In deze zaak heeft verzoeker op 14 maart 2024 een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling en het geven van een voorlopige voorziening bij voorraad, gebaseerd op artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoeker huurt een woning van verweerster, Stichting Wonen Zuid, maar heeft een huurachterstand van meer dan drie maanden. De rechtbank heeft op 21 maart 2024 de zitting gehouden, waarbij verzoeker en zijn advocaat, mr. D.A. IJpelaar, aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de verweerster.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker in januari 2024 ziek is geworden en daardoor zijn huur niet heeft kunnen betalen. Ondanks zijn verklaring dat hij in contact is geweest met de gemeente en een beschermingsbewindvoerder, heeft de rechtbank geoordeeld dat verzoeker onvoldoende overtuigende argumenten heeft aangevoerd om de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming te voorkomen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat verzoeker zich nog in de stabilisatiefase bevindt en dat er geen zicht is op een minnelijk traject. Bovendien heeft verzoeker geen bewijs geleverd dat hij in staat is om zijn lopende verplichtingen na te komen.
De rechtbank heeft het verzoek om moratorium afgewezen, omdat het belang van de verweerster om de woning weer ter beschikking te krijgen zwaarder weegt dan het belang van verzoeker om in de woning te blijven. Ook is het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling niet-ontvankelijk verklaard, omdat het schuldhulpverleningstraject nog niet is opgestart. De rechtbank heeft de verzochte voorlopige voorziening afgewezen en het verzoek tot schuldsanering niet-ontvankelijk verklaard.