Uitspraak
RECHTBANK Limburg
- de dagvaarding met producties 1 en 2
- de conclusie van antwoord
- het formulier B8 met productie 3 van [eiser]
- het formulier B8 met producties 1-4 van [gedaagde] .
Rechtbank Limburg
Op 25 maart 2024 vond de mondelinge behandeling plaats in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, in de zaak tussen [eiser] en [gedaagde]. [Eiser], vertegenwoordigd door mr. S.S.G. Lie, vorderde de afgifte van goederen van [gedaagde], die bijgestaan werd door mr. J.B.M. Rütten. Tijdens de zitting werd vastgesteld dat beide partijen aanwezig waren en hun standpunten toelichtten. De rechter, mr. M. Driever, constateerde dat er onduidelijkheid bestond over het eigendom van de goederen waarvan afgifte werd gevorderd. [Eiser] leek te stellen dat er sprake was van gemeenschappelijk eigendom, maar voerde ter zitting aan dat de koopovereenkomst bepalend was voor het eigendomsrecht. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor gemeenschappelijk eigendom of eigendom van [eiser] zelf. Bovendien betwistte [gedaagde] de houder van de goederen te zijn, wat de vordering van [eiser] ondermijnde. De rechtbank wees de vorderingen van [eiser] af en veroordeelde hem in de proceskosten van [gedaagde], die in totaal € 1.492,00 bedroegen. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Driever en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.