ECLI:NL:RBLIM:2024:1632

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
C/03/326971 / HA ZA 24-55
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een incidentele vordering tot voorlopige voorziening in een echtscheidingszaak met betrekking tot de levering van onroerend goed

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 27 maart 2024, is een incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen. De eiseres, die in de hoofdzaak en het incident optreedt, heeft een verzoek ingediend om de gedaagde te veroordelen tot medewerking aan de levering van een appartement, zoals vastgelegd in een echtscheidingsconvenant. De echtscheiding werd uitgesproken op 26 november 2021, en de levering van het appartement aan de eiseres zou plaatsvinden na een termijn van 24 maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De eiseres stelt dat de levering per 16 december 2023 had moeten plaatsvinden, maar de gedaagde weigert zijn medewerking te verlenen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat voor toewijzing van een voorlopige voorziening vereist is dat de eiseres een spoedeisend belang heeft en dat de vordering verband houdt met de hoofdvordering. De rechtbank oordeelt dat de eiseres niet heeft aangetoond dat zij niet kan afwachten op de beslissing in de hoofdzaak. De enkele stelling dat zij de huurinkomsten nodig heeft, is onvoldoende om aan te nemen dat zij in een problematische situatie verkeert. De rechtbank wijst daarom de vordering in het incident af en compenseert de kosten tussen de partijen, die ex-echtgenoten zijn.

De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken door mr. B.R.M. de Bruijn, en de zaak staat op de rol voor conclusie van antwoord op 10 april 2024.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/326971 / HA ZA 24-55
Vonnis in incident bij vervroeging van 27 maart 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonend te [woonplaats] ,
eiseres in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. L.N. Hermans,
tegen
[gedaagde],
wonend te [woonplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. S.X.J. Zuidema.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende de incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening met producties 1 t/m 7,
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten waarvan bij de beoordeling van het incident wordt uitgegaan

2.1.
Partijen zijn gehuwd zijn geweest. De echtscheiding is uitgesproken bij beschikking van 26 november 2021. Die beschikking is op 16 december 2021 ingeschreven in het daarvoor bestemde register (productie 1 dagvaarding).
2.2.
In het convenant welk deel uitmaakt van de echtscheidingsbeschikking is bepaald, voor zover hier relevant, dat het appartement [adres] te [woonplaats] wordt toegescheiden aan [eiseres] . De levering van het volle eigendom aan [eiseres] zal plaatsvinden na een termijn van 24 maanden na de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De huurpenningen komen tot aan dat moment ten bate van [gedaagde] , alsook de kosten van het appartement, aldus het convenant.

3.Het geschil

in de hoofdzaak

3.1.
[eiseres] stelt dat de levering van het aandeel van [gedaagde] in het appartement [adres] per 16 december 2023 had dienen plaats te vinden, zijnde 24 maanden na inschrijving echtscheiding, [gedaagde] weigert volgens [eiseres] echter zijn medewerking aan deze levering. [eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • [gedaagde] zal veroordelen om binnen 1 week na betekening van het in dezen te wijzen vonnis zijn volledige medewerking te geven aan de levering van het volle eigendom van [adres] [woonplaats] , en de bijbehorende rechten op het gebruik van de berging in het souterrain, e.e.a. zoals beschreven in de notariële akte van 13 mei 2022 en conform de afspraken opgenomen in het echtscheidingsconvenant gehecht aan de echtscheidingsbeschikking d.d. 26 november 2021;
  • voor zover nodig zal bepalen dat dit vonnis in de plaats zal treden van de door de notaris op te stellen akte van levering met betrekking tot de voornoemde woning voor zover het betreft het verlenen van toestemming van [gedaagde] tot die levering en de vereiste handtekening van [gedaagde] ;
  • [gedaagde] zal veroordelen aan [eiseres] de daarmee gepaard gaande notariskosten te betalen;
  • [gedaagde] zal veroordelen in de kosten van deze procedure.
in het incident
3.2.
[eiseres] vordert dat de rechtbank bij wijze van voorlopige voorziening [gedaagde] zal veroordelen bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, aan [eiseres] zal betalen de huurpenningen vanaf 16 december 2023 betreffende de woning aan de [adres] .
3.3.
[eiseres] stelt dat zij de huurinkomsten nodig heeft als aanvulling op haar inkomen nu zij alleenstaand is en alle kosten voor eigen rekening neemt.
3.4.
[gedaagde] voert verweer. Hij stelt dat [eiseres] heeft nagelaten haar vordering ex art. 223 Rv te motiveren en enig spoedeisend belang is volgens [gedaagde] niet gesteld noch gebleken. Verder stelt [gedaagde] dat het convenant zo moet worden uitgelegd dat de huurinkomsten pas aan [eiseres] toekomen vanaf het moment dat het appartement aan haar geleverd is en in eigendom is overgedragen. [gedaagde] stelt dat hij zo snel mogelijk tot levering wenst te komen. Tot slot merkt [gedaagde] op dat hij reeds vanaf januari 2024 (volgens hem: onverplicht) doende is de huur door te betalen.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
Voorop moet worden gesteld dat voor toewijzing van een dergelijke provisionele vordering is vereist dat deze verband houdt met de inhoud van de hoofdvordering en dat de eisende partij een zodanig belang bij de vordering heeft dat van haar niet kan worden verwacht dat zij de uitkomst in de hoofdzaak afwacht.
4.2.
Getoetst aan dat criterium is de rechtbank van oordeel dat de vordering moet worden afgewezen. [eiseres] heeft immers niet gesteld dat van haar niet kan worden gevergd dat zij de beslissing in de hoofdzaak zal afwachten. De enkele stelling dat zij de huurinkomsten nodig heeft nu zij alleenstaand is, acht de rechtbank onvoldoende om dat aan te nemen. Daarbij speelt een rol dat op basis van de stellingen van [eiseres] voorshands moet worden aangenomen dat zij voorafgaand aan 16 december 2023 ook verstoken was van deze inkomsten en zij heeft niet gesteld dat dit voor een (financieel) problematische situatie zorgde.
4.3.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat de vordering in incident moet worden afgewezen.
4.4.
De rechtbank zal de kosten van dit incident tussen partijen, ex-echtgenoten, compenseren.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
compenseert de kosten van dit incident aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
5.3.
verstaat dat de zaak reeds op de rol staat van
10 april 2024voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: AH