ECLI:NL:RBLIM:2024:1622

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
C/03/22/34-35 R
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling gevolgd door faillissement wegens niet-naleving van verplichtingen

Op 2 april 2024 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een zaak betreffende de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van twee schuldenaren, geboren in 1984 en 1981. De rechtbank oordeelde dat de schuldenaren niet voldaan hadden aan hun informatieplicht en sollicitatieplicht, en dat er een aanzienlijke boedelachterstand was ontstaan. De schuldenaren waren eerder in 2022 toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, maar voldeden herhaaldelijk niet aan de verplichtingen die hieruit voortvloeiden. Ondanks een verlenging van de regeling in januari 2023, bleven zij in gebreke. De bewindvoerder had meerdere keren verzocht om een plan van aanpak voor het inlopen van de achterstand, maar dit bleef uit. De rechtbank concludeerde dat de schuldenaren door hun afwezigheid bij de zitting zichzelf de mogelijkheid tot verweer ontnamen en dat zij niet doordrongen waren van de ernst van hun situatie. De rechtbank besloot de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen, waardoor de schuldenaren in staat van faillissement verkeren zodra het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. De rechtbank benoemde mr. J. Schreurs-van de Langemheen tot rechter-commissaris en C. Haane tot curator. Tevens werd het salaris van de bewindvoerder vastgesteld op € 5.290,18.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht (tussentijdse) beëindiging wsnp, gevolgd door faillissement
Toezicht / insolventies
insolventienummer: C/03/22/34-35 R
datum vonnis: 2 april 2024
Bij vonnis van deze rechtbank van 12 april 2022 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van
[schuldenaar] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1984 te [geboorteplaats 1] (hierna: schuldenaar)
en
[schuldenares] ,
geboren op [geboortedatum 2] 1981 te [geboorteplaats 2] , (hierna: schuldenares)
beiden wonende: [adres] , [woonplaats] ,
(hierna gezamenlijk: schuldenaren).

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Op 26 juli 2022 vond een verhoor plaats bij de rechter-commissaris. Tijdens het verhoor werd het verloop van de schuldsanering besproken. Een voorgenomen verlenging om schuldenares in de gelegenheid te stellen een opleiding te volgen werd uiteindelijk niet geëffectueerd omdat schuldenares inmiddels ontslagen was. Kortom, alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen bleven op schuldenaren van toepassing.
1.2.
Op 17 oktober 2022 werd een waarschuwingsbrief gestuurd. Hierin werd -kort samengevat- vermeld dat op schuldenares de fulltime sollicitatie- en arbeidsplicht rust, zij de aanwijzing van de rechter-commissaris negeert en toch gestart is met een BBL opleiding, er een fors boedeltekort is van € 2.731,69 en van schuldenaren verwacht wordt dat zij een plan van aanpak opstellen hoe zij deze achterstand gaan inlopen. Voorts is er een auto welke een vermogensbestanddeel vormt voor de boedel.
1.3.
Omdat schuldenaren vervolgens aanhoudend niet aan de verplichtingen voldeden, verzocht de bewindvoerder de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindiging. Het verzoek werd mede ondertekend door de rechter-commissaris en behandeld ter zitting van 19 januari 2023.
1.4.
Bij vonnis van 31 januari 2023 werd de schuldsaneringsregeling verlengd voor de duur van één jaar, derhalve tot 12 april 2026. Hiermee is aan schuldenaren de kans geboden de schuldsaneringsregeling alsnog tot een goed einde te brengen. In het vonnis is expliciet opgenomen dat gedurende de looptijd alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen op schuldenaren van toepassing zijn.
1.5.
Uit het derde en vierde verslag van de bewindvoerder blijkt dat schuldenaren wederom niet aan de verplichtingen hebben voldaan. Er wordt wederom niet tot nauwelijks geïnformeerd, er ontstaan nieuwe schulden en er is een hoge boedelachterstand.
1.6.
Op 21 februari 2024 heeft de bewindvoerder opnieuw een verzoek ingediend om de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen onder omzetting in een faillissement (dagtekening van het verzoek is 14 februari 2024). De rechter-commissaris heeft ingestemd met voormeld verzoek.
1.7.
De rechtbank heeft conform artikel 350 van de Faillissementswet (Fw) een zitting bepaald waarop de voordracht tot tussentijdse beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt behandeld.
1.8.
Op 12 maart 2024 werd een brief van schuldenaren ontvangen naar aanleiding van het verzoek van de bewindvoerder en de rechter-commissaris om de regeling tussentijds te beëindigen. In het verzoek wordt vermeld dat de bewindvoerder alle benodigde stukken in haar bezit heeft  ook de stukken betreffende de kinderopvang  er geen nieuwe schuld is bij de belastingdienst, dat de achterstand op de boedel in de verlengde periode kan worden ingelopen en dat de geldstromen op de bankrekeningen volgens schuldenaren geen onduidelijkheden kunnen veroorzaken.

2.De beoordeling

2.1.
Ter zitting van 21 maart 2024 verscheen enkel de bewindvoerder. Nadat telefonisch contact werd opgenomen met schuldenaar bleek dat hij alsmede schuldenares niet voornemens waren te verschijnen. Met voormelde brief hebben zij verweer gevoerd en dit zou, volgens schuldenaar, voldoende zijn.
2.2.
Uit de door het bewindvoerder ingediende verzoek tot tussentijdse beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling blijkt  kort samengevat  als volgt:
- schuldenaren komen de informatieplicht niet of nauwelijks na en houden zich niet aan gemaakte afspraken;
- er is een boedelachterstand ontstaan van ten minste € 4.000,00;
- er zijn nieuwe schulden ontstaan aan de belastingdienst van € 1.079,00.
2.3.
De bewindvoerder heeft ter zitting verklaard dat schuldenaren sinds november 2023 geen informatie meer hebben verstrekt. De financiële gegevens, zoals loonstroken, de eindejaarsuitkering en het al dan niet uitkeren van een 13e maand, ontbreken. Hierdoor kan de stand van de boedel niet met zekerheid vastgesteld worden. Wat wel met zekerheid vastgesteld kan worden is dat er een boedelachterstand is van ten minste € 4.110,00. Op een verzoek om de achterstand in te lopen wordt niet gereageerd.
Ten aanzien van de nieuwe schulden hebben schuldenaren een brief van de belastingdienst overgelegd waaruit blijkt dat er na toelating tot de schuldsaneringsregeling geen nieuwe belastingschulden zijn ontstaan. De bewindvoerder erkent dit. De in de voordracht vermelde schuld zou inmiddels niet meer openstaan. Zij plaatst echter de kanttekening dat de Kinderopvangtoeslag over het jaar 2022 niet definitief is vastgesteld en dat zij ervan uitgaat dat er een terugvordering zal komen omdat er meer toeslag is betaald dan dat er kosten waren. Hierop zijn schuldenaren in hun brief niet ingegaan.
Ten aanzien van de onduidelijkheden ten aanzien van de geldstromen heeft de bewindvoerder verklaard dat zij wel begrijpt dat schuldenaren zelf een soort leefgeld- en beheerrekening hebben willen creëren, maar dat met name aan het einde van de maand veel met gelden geschoven wordt waardoor het voor haar niet meer inzichtelijk is.
Desgevraagd verklaart de bewindvoerder, hoewel zij dit niet in haar verzoek heeft opgenomen, dat schuldenares nog steeds niet voldoet aan de sollicitatie- en arbeidsplicht zoals deze in de schuldsaneringsregeling van kracht is. Schuldenares is van mening dat zij deze omissie kan herstellen tijdens de verlengde periode.

3.Het oordeel van de rechtbank

3.1.
Ten aanzien van het bepaalde in artikel 350 lid 3 sub c en sub d van de Faillissementswet (hierna Fw) overweegt de rechtbank als volgt.
De informatieplicht.
Het is de rechtbank voldoende gebleken dat schuldenaren niet aan de informatieplicht zoals deze geldt in de wettelijke schuldsaneringsregeling hebben voldaan. In de brief van 12 maart 2024 hebben zij vermeld dat de bewindvoerder, weliswaar later dan de bedoeling was, alle stukken zou hebben ontvangen. Zij gaan hierbij niet in op de door de bewindvoerder opgesomde ontbrekende stukken zoals beschikkingen toeslagen, zorgpolissen, bankafschriften van de rekeningen bij ING en ABN, loonstroken en de definitieve beschikking kinderopvangtoeslag over het jaar 2022, noch hebben zij aangetoond dat de genoemde stukken zich inderdaad bij de bewindvoerder bevinden. Ook op de opmerking dat zij gelden van derden op hun rekeningen ontvangen wordt niet ingegaan.
De nieuwe schulden.
Het is de rechtbank ter zitting voldoende gebleken dat er momenteel geen nieuwe schuld is bij de belastingdienst. Hiertoe hebben schuldenaren een bewijsstuk bij hun brief gevoegd en dit is erkend door de bewindvoerder. Waar schuldenaren echter aan voorbij gaan is dat er met grote waarschijnlijkheid toch een belastingschuld zal ontstaan omdat zij te veel kinderopvangtoeslag hebben ontvangen. De bewindvoerder kan wegens ontbrekende informatie, waar schuldenaren herhaaldelijk om gevraagd is, niet vaststellen op welk bedrag zij recht zouden hebben en met welk bedrag derhalve in de berekening van het vrij te laten bedrag rekening zou moeten worden gehouden.
De boedelachterstand.
Ter zitting is vast komen te staan dat de boedelachterstand tenminste € 4.110,00 bedraagt en dat de bewindvoerder herhaaldelijke malen verzocht heeft een voorstel te doen om de achterstand in te lopen. In hun brief schrijven schuldenaren dat de eerdere verlenging van een jaar bedoeld is om de achterstand in te lopen. Hiermee gaan zij voorbij aan hetgeen in het verlengingsvonnis van 31 januari 2023 staat vermeld, namelijk dat zij zich gedurende de resterende looptijd stipt dienen te houden aan alle verplichtingen van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank is van oordeel dat zij vanaf die datum al een start hadden moeten maken met het inlopen van de achterstand, met name nu de bewindvoerder hen herhaaldelijk om een voorstel heeft verzocht. Voorts blijkt uit hun brief niet hoe zij dan een dermate hoge achterstand in een verlengd jaar zouden kunnen inlopen terwijl dat momenteel, over een langere periode, niet lukt.
De sollicitatie- en arbeidsplicht.
Hoewel niet vermeld in het verzoek om de schuldsaneringsregeling te beëindigen heeft de rechtbank hier ter zitting wel naar gevraagd en gebleken is dat schuldenares nog immer niet aan deze verplichting voldoet. De bewindvoerder heeft ter zitting verklaard dat schuldenares van mening is dat zij niet aan die verplichting hoeft te voldoen omdat de regeling verlengd is. De rechtbank is van oordeel dat dit onjuist is. In het verlengingsvonnis is immers vermeld dat het aan de rechter-commissaris is om hierover een beslissing te nemen. Schuldenares heeft nimmer om een ontheffing van voormelde verplichting verzocht waardoor deze steeds onverminderd op haar van kracht is gebleven en blijft.
Het oordeel
Voorts is de rechtbank van oordeel dat schuldenaren door niet te verschijnen zichzelf de mogelijkheid tot verweer hebben ontnomen. Dat zij dachten dat een schriftelijk verweer voldoende zou zijn is nergens op gebaseerd en ook niet met de bewindvoerder besproken of aan de rechtbank voorgelegd. Ook uit hun brief blijkt niet dat zij enkel met die brief beogen verweer te voeren en derhalve niet aanwezig te zullen zijn ter zitting. De rechtbank is van oordeel dat schuldenaren hiermee aantonen dat zij niet doordrongen zijn van de ernst van de situatie, maar ook van de kans op een schuldenvrije toekomst die geboden wordt na een goed doorlopen schuldsaneringstraject. Schuldenaren handelen zoals hen goeddunkt zonder rekening te houden met het belang van de schuldeisers. De rechtbank acht dit zeer kwalijk, zeker nu zij in 2023 al een tweede kans hebben gekregen, en is derhalve van oordeel dat een tussentijdse beëindiging van de regeling gerechtvaardigd is.
3.2.
De rechtbank zal dan ook de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigen.
Aangezien er voldoende baten beschikbaar zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen, zullen schuldenaren van rechtswege in staat van faillissement verkeren zodra dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.
3.3.
De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten vaststellen.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling en benoemt in het faillissement van de schuldenaren tot rechter-commissaris mr. J. Schreurs-van de Langemheen en tot curator C. Haane, correspondentieadres: Postbus 3, 6240 AA Bunde;
4.2.
berekent de vergoeding op € 5.290,18 (inclusief de daarover verschuldigde omzetbelasting en overige kosten ) en stelt het salaris van de bewindvoerder vast overeenkomstig de vergoeding, te weten € 5.290,18 (inclusief de daarover verschuldigde omzetbelasting).
4.3.
geeft last aan de curator tot het openen van aan gefailleerde gerichte brieven en telegrammen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 april 2024 in tegenwoordigheid van M.P.J. Huijs, griffier.
Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.