [gedaagde] aan [eiser] is
doorgestuurd. Daarin staat onder meer:
“(…) I[i.e. [naam partner] , toevoeging de rb.]
give you an interest-free loan in the amount of 100000 (one hundred thousand) Euro!
The purpose of the loan is to pay off your husband in the course of the divorce because of the apartment Ocean View! (…).”
4.2.
[gedaagde] heeft hiertegen ingebracht dat in artikel 5 van de
‘Deed of Settlement’een kwijtingsbeding is opgenomen, in die zin dat alle bestaande kwesties of vorderingen die volgen uit de echtscheiding zijn beslecht en dat geen der partijen in de toekomst nog enige vordering jegens de andere partij zal hebben, behoudens de vorderingen die in het convenant staan. In het licht hiervan wordt de afspraak tot betaling door [gedaagde] aan [eiser] van
€ 90.000,00 dan ook betwist. Daarbij komt dat [gedaagde] de overeenkomst niet kent en ook nimmer heeft ondertekend. De authenticiteit van de overeenkomst wordt dan ook bestreden. Kennelijk is er ook geen origineel van de overeenkomst meer voorhanden. Wat betreft de gestelde lening van [naam partner] aan [gedaagde] zegt [gedaagde] dat zij met klem betwist dat zij op 13 januari 2022 samen met [naam partner] bij [naam boekhouder] is geweest om te spreken over een betaling van € 90.000,00. Dat is niet te rijmen met het feit dat partijen twee weken later meergenoemde
‘Deed of Settlement’hebben gesloten en niets hierover hebben opgenomen, aldus [gedaagde] . Wél is bij [naam boekhouder] gesproken over de diverse belastingschulden van [eiser] en wilde [gedaagde] weten of zij uit hoofde van haar huwelijk met [eiser] mede aansprakelijk zou zijn voor die belastingschulden. De heer [naam partner] wilde er, aldus [gedaagde] , zeker van zijn dat zijn geldlening aan haar niet bij de belastingdienst terecht zou komen. De door [eiser] gestelde Whatsappcorrespondentie heeft volgens [gedaagde] betrekking op de lening die zij van [naam partner] kon krijgen om haar hypotheek van de woning in Zuid-Afrika af te lossen.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] de stellingen van [eiser] gemotiveerd betwist. Echter, nu [eiser] zijn stellingen genoegzaam heeft onderbouwd, dient hij te worden toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat hij met [gedaagde] is overeengekomen dat [gedaagde] € 90.000,00 aan [eiser] zou betalen.
4.4.
In het licht hiervan wordt iedere verdere beslissing aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
draagt [eiser] op te bewijzen dat partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde]
€ 90.000,00 aan [eiser] zou betalen,
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 24 april 2024voor uitlating door [eiser] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
bepaalt dat, als [eiser] geen bewijs door het horen van getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, hij die stukken dan direct in het geding moet brengen,
5.4.
bepaalt dat, als [eiser]
getuigenwil laten horen, hij de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden mei tot en met december 2024 dan direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van mr. T.A.J.M. Provaas, in het gerechtsgebouw te Maastricht, Sint Annadal 1,
5.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.J.M. Provaas en in het openbaar uitgesproken op
27 maart 2024.

Voetnoten

1.Alle in dit vonnis gebruikte citaten zijn inclusief taal- en typefouten