ECLI:NL:RBLIM:2024:1617

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
C/03/315320 / HA ZA 23-111
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ledenovereenkomst tussen coöperatie van medisch specialisten en orthopedisch chirurg zonder dringende reden

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 20 maart 2024 uitspraak gedaan over de beëindiging van een ledenovereenkomst tussen een coöperatie van medisch specialisten en een orthopedisch chirurg. De coöperatie had de overeenkomst met onmiddellijke ingang opgezegd, omdat de chirurg tekortgeschoten zou zijn in zijn verplichtingen. De rechtbank oordeelde echter dat, hoewel de chirurg inderdaad tekortgeschoten was, er geen dringende reden was voor de onmiddellijke beëindiging van de overeenkomst. De rechtbank concludeerde dat de coöperatie niet had voldaan aan de vereisten voor een onmiddellijke opzegging, zoals vastgelegd in de ledenovereenkomst. De rechtbank oordeelde dat de chirurg recht had op schadevergoeding voor de gederfde inkomsten als gevolg van de onrechtmatige opzegging. De rechtbank heeft de coöperatie veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 72.000,-, vermeerderd met wettelijke rente, en de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.808,95. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer / rolnummer: C/03/315320 / HA ZA 23-111
Vonnis van 20 maart 2024 in de zaak van:

1.[eiser sub 1] ,

wonend te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisers,
advocaat mr. N.H.A. Kampschreur,
tegen:
1. de coöperatie
COÖPERATIEF MSB ATRIUM-ORBIS U.A.,
gevestigd te Heerlen,
2. de stichting
STICHTING ZUYDERLAND MEDISCH CENTRUM,
gevestigd te Heerlen,
gedaagden,
advocaat mr. M.E. Jannink.
Partijen zullen hierna [eisers] , dan wel afzonderlijk [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] , en MSB c.s., dan wel afzonderlijk MSB en Zuyderland, genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 44,
  • het productieoverzicht van [eisers] ,
  • de conclusie van antwoord met producties A tot en met W van MSB c.s.,
  • de brief van 29 december 2023 en de akte overleggen productie X van MSB c.s.,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 9 januari 2024,
  • de spreekaantekeningen van [eisers] ,
  • de spreekaantekeningen van MSB c.s.,
  • de opmerkingen zijdens MSB c.s. bij brief van 22 januari 2024 over de inhoud van het proces-verbaal en de reactie zijdens [eisers] bij brief van 24 januari 2024 daarop.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
Op de opmerkingen over de inhoud van het proces-verbaal zal, indien nodig, bij de beoordeling worden teruggekomen.
2. De feiten
2.1.
[eiser sub 1] is orthopedisch chirurg van beroep. Hij is bestuurder en enig aandeelhouder van zijn werkmaatschappij [eiseres sub 2] . MSB is een coöperatie van medisch specialisten, die zich bezighoudt met het behartigen van de belangen van haar leden. Zuyderland is een algemeen ziekenhuis. MSB verleent samen met Zuyderland medisch specialistische zorg aan patiënten.
2.2.
Op 18 december 2014 hebben [eisers] een Ledenovereenkomst (hierna: LO) gesloten met MSB. Op grond hiervan hebben [eisers] de opdracht tot het leveren van medisch specialistische zorgverlening. In de LO wordt [eiser sub 1] aangeduid als ‘Medisch specialist’ en [eiseres sub 2] als ‘Lid’. In de LO is onder meer opgenomen:
[…]
NEMEN HET VOLGENDE IN AANMERKING:
[…]
(D) Vanaf het moment dat de Ledenovereenkomst van kracht wordt, is het Lid lid van het MSB. Het lidmaatschap van het Lid vloeit voort uit het bepaalde in de Statuten;
[…]

1.Definities

1. 1 Onder de volgende met een hoofdletter aangegeven begrippen, wordt hiervoor en hierna het volgende verstaan:
[…]
Samenwerkingsovereenkomst: de overeenkomst tot samenwerking met de bijbehorende bijlagen, zoals die van tijd tot tijd van kracht is tussen het MSB en het Ziekenhuis
[…]

2.Algemene verplichtingen

2. 1 Deze Ledenovereenkomst verplicht het Lid en de Medisch Specialist alle verplichtingen die voor ieder van hen voortvloeien uit de Samenwerkingsovereenkomst integraal en onverwijld na te komen.
[…]

5.Opzegging

5. 1 Het MSB kan de Ledenovereenkomst door opzegging beëindigen:
[…]
g. indien het Lid en/of de Medisch Specialist de verplichtingen als bedoeld in
artikel 14.3 […] van deze Ledenovereenkomst niet in acht neemt;
[…]
[…]
5. 4 De opzegging als bedoeld in dit artikel zal bij aangetekend schrijven moeten geschieden met vermelding van de gronden waarop zij berust. Bij deze opzegging zal een termijn van zes maanden in acht worden genomen, tenzij een dringende de andere partij onverwijld mede te delen reden de onmiddellijke beëindiging van de Ledenovereenkomst rechtvaardigt.
5. 5 De partij tegen wie de opzegging is gericht en die het met dit besluit niet eens is, kan dit uiterlijk binnen 30 dagen na verzending van het aangetekend schrijven als bedoeld in het vorige lid voorleggen als geschil conform artikel 18 van deze Ledenovereenkomst. […]
[…]

6.Overdraagbaarheid Opdracht

6. 1 Het Lid heeft in geval van beëindiging van de Ledenovereenkomst het recht om de in de Ledenovereenkomst belichaamde Opdracht over te dragen aan een ander lid, dan wel het MSB, zulks op de voorwaarden en tegen de vergoeding als omschreven in het Reglement Overdracht en Waardebepaling.
6. 2 Het recht op overdracht als bedoeld in lid 1 van dit artikel geldt niet indien:
1. de Ledenovereenkomst wordt beëindigd op grond van artikel 5.1 sub g (meer specifiek: omdat het Lid en/of de Medisch Specialist de verplichtingen als bedoeld in artikel 14.3 niet in acht heeft genomen); […]
[…]

14.Nevenactiviteiten en concurrentiebeding

[…]
14. 2 Het Lid draagt ervoor zorg dat de Medisch Specialist al (
de tussen het MSB en het Lid overeengekomen)
zijnwerkkracht inzet ten behoeve van de uitvoering van de Opdracht en de Medisch Specialist verbindt zich hiertoe ook persoonlijk.
14. 3 Het Lid en de Medisch Specialist onthouden zich, behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van het MSB en met inachtneming van eventuele reeds verstrekte goedkeuringen voor ten tijde van het ondertekenen van de Ledenovereenkomst bestaande participaties, van directe of indirecte participatie in een zorgaanbod binnen of buiten de onderneming van het MSB of een Opdrachtgever dat concurreert met het zorgaanbod van het MSB of een Opdrachtgever. Een zorgaanbod dat buiten het zorgprofiel van de onderneming van de Opdrachtgever valt, wordt geacht niet concurrerend te zijn. In geval van redelijke twijfel over het concurrerend zijn van het zorgaanbod vraagt het Lid, dan wel de Medisch Specialist toestemming als vorenbedoeld. Voor directe of indirecte participatie in een zorgaanbod binnen of buiten de onderneming van een Opdrachtgever dat concurreert met het zorgaanbod van de onderneming van een Opdrachtgever behoeven het Lid en de Medisch Specialist ook toestemming van een Opdrachtgever.
[…]

18.Geschilbeslechting

[…]
18. 2 Op alle geschillen welke mochten opkomen, zowel juridische als feitelijke, met betrekking tot de uitleg of de uitvoering van de Ledenovereenkomst, zal bij uitsluiting in eerste aanleg worden beslist door de rechtbank in het arrondissement Limburg, locatie Maastricht.
2.3.
Een namens MSB getekende LO is aan [eisers] toegestuurd. [eisers] hebben deze LO ondertekend en aan MSB geretourneerd, waarbij door [eiser sub 1] boven artikel 14 handgeschreven is toegevoegd ‘N.V.T.’.
2.4.
Eind 2014 is MSB eenzelfde LO met ongeveer 400 medisch specialisten overeengekomen.
2.5.
Op 31 december 2014 heeft Zuyderland met MSB een Samenwerkingsovereenkomst (hierna: SO) gesloten. Hierin is onder meer opgenomen:
[…]
Overwegende dat:
[…]
de Instelling en het MSB met elkaar een exclusieve samenwerking willen aangaan tot het verlenen van Medisch Specialistische Zorg en zich daarbij gezamenlijk verantwoordelijk achten voor de kwantiteit, kwaliteit en veiligheid van de van de totale in de Instelling geboden Medisch Specialistische Zorg, zulks onverlet de eindverantwoordelijkheid van de Instelling;
[…]
Art. 1 - Doel overeenkomst: geïntegreerd aanbod medisch specialistische zorg:
1. De Instelling en het MSB gaan een samenwerking aan tot het verlenen van Medisch Specialistische Zorg aan de patiënten die zich toevertrouwen aan de zorg van Instelling. Het MSB en de Instelling leveren gezamenlijk zorg aan deze patiënten binnen het Zorgprofiel van het ziekenhuis. Hiertoe geeft de Instelling het MSB met het sluiten van deze Samenwerkingsovereenkomst de opdracht bedoelde patiënten te behandelen op het gebied van de specialismen van de Vrijgevestigde Leden. De Instelling en de Dienstverband-Leden leveren op het gebied van de overige Specialismen zorg aan de patiënten van de Instelling.
[…]
Art. 14 - Toegangsontzegging
1. De Instelling kan - behoudens in spoedeisende gevallen waarbij overleg niet mogelijk is - na overleg met het bestuur MSB een Lid, of een andere natuurlijke persoon die door het MSB wordt ingezet, de toegang tot de Instelling ontzeggen op grond van omstandigheden van zo ernstige aard of een gegrond vermoeden van zodanige aard dat aanwezigheid van en / of het verrichten van enige werkzaamheid door dat Lid of die andere natuurlijke persoon in de Instelling niet langer kan worden geaccepteerd.
[…]
2.6.
[eiser sub 1] heeft begin 2017 de wens geuit om in de nabije toekomst gezamenlijk met een anesthesist een zogenaamd zelfstandig behandelcentrum (hierna: ZBC), genaamd [naam behandelcentrum] , op het gebied van knie- en heupaandoeningen op te richten. Op 21 februari 2017 heeft [eiser sub 1] (de Raad van Bestuur van) Zuyderland door middel van een presentatie over dit plan geïnformeerd. Op 27 februari 2017 heeft [eiser sub 1] MSB en zijn vakgroep over dit plan geïnformeerd.
2.7.
In de periode van 23 maart 2017 tot en met 8 juni 2017 hebben gesprekken plaatsgevonden tussen enerzijds [eiser sub 1] (en dhr. [naam anesthesist] , voornoemde anesthesist, en dhr. [naam adviseur] , adviseur van beide initiatiefnemers) en anderzijds MSB c.s. over de uitgangspunten en mogelijkheden van een samenwerking met betrekking tot voornoemd ZBC. [eiser sub 1] en MSB c.s. hebben in die gesprekken onder meer gediscussieerd over de vraag in hoeverre MSB c.s. – waaronder de vakgroep – eigenaarschap (bezit van de aandelen) en zeggenschap zullen verkrijgen in het ZBC.
2.8.
Bij brief van 18 juni 2017 (abusievelijk gedateerd 18 mei 2017) heeft [naam adviseur] (namens [eiser sub 1] en [naam anesthesist] ) aan MSB c.s. onder meer het volgende geschreven:
[…]
Betreft: Reactie naar aanleiding gesprek 8 juni 2017.
[…]
Het klopt: wij komen uit verschillende werelden waarbinnen het denken omtrent bedrijfsvoering, volkomen verschillend is. De afstand tussen het één en het ander is te groot om de vakgroep orthopedie mee te laten denken/beslissen over bedrijfsvoering van de ZBC.
Na de vergadering hebben we ons intern afgevraagd op welke wijze wij toch de vakgroep, als geheel of individueel, financieel kunnen laten meeprofiteren binnen dit initiatief, echter onder de strikte conditie dat zij, via hun participatie, geen zeggenschap verwerven. Deze mogelijkheden zijn zeker aanwezig.
Tijdens ons gesprek van 8 juni heb ik ook diverse malen aangegeven geïnteresseerd te zijn in een samenwerking met het ZMC bij voorkeur op medisch en of R&D vlak. Een samenwerking kan zelfs uitgebreid worden tot een financiële deelnemen (minderheid) van het ZMC binnen de ZBC binnen nader overeen te komen randvoorwaarde.
[…]
2.9.
Op 7 juli 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser sub 1] en onder andere de heer [naam lid RvB] (lid van de Raad van Bestuur van Zuyderland) en mevrouw [naam] (werkzaam bij MSB).
2.10.
Op 13 juli 2017 heeft [naam adviseur] per e-mail bij Zuyderland gerappelleerd, omdat [eiser sub 1] nog geen reactie had ontvangen op de brief van 18 juni 2017 (zie 2.8). Per e-mail van (eveneens) 13 juli 2017 heeft Zuyderland gereageerd met de opmerking dat zij op dit moment een antwoord voorbereiden.
2.11.
Op 26 juli 2017 heeft MSB aan [eisers] een brief gestuurd met onder meer de volgende inhoud:
[…]
Naar aanleiding van het navolgende is Coöperatie MSB Atrium-Orbis U.A. (“MSB”) voornemens de Ledenovereenkomst met u op te zeggen.
Uw betrokkenheid bij [naam behandelcentrum]
Op 24 mei 2017 heeft u samen met andere initiatiefnemers [naam behandelcentrum] opgericht. […]
Hoewel [naam behandelcentrum] nog niet operationeel is, bent u wel al volop bezig met de voorbereidingen daarvan.[…]
Schending concurrentiebeding in de Ledenovereenkomst
[…]
In de eerste plaats handelt u met uw betrokkenheid bij [naam behandelcentrum] in strijd met artikel 14.2 van de Ledenovereenkomst. […]
In de tweede plaats handelt u in strijd met artikel 14.3 van de Ledenovereenkomst. […]
Dit leidt ertoe dat het MSB voornemens is om uw Ledenovereenkomst op grond van artikel 5 lid 1 sub g jo. 5 lid 4 met onmiddellijke ingang op te zeggen. […]
Het MSB wil u (en de vakgroep) in de gelegenheid stellen uw zienswijze te geven over het voornemen tot opzegging van de Ledenovereenkomst. Daartoe wordt u uitgenodigd op 27 juli 2017 om 16.30 uur te Sittard-Geleen, Zorgboulevard 3e verdieping, ruimte 2. U kunt zich laten bijstaan door een advocaat.
[…]
2.12.
Bij e-mailbericht van 27 juli 2017 om 12.20 uur heeft [eiser sub 1] jegens MSB c.s. onder meer aangegeven dat de hem gegunde termijn veel te kort is voor een inhoudelijke reactie op de brief van 26 juli 2017, dat hij uiterlijk 4 augustus aanstaande zal reageren en dat [eiser sub 1] ervan uitgaat dat MSB tot die tijd de opzegging niet zal doorzetten. Bij e-mailbericht van 27 juli 2017 om 15.02 uur heeft MSB hierop gereageerd met onder meer de opmerking dat er geen bezwaar is de reactietermijn te verlengen en dat MSB de reactie van [eiser sub 1] graag uiterlijk 4 augustus aanstaande ziet komen, maar dat MSB het – los daarvan – onverminderd nuttig lijkt om elkaar die middag te spreken. [eiser sub 1] heeft hierop gereageerd bij e-mailbericht van 27 juli 2017 om 16.04 uur met onder meer de opmerkingen dat het hem weinig zinvol lijkt om een inhoudelijk gesprek te hebben, zonder dat hij heeft kunnen afstemmen met zijn adviseur en dat [eiser sub 1] ervan uitgaat dat, tot de bespreking heeft plaatsgevonden in augustus, MSB de opzegging niet zal doorzetten en hij hier graag een bevestiging van ontvangt. MSB heeft hierop gereageerd bij e-mailbericht van 27 juli 2017 om 17.44 uur met de opmerking: “Wij wachten jouw zienswijze af en nemen dan een besluit”.
2.13.
Op 27 juli 2017 om 18.04 uur heeft [naam lid RvB] aan [eiser sub 1] een e-mail gestuurd met onder meer de volgende inhoud:
[…]
Wij hebben intensief overleg gehad met het bestuur van het MSB over de voorgenomen opzegging van de Ledenovereenkomst in verband met concurrerende activiteiten. Die activiteiten raken ook nadrukkelijk het ziekenhuisbelang. De Raad van Bestuur is het dan ook eens met dat voorgenomen besluit. De concurrerende activiteiten zijn voor de Raad van Bestuur reden te gaan besluiten over een toegangsontzegging.
Wij hebben begrepen dat het MSB de besluitvorming over de opzegging aanhoudt tot op uiterlijk 4 augustus 2017 jouw zienswijze ontvangen is. Wij begrepen voorts dat jij vanaf volgende week op vakantie bent maar dat je morgen nog ingeroosterd staat.
De Raad van Bestuur heeft echter besloten je de toegang tot het ziekenhuis te ontzeggen vanaf vandaag 27 juli 2017, 18.00 uur (inclusief de dienst van vanavond/vannacht).
[…]
2.14.
Bij brieven van 28 juli 2017 aan MSB en Zuyderland hebben de advocaten van [eisers] gereageerd op de voorgenomen opzegging van 26 juli 2017 (zie 2.11) en de toegangsontzegging van 27 juli 2017 (zie 2.13) met onder meer de opmerkingen dat artikel 14 LO niet van toepassing is en dat er geen sprake is van een schending van artikel 14.2 LO en evenmin van artikel 14.3 LO.
2.15.
Bij brief van 31 juli 2017 van Zuyderland aan MSB heeft Zuyderland het besluit om [eiser sub 1] de toegang tot Zuyderland te ontzeggen nader toegelicht.
2.16.
Op 4 augustus 2017 heeft MSB aan [eisers] een brief gestuurd met onder meer de volgende inhoud:
[…]
Met deze brief zegt het MSB de ledenovereenkomst met [eiseres sub 2] met onmiddellijke ingang op.
[…]
U bent voornemens uw werkzaamheden als orthopedisch chirurg binnenkort (onbekend wanneer precies) voort te zetten in een eigen kliniek buiten het ziekenhuis. U heeft daartoe [naam behandelcentrum] opgericht waar u enig aandeelhouder en bestuurder van bent. [naam behandelcentrum] richt zich op heup- en knieprothesiologie en heeft daarmee een zorgaanbod dat overlapt met dat van Zuyderland.
U bent open over het feit dat u voornemens bent te vertrekken, maar u heeft de Ledenovereenkomst met het MSB nog niet opgezegd. Wij hebben wel begrepen dat u anderen in het ziekenhuis heeft laten weten dat u verwacht in het eerste of tweede kwartaal van 2018 Zuyderland te zullen verlaten om met [naam behandelcentrum] te starten.
Er is met u en uw adviseurs gesproken over het tot stand brengen van een samenwerking tussen [naam behandelcentrum] , Zuyderland, het MSB en de vakgroep Orthopedie. Die gesprekken hebben echter tot niets geleid.
Inmiddels blijkt dat u actief naar buiten treedt met [naam behandelcentrum] . Daarbij gaat het met name om de volgende uitingen.
U heeft een website van uw nieuwe onderneming
www. [naam behandelcentrum] .comin de lucht. Daarop staat uw foto beeldschermvullend met als begeleidende tekst “ [naam behandelcentrum] , hip and knee care by dr. [eiser sub 1] ” en “Taking the next step”. Daarmee maakt u voor iedereen zichtbaar dat u zich verbonden heeft aan een concurrerend initiatief.
Daarnaast kwam ons een brochure onder ogen die u heeft opgesteld voor [naam behandelcentrum] , met vergelijkbare uitingen. Die brochure gebruikt u kennelijk om samenwerking te zoeken met andere ziekenhuizen. Wij kregen een versie die bedoeld lijkt te zijn voor het aangaan van een samenwerking met Maastricht UMC, een directe concurrent van Zuyderland.
U positioneert [naam behandelcentrum] nadrukkelijk als uw eigen persoonlijk initiatief. Dat doet u door uw foto prominent op de commerciële uitingen te plaatsen, het initiatief te laden met uw naam (“by dr. [eiser sub 1] ”) en de verwerking van uw naam in die van de kliniek. Uw persoonlijke profilering in dit verband maakt dat “the next step” even zo goed zal slaan op uw carrièrekeuze als op het resultaat dat uw toekomstige patiënten bij [naam behandelcentrum] kunnen verkrijgen.
Beoordeling
De profilering van [naam behandelcentrum] en uw persoonlijke betrokkenheid daarbij maakt voor iedereen – patiënten, zorgverzekeraars, verwijzers, concurrenten – zichtbaar dat u Zuyderland gaat verlaten en uw eigen kliniek gaat starten. De Raad van Bestuur van het ziekenhuis wordt hierop aangesproken door collega-bestuurders van ziekenhuizen in de omgeving. Uw collega’s in de vakgroep worden hierop aangesproken door medisch specialisten uit andere ziekenhuizen. Dit doet afbreuk aan de concurrentiekracht van Zuyderland en het MSB en de geloofwaardigheid van Zuyderland en het MSB als aanbieder van orthopedische zorg. […]
[…]
Zuyderland kwalificeert dit als een schending van het concurrentiebeding dat met het MSB is afgesproken en dat het MSB de leden heeft opgelegd. Het is voorts in strijd met hetgeen Zuyderland van een goed opdrachtnemer mag verwachten. Zuyderland vindt het handelen van u voorts onrechtmatig jegens het ziekenhuis. Dat is reden voor de toegangsontzegging geweest.
Het MSB is van oordeel dat u met deze activiteiten artikel 14.3 van de Ledenovereenkomst hebt geschonden. Dat is reden de Ledenovereenkomst met u met onmiddellijke ingang op te zeggen.
Het MSB realiseert zich dat opzegging met onmiddellijke ingang de zwaarste maatregel is, en heeft zich de vraag gesteld of het met lichtere maatregelen kon volstaan. Het MSB meent dat dat niet kan.
Allereerst is schending van art. 14.3 in de ledenovereenkomst specifiek als opzeggingsgrond benoemd. Het niet nakomen van andere bepalingen uit de Ledenovereenkomst kunnen slechts tot opzegging leiden na een waarschuwing, maar schending van het concurrentiebeding is in de rechtsverhouding die tussen ons geldt zo ernstig bevonden dat op grond van de overeenkomst niet vooraf hoeft te gaan door een waarschuwing. Die contractuele regeling reflecteert het belang dat het MSB stelt in het voorkomen dat leden met het MSB en de opdrachtgever gaan concurreren.
Daarbij komt betekenis toe aan het feit dat een waarschuwing of een opzegging met een termijn van zes maanden in plaats van een opzegging met onmiddellijke ingang wellicht veroorzaakt dat de voorbereidingen die u treft minder zichtbaar worden voor de buitenwereld, maar dat neemt niet weg dat u al ruime bekendheid heeft gegeven aan uw voornemen. Dat kan niet meer ongedaan gemaakt worden en blijft schadelijk zolang u werkzaam bent in Zuyderland. Uw vertrek met onmiddellijke ingang stelt Zuyderland in de gelegenheid de toekomst van de orthopedische functie geloofwaardig vorm te geven zonder u. Opzegging werpt voorts een noodzakelijke drempel op voor u om personeel en patiënten te bewegen met u over te stappen naar [naam behandelcentrum] .
De situatie waarin u - voor een uitsluitend door u te bepalen periode - ten behoeve van uw inkomensvoorziening nog met één been in het ziekenhuis staat, maar met uw andere been er al buiten bent en actief naar buiten treedt met [naam behandelcentrum] , is ongewenst en onhoudbaar. Uw collega’s hebben dat ook onderkend door vast te stellen dat u niet langer voorzitter van de vakgroep kan zijn.
Daarbij vindt het MSB de ernst van de overtreding zodanig dat die onmiddellijke opzegging rechtvaardigt. Dat schuilt met name in het feit dat de schade die aangebracht wordt blijvend is en met uw voortdurende aanwezigheid alleen maar wordt vergroot. Uw uitingen hebben ervoor gezorgd dat iedereen weet dat u gaat vertrekken en een concurrerend initiatief beoogt te starten. Met u als Lid kan het MSB voorts in goede gemoede richting Zuyderland niet volhouden dat het bijdraagt aan “een in alle opzichten concurrerend zorgaanbod” (artikel 2.1 van de Samenwerkingsovereenkomst).
[…]
2.17.
Op 8 augustus 2017 hebben [eisers] MSB c.s. in kort geding gedagvaard met onder meer de vorderingen Zuyderland met onmiddellijke ingang te gebieden om [eiser sub 1] weer toe te laten tot Zuyderland en MSB met onmiddellijke ingang te gebieden [eisers] weer in de gelegenheid te stellen om hun normale werkzaamheden in het kader van de LO uit te voeren. Bij vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 31 augustus 2017 zijn de vorderingen van [eisers] afgewezen.
2.18.
Op 25 september 2017 heeft de advocaat van [eisers] aan de advocaat van MSB c.s. een brief gestuurd met onder meer de volgende inhoud:
[…]
Met verbazing hebben cliënten kennisgenomen van het kort gedingvonnis van 31 augustus jongstleden met de inhoud waarvan zij zich absoluut niet kunnen verenigen. Naar de stellige overtuiging van cliënten is het oordeel van de voorzieningenrechter feitelijk en juridisch onjuist.
[…]
Gezien de opstelling van Zuyderland en MSB ziet cliënt zich echter genoodzaakt om thans een functie te aanvaarden als orthopedisch chirurg binnen een bestaand algemeen medisch centrum buiten het verzorgingsgebied van Zuyderland Medisch Centrum.
[…]
Ik benadruk evenwel dat cliënten Zuyderland en MSB uitdrukkelijk aansprakelijk houden voor alle schade die het gevolg is van de onrechtmatige toegangsontzegging en onrechtmatige beëindiging van de ledenovereenkomst. […] De omvang van die schade begroten cliënten vooralsnog op minimaal
€ 365.000,- exclusief rente en kosten.
Cliënten behouden zich uitdrukkelijk het recht voor om in een later stadium de aansprakelijkheidsgronden aan te vullen en een (beduidend) hoger schadebedrag te vorderen.
De inhoud van deze brief beoogt uitdrukkelijk een stuiting van de verjaringstermijn van de vorderingen van cliënten jegens Zuyderland en MSB.
[…]
2.19.
Op 14 juli 2022 heeft de advocaat van [eisers] aan de advocaat van MSB c.s. een brief gestuurd, met onder meer de volgende inhoud:
[…]
Namens cliënten sommeer ik (via u) MSB en Zuyderland om
uiterlijk donderdag 28 juli 2022 vóór 12:00 uur, schriftelijk te bevestigen dat MSB en Zuyderland aansprakelijkheid voor de hiervoor genoemde schadeposten van per saldo
€ 448.912,12erkennen.
[…]
De inhoud van deze brief beoogt ten slotte uitdrukkelijk een (hernieuwde) stuiting van de verjaringstermijn van de vorderingen van cliënten jegens Zuyderland en MSB.
[…]
2.20.
De advocaat van MSB c.s. heeft bij brief van 28 juli 2022 gereageerd met de stelling dat er geen grond bestaat voor het aansprakelijk houden van Zuyderland en het MSB voor de door [eisers] gestelde schade en MSB c.s. niet aan de sommatie van [eisers] zal voldoen.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. MSB c.s. hoofdelijk (zodat als de één betaalt de ander zal zijn gekweten) te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eisers] te voldoen een bedrag van € 444.078,25, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 26 juli 2017, althans in ieder geval vanaf de dag der dagvaarding, telkens tot de dag der algehele voldoening,
II. MSB c.s. hoofdelijk (zodat als de één betaalt de ander zal zijn gekweten) te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eisers] te voldoen de buitengerechtelijke incassokosten van € 3.995,39, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, vanaf veertien (14) dagen na betekening van het vonnis tot aan de dag van volledige betaling,
III. MSB c.s. hoofdelijk (zodat als de één betaalt de ander zal zijn gekweten) te veroordelen in de kosten van deze procedure en nakosten van € 163,- zonder betekening, vermeerderd met € 85,- ingeval van betekening en te vermeerderen met explootkosten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis en te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW indien voldoening niet binnen de gestelde termijn zou plaatsvinden.
3.2.
MSB c.s. voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In deze procedure is tussen partijen gedebatteerd over een aantal thema’s, namelijk of:
artikel 5.5 LO (het vervalbeding) aan een vordering tot schadevergoeding van [eisers] in de weg staat;
artikel 14 LO (het concurrentiebeding) van toepassing is tussen partijen;
artikel 14 LO (het concurrentiebeding) nietig is vanwege strijd met artikel 6 van de Mededingingswet (het kartelverbod);
[eisers] artikel 14.3 LO hebben geschonden;
MSB c.s. de klachtplicht (artikel 6:89 BW) hebben geschonden;
een onmiddellijke opzegging van de LO door MSB c.s. was gerechtvaardigd;
MSB c.s. toerekenbaar tekort is geschoten (artikel 6:74 BW) in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de LO, althans een onrechtmatige daad heeft gepleegd, en of MSB én Zuyderland ieder afzonderlijk daaraan hebben bijgedragen en dus hoofdelijk aansprakelijk zijn (artikel 6:166 BW);
[eisers] schade hebben geleden en, zo ja, hoeveel deze schade bedraagt.
4.2.
De rechtbank zal deze thema’s hierna volgens de hierboven staande volgorde beoordelen.
Het vervalbeding
4.3.
Partijen zijn het erover eens dat artikel 5.5 LO (zie 2.2 voor de tekst) een vervalbeding betreft. De discussie tussen partijen spitst zich toe op de vraag of het vervalbeding zich uitstrekt tot een schadevergoedingsvordering die het gevolg is van een (gestelde) onrechtmatige opzegging (standpunt MSB c.s.) of dat het vervalbeding alleen ziet op een vordering die strekt tot ongedaanmaking van de opzegging als zodanig (standpunt [eisers] ). MSB c.s. hebben aangevoerd dat [eisers] niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen op grond van het vervalbeding. De definitieve opzegging van de LO dateert van 4 augustus 2017 en [eisers] konden zich volgens MSB c.s. daarom tot uiterlijk 30 dagen later, dus 4 september 2017, wenden tot de rechtbank om de opzegging aan te vechten of andere rechten in te roepen die zij meenden te hebben. Op 8 augustus 2017 hebben [eisers] MSB c.s. gedagvaard in kort geding. Het vonnis werd op 31 augustus 2017 gewezen en het was mogelijk om hoger beroep in te stellen binnen vier weken. Aangezien dat niet is gebeurd en de huidige procedure buiten de vervaltermijn is ingesteld, is dat volgens MSB c.s. te laat. Hiertegenover hebben [eisers] gesteld dat het vervalbeding niet aan de vordering tot schadevergoeding in de weg staat, maar slechts ziet op de opzegging.
4.4.
Nu partijen van mening verschillen over de betekenis van het vervalbeding moet de rechtbank oordelen over de uitleg daarvan. De rechtbank is van oordeel dat bij de uitleg van het beding de zogenoemde CAO-norm moet worden toegepast. De LO draagt namelijk het karakter van een standaardovereenkomst, die voor alle leden in beginsel dezelfde rechten en plichten in het leven dient te roepen en op 400 medisch specialisten van toepassing is, waardoor geen (of slechts zeer beperkt) ruimte is geweest voor een individuele onderhandeling over de inhoud van de LO. In ieder geval is niet gesteld of gebleken dat over het vervalbeding is onderhandeld. Op grond van de CAO-norm moet de uitleg van het vervalbeding daarom gebaseerd worden op objectief kenbare gegevens, zoals de tekst van de bepaling of andere objectief vast te stellen factoren.
4.5.
Uit het debat komt naar voren dat partijen het met elkaar eens zijn over wat de ratio van het vervalbeding is, namelijk dat zowel voor MSB als voor de medisch specialist binnen relatief korte tijd duidelijkheid dient te bestaan of de medisch specialist zich tegen de opzegging verzet en, zo ja, of de eenzijdige opzegging van de LO ook in rechte standhoudt. Gelet op deze ratio en kijkend naar de tekst van het vervalbeding, waarin de medisch specialist binnen 30 dagen moet ageren tegen “dit besluit”, ligt naar het oordeel van de rechtbank eerder een beperkte, restrictieve uitleg van het vervalbeding in de rede dan een ruime uitleg. Aan de ratio van het beding wordt immers al tegemoetgekomen als het enkel ziet op de opzegging als zodanig en niet ook op eventuele andere rechten die [eisers] zouden kunnen claimen, terwijl de tekst van het beding alleen verwijst naar het besluit tot opzegging. Een ruime uitleg zou tot verval van rechten kunnen leiden die niet expliciet in het beding worden genoemd en dat moet niet al te snel worden aangenomen, ook omdat dit grote gevolgen heeft voor – in dit geval – de medisch specialist, die dan geen vordering tot schadevergoeding meer zou kunnen instellen na de in het vervalbeding genoemde termijn van 30 dagen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat een restrictieve uitleg van het vervalbeding, gelet op de ratio en de tekst daarvan, betekent dat door de medisch specialist moet worden geageerd tegen het besluit tot opzegging als zodanig (hetgeen ook is gebeurd middels het door [eisers] geëntameerde kort geding, zie 2.17) en dat het vervalbeding niet ziet op een (eventueel latere) vordering tot schadevergoeding als uitvloeisel van de opzegging. [eisers] zijn dan ook ontvankelijk in hun vorderingen.
Het concurrentiebeding
Niet van toepassing?
4.6.
[eisers] hebben gesteld dat aan MSB c.s. geen beroep op artikel 14 LO toekomt, omdat [eisers] bij ondertekening van de LO door [eiser sub 1] uitdrukkelijk hebben verklaard, door middel van de aantekening ‘N.V.T.’, dat die bepaling niet van toepassing is. Aangezien MSB c.s. de handgeschreven toevoeging zonder protest behouden hebben, geldt dit volgens [eisers] als een stilzwijgende aanvaarding van een nieuw aanbod in de zin van artikel 6:225 lid 1 BW.
4.7.
MSB c.s. hebben weersproken dat artikel 14 LO niet van toepassing is. De toekomstige leden van MSB hebben op 18 december 2014 de ondertekende ledenovereenkomsten per post toegestuurd gekregen met het verzoek één ondertekend exemplaar te retourneren. [eisers] hebben op het al door MSB ondertekende exemplaar ‘N.V.T.’ toegevoegd bij artikel 14 zonder MSB daarop attent te maken, waarna de overeenkomst is gearchiveerd zonder dat MSB wist van die aantekening. MSB c.s. mochten uit het door [eisers] retourneren van de LO zonder begeleidend bericht over de onwil om zich te binden aan artikel 14 redelijkerwijs afleiden dat [eisers] zich wel hebben willen binden aan de LO overeenkomstig de inhoud daarvan. MSB c.s. hebben tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat zij met de term ‘redelijkerwijs’ refereren aan de redelijkheid en billijkheid.
4.8.
De rechtbank stelt voorop dat tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen dat [eisers] in het voortraject, dat wil zeggen vóór de ondertekening van de LO door partijen, met MSB hebben gesproken over het concurrentiebeding. Hoewel [eisers] toen hebben aangekaart dat zij het daar niet mee eens waren, was het voor MSB gemeengoed dat dit beding in de LO werd opgenomen. Volgens MSB kon geen uitzondering worden gemaakt voor één van de 400 medisch specialisten. Dit laat naar het oordeel van de rechtbank zien dat het opnemen van artikel 14 in de LO voor MSB geen punt van discussie was of kon zijn.
4.9.
De feiten leiden de rechtbank naar de conclusie dat het standpunt van [eisers] niet kan worden aanvaard. MSB stuurt een reeds ondertekende LO naar [eisers] en [eisers] , in de persoon van [eiser sub 1] , zetten daar eveneens hun handtekening onder en retourneren de LO aan MSB, met dien verstande dat [eiser sub 1] bij artikel 14 ‘N.V.T.’ heeft geschreven, maar daarover communiceren [eisers] niet met MSB. Gelet op het feit dat [eisers] wisten dat het concurrentiebeding voor MSB in feite niet onderhandelbaar was en het gegeven dat MSB met 400 leden een overeenkomst moest sluiten en de ondertekend geretourneerde overeenkomsten niet allemaal pagina voor pagina zal hebben bekeken als daarvoor geen aanleiding bestond, is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [eisers] zich beroepen op de stelling dat zij – inzake artikel 14 – een nieuw aanbod aan MSB hebben gedaan, zonder dat zij dat uitdrukkelijk kenbaar hebben gemaakt bij MSB. Dit betekent dat de rechtbank voorbijgaat aan de stelling van [eisers] en aldus moet worden geconcludeerd dat artikel 14 LO wel degelijk van toepassing is.
In strijd met artikel 6 van de Mededingingswet?
4.10.
[eisers] hebben gesteld dat, in het geval artikel 14 LO van toepassing is, deze bepaling nietig is omdat deze in strijd is met artikel 6 van de Mededingingswet, kort gezegd omdat het de concurrentie tussen ondernemingen zou beperken. Ter onderbouwing van dit standpunt hebben [eisers] verwezen naar het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 8 februari 2022 (ECLI:NL:GHSHE:2022:303). Dit arrest levert volgens [eisers] een bewijsvermoeden op van overtreding van artikel 6 van de Mededingingswet.
4.11.
MSB c.s. hebben betwist dat het concurrentiebeding nietig is op grond van de Mededingingswet. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft MSB c.s. verwezen naar het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 5 oktober 2021 (ECLI:NL:GHSHE:2021: 3023). In die zaak zouden de processtukken nagenoeg identiek zijn aan die in de zaak waar [eisers] naar verwijzen, maar heeft het gerechtshof niet geoordeeld dat artikel 14.3 LO nietig was. MSB c.s. wijzen erop dat artikel 6 van de Mededingingswet niet van toepassing is binnen een onderneming, maar alleen tussen ondernemingen. Volgens MSB c.s. moeten [eiser sub 1] , het MSB en Zuyderland als één onderneming in mededingingsrechtelijke zin worden gezien.
4.12.
Artikel 6 van de Mededingingswet luidt – voor zover van belang –:
Verboden zijn overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van ondernemingen, die ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan wordt verhinderd, beperkt of vervalst.
De krachtens het eerste lid verboden overeenkomsten en besluiten zijn van rechtswege nietig. […]
Voor het antwoord op de vraag of artikel 14 LO mogelijk strijdig is met artikel 6 van de Mededingingswet en dus nietig is, is daarom cruciaal of [eisers] , MSB en Zuyderland als één onderneming of als aparte ondernemingen moeten worden gezien. De verbodsbepaling van artikel 6 van de Mededingingswet is immers alleen van toepassing op overeenkomsten waarbij twee of meer ondernemingen zijn betrokken.
4.13.
In voornoemd kader hebben MSB c.s. het volgende aangevoerd. De Autoriteit Consument & Markt (hierna: ACM), die de Mededingingswet uitvoert, heeft in 2013 aangegeven een ziekenhuis en een maatschap van medisch specialisten als een economische eenheid te zien. De door de ACM in die beoordeling betrokken (negen) elementen komen, samengevat, erop neer dat (a) het betreffende ziekenhuis eindverantwoordelijk is voor de geïntegreerd verleende zorg en het zienhuisbestuur de medisch specialist op zijn handelen kan aanspreken, (b) de zorgverzekeraar zorg inkoopt bij het ziekenhuis en het ziekenhuis verantwoordelijk is voor de uitvoering van het met de zorgverzekeraar afgesloten contract, (c) het ziekenhuis eindverantwoordelijk is voor het zorgprofiel van het ziekenhuis, de begroting en investeringsbeslissingen, (d) de medisch specialisten niet zelf een overeenkomst met de zorgverzekeraar sluiten, (e) bij calamiteiten het ziekenhuisbestuur door de Inspectie voor de Gezondheidszorg aansprakelijk wordt gesteld, (f) de medisch specialist voor door hem gewenste belangrijke investeringen afhankelijk is wat het ziekenhuisbestuur daarover beslist, (g) de medisch specialist zijn activiteiten alleen kan uitbreiden of veranderen, wanneer dit past binnen de door het ziekenhuis met de verzekeraar gemaakte afspraken, (h) de medisch specialist sterk afhankelijk is van samenwerking met andere medisch specialisten en (i) het ziekenhuis kan weigeren om toestemming te verlenen aan een medisch specialist om binnen zijn muren werkzaam te zijn. In 2015 is de wijze waarop medisch specialist en ziekenhuis samenwerken gewijzigd, waarna de ACM een aanpassing van de lijn uit 2013 heeft gepubliceerd. Hierin heeft de ACM aangegeven dat voor de beoordeling van de relatie tussen medisch specialist en ziekenhuis de ACM-lijn uit 2013 gebruikt kan worden. Of de ACM-lijn uit 2013 nog steeds van toepassing is op de specifieke situatie van het ziekenhuis hangt af van de mate waarin de door de ACM genoemde elementen terugkomen in de wijze waarop het samenwerkingsverband is vormgegeven. Vervolgens hebben MSB c.s. in productie S de negen elementen, die de ACM in 2013 van betekenis vond voor de vaststelling dat ziekenhuis en (de maatschap van de) medisch specialist een economische eenheid zijn0, toegepast op de relatie tussen [eisers] en MSB c.s.. Uit productie S volgt dat die elementen die de ACM in 2013 van belang vond, terugkomen in de verhouding tussen [eisers] en MSB c.s. in 2017. Samengevat kan volgens MSB c.s. gezegd worden dat Zuyderland nog steeds in economische zin bepalend was en het toezicht van de Inspectie zich nog steeds op Zuyderland richtte. Tijdens de mondelinge behandeling hebben MSB c.s. daaraan toegevoegd dat het niet ter discussie staat dat een orthopedisch chirurg niet kan werken zonder een aantal andere specialismen, zoals anesthesiologie en radiologie. Als er één ziekenhuis is waar de zaken zo geregeld zijn als door de ACM bedoeld, is dat Zuyderland. De bestuursraden van MSB en Zuyderland vergaderen ook sinds jaar en dag samen. Feitelijk is het één organisatie, aldus MSB c.s..
4.14.
De rechtbank stelt vast dat [eisers] tijdens de mondelinge behandeling niet meer gemotiveerd hebben gereageerd op het hierboven weergegeven gemotiveerd verweer van MSB c.s.. Weliswaar hebben [eisers] andermaal verwezen naar de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 8 februari 2022 en gesteld dat in de onderhavige procedure exact dezelfde situatie aan de orde is, maar het gerechtshof heeft zich niet uitgelaten over de vraag of (de leden van) MSB en Zuyderland beschouwd moeten worden als een economische eenheid. Daar waar MSB c.s. feitelijk met benoeming van meerdere elementen hebben onderbouwd dat sprake is van een economische eenheid (en dus van één onderneming), hebben [eisers] niet feitelijk invulling gegeven aan de stelling dat in dit geval niet kan worden gesproken van een economische eenheid. Onder die omstandigheden slaagt het gemotiveerde verweer van MSB c.s. en gaat de rechtbank er op grond daarvan van uit dat MSB, waarvan [eiseres sub 2] lid was, en Zuyderland mededingingsrechtelijk te bestempelen zijn als één onderneming, zodat het kartelverbod in artikel 6 van de Mededingingswet, dat geldt tussen (meerdere) ondernemingen, niet van toepassing is. Daardoor kan artikel 14 LO niet strijdig zijn met dit artikel en kan in dit verband geen sprake zijn van nietigheid.
Hebben [eisers] artikel 14.3 LO geschonden?
4.15.
De rechtbank zal zich nu concentreren op de vraag of [eisers] artikel 14.3 LO hebben geschonden. Niet zal worden ingegaan op een (eventuele) schending van artikel 14.2 LO, omdat dit blijkens de brief van 4 augustus 2017 (zie 2.16) niet aan de opzegging van de LO ten grondslag is gelegd, zo hebben MSB c.s. tijdens de mondelinge behandeling bevestigd.
4.16.
[eisers] hebben gesteld dat zij artikel 14.3 LO niet hebben geschonden. Volgens [eisers] was geen sprake van een concurrerend zorgaanbod. [eisers] leggen het concurrentiebeding zo uit dat van een overtreding slechts sprake kan zijn als de medisch specialist een declarabele prestatie binnen de medisch specialistische zorg levert die wedijvert met een (soortgelijke) declarabele prestatie van MSB c.s. binnen de medisch specialistische zorg. Bij [eiser sub 1] was slechts sprake van een voornemen om op een nader te bepalen locatie een ZBC met knie- en heuporthopedie te beginnen. Met het oog op een samenwerking met MSB c.s. in dit kader heeft [eiser sub 1] constructieve gesprekken gevoerd met MSB c.s., aldus [eisers] . Bovendien was slechts sprake van zeer beperkte voorbereidingshandelingen. Er werden geen zorgproducten aangeboden. Dat kon volgens [eisers] ook nog niet omdat daarvoor nog financiering nodig was evenals een ingericht pand, geschoold personeel en afspraken met verzekeraars en medische instellingen.
4.17.
MSB c.s. hebben de stellingen van [eisers] betwist. [eiser sub 1] heeft het initiatief genomen voor een eigen kliniek voor knie- en heupoperaties. Dergelijke knie- en heupoperaties worden door MSB c.s. ook uitgevoerd voor dezelfde patiëntengroepen. MSB c.s. hebben aangevoerd dat uit, hierna te bespreken, feiten en omstandigheden is gebleken dat [eiser sub 1] bezig was met concurrerende handelingen, hetgeen gevolgen had voor de contacten met zorgverzekeraars, concurrenten en patiënten. Volgens MSB c.s. participeerde [eiser sub 1] in een concurrerend zorgaanbod, hetgeen wordt verboden in artikel 14.3 LO.
4.18.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.18.1.
Artikel 14.3 LO houdt – kort gezegd – in dat [eisers] zich moeten onthouden van directe of indirecte participatie in een zorgaanbod dat concurreert met MSB of Zuyderland, tenzij voor een dergelijk initiatief voorafgaand toestemming is verleend door MSB. Tussen partijen staat niet ter discussie dat knie- en heupoperaties tot het zorgaanbod van Zuyderland behoren en het door [eiser sub 1] voorgenomen zorgaanbod daarmee samenvalt.
4.18.2.
Vervolgens is het de vraag of op het moment van opzegging sprake was van een ‘concurrerend’ zorgaanbod. In dit kader hebben MSB c.s. – onder verwijzing naar randnummer 35 van de spreekaantekeningen in kort geding, productie X – gesteld dat het vaste rechtspraak is dat ‘concurrentie’ niet alleen het feitelijk leveren van de betrokken goederen of diensten omvat, maar ook voorbereidingshandelingen. Er is sprake van concurrentie als er concrete plannen zijn om toe te treden tot de markt en met de uitvoering daarvan is begonnen. MSB c.s. hebben vervolgens aangevoerd dat de plannen van [eiser sub 1] voor markttoetreding concreet waren en dat [eiser sub 1] begonnen was met de uitvoering, waartoe MSB c.s. hebben gewezen op de volgende omstandigheden:
hij heeft over het initiatief met verschillende ziekenhuizen gesprekken gevoerd;
hij heeft een website ontwikkeld en in de lucht gebracht;
hij heeft het merk ‘ [naam behandelcentrum] ’ gedeponeerd;
hij heeft een brochure ontwikkeld en verspreid in Maastricht UMC;
hij heeft de medewerkers binnen Zuyderland die belast zijn met de operatieplanning geïnstrueerd patiënten te melden dat hij in het eerste of tweede kwartaal van 2018 het ziekenhuis zal hebben verlaten;
hij heeft het ‘Huis voor de Zorg’, een provinciale ondersteuningsstructuur voor patiënten en patiëntenorganisaties, benaderd om plaats te nemen in een klankbordgroep voor [naam behandelcentrum] ;
hij heeft een juridische structuur voor [naam behandelcentrum] ingericht;
ij heeft bij de minister van VWS een toelating op grond van de Wet toelating zorginstellingen aangevraagd en gekregen;
hij heeft gesprekken gevoerd met zorgverzekeraars.
De rechtbank komt zo terug op de vraag of deze omstandigheden voldoende zijn om te kunnen spreken van concurrerend handelen.
4.18.3.
[eiser sub 1] en MSB c.s. hebben een aantal maanden gesproken over een samenwerking met betrekking tot het door [eiser sub 1] gewenste ZBC. Daarbij was het uitgangspunt van MSB c.s. een gelijkwaardige participatie en gedeeld eigenaarschap van Zuyderland enerzijds en de vakgroep Orthopedie anderzijds. Uit de brief van [naam adviseur] van 18 juni 2017 (zie 2.8) kan worden geconcludeerd dat deze vorm van samenwerking er niet zou komen. Breekpunt was de mate waarin Zuyderland, MSB en de vakgroep zouden participeren. [eiser sub 1] wilde niet dat er voor hen zeggenschap zou ontstaan op basis van gedeeld eigenaarschap. Hij wilde minimaal een meerderheidsbelang, zodat hij de zeggenschap zou krijgen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser sub 1] dit als volgt verwoord: “Het was nodig dat er iemand de leiding zou hebben”. Onbetwist is van de zijde van MSB c.s. tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat tijdens het gesprek op 7 juli 2017 geen overeenstemming werd bereikt tussen [eiser sub 1] en MSB c.s. over samenwerking in een ZBC, omdat door [eiser sub 1] is aangegeven dat hij vasthield aan de inhoud van de brief van 18 juni 2017. In dit gesprek is toen ook (onweersproken) van de zijde van MSB c.s. gezegd “dat dan onze wegen zouden gaan scheiden”.
4.18.4.
Voor zover [eisers] niet al na het gesprek van 7 juli 2017 hadden moeten begrijpen dat MSB c.s. niet achter het (verder) ontwikkelen van een ZBC stond zonder participatie van MSB c.s. op de door MSB c.s. gewenste wijze, had dat voor [eisers] in ieder geval duidelijk moeten zijn na de brief van 26 juli 2017 (zie 2.11), waarin MSB het voornemen uitsprak om de LO met [eisers] met onmiddellijke ingang op te zeggen vanwege het schenden van (onder meer) het concurrentiebeding in artikel 14.3 LO. Ook op dat moment hebben [eisers] in hun reactie op die brief niet aangegeven dat [eiser sub 1] zijn voorbereidingshandelingen zou gaan beëindigen (zie de brieven hiervoor onder 2.14). Op dat moment waren de gesprekken over de samenwerking echter evident tot een einde gekomen en kon het voortzetten van de voorbereidingen door [eiser sub 1] daarom door MSB c.s. als concurrerend worden beschouwd. Daarvoor is niet van belang of [naam behandelcentrum] reeds operationeel was. Als niet weersproken staat immers vast dat [eiser sub 1] met verschillende ziekenhuizen en zorgverzekeraars gesprekken had gevoerd, het merk [naam behandelcentrum] had gedeponeerd en een juridische structuur voor [naam behandelcentrum] had ingericht, een website had ontwikkeld, een brochure had ontwikkeld en had verspreid in Maastricht UMC, het ‘Huis voor de Zorg’ had benaderd om plaats te nemen in een klankbordgroep voor [naam behandelcentrum] en bij de minister van VWS een toelating op grond van de Wet toelating zorginstellingen had aangevraagd en gekregen. Met dit samenstel van activiteiten heeft [eiser sub 1] openlijk ruchtbaarheid gegeven aan [naam behandelcentrum] , wat na het vastlopen van de besprekingen met MSB c.s. een initiatief was waarbij MSB c.s. niet (verder) zou worden betrokken. Door de activiteiten van [eiser sub 1] konden verzekeraars, ziekenhuizen, verwijzers en patiënten bij de keuzes die zij gingen maken omtrent voorgenomen knie- en heupoperaties al anticiperen op de komst van een alternatief (en dat bijvoorbeeld afwachten), waardoor de positie van MSB c.s. in de zorgmarkt al zou worden beïnvloed. De stelling van [eisers] dat de vestigingsplaats van wezenlijk belang is bij de vraag of sprake is van een concurrerend zorgaanbod volgt de rechtbank niet. In artikel 14.3 LO staat immers niets over een vestigingsplaats.
4.18.5.
Conclusie van het vorenstaande is dat [eisers] door voort te gaan met de voorbereidingen van het ZBC in strijd hebben gehandeld met artikel 14.3 LO en dat MSB op grond van die schending in beginsel gerechtigd was om de LO te beëindigen door opzegging op grond van artikel 5.1 sub g LO.
Hebben MSB c.s. de klachtplicht geschonden?
4.19.
[eisers] hebben gesteld dat [eiser sub 1] MSB c.s. in februari 2017 actief heeft geïnformeerd over zijn plan om ZBC [naam behandelcentrum] op te richten. MSB c.s. waren op dat moment, althans in de periode kort daarna, ook bekend geworden met zijn beperkte voorbereidingshandelingen. Gelet hierop waren MSB c.s. in staat om – desgewenst – zich direct bij [eisers] te beklagen, indien zij de plannen en voorbereidingshandelingen van [eiser sub 1] met betrekking tot ZBC [naam behandelcentrum] beschouwden als een (vermeende) schending van enige verbintenis uit de LO. Vaststaat dat MSB c.s. zich gedurende de periode tussen 21 februari 2017 en 26 juli 2017 niet hebben beklaagd bij [eisers] over een dergelijke schending. Door dit niet te doen, hebben MSB c.s. volgens [eisers] de klachtplicht ex artikel 6:89 BW geschonden en daarmee het recht verwerkt om een beroep te doen op een schending van het concurrentiebeding.
4.20.
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 6:89 BW is van toepassing op alle verbintenissen en bepaalt dat de schuldeiser op een gebrek in de prestatie geen beroep meer kan doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken, bij de schuldenaar terzake heeft geprotesteerd. Het beroep op de klachtplicht betreft een bevrijdend verweer, zodat het op de weg van [eisers] ligt om voldoende feiten en omstandigheden te stellen, en zo nodig te bewijzen, waaruit kan volgen op welk moment MSB c.s. hebben ontdekt of redelijkerwijs hadden moeten ontdekken dat de verrichte prestatie niet aan de overeenkomst beantwoordt.
4.21.
Het is ten eerste maar de vraag of de schending van het concurrentiebeding een gebrekkige prestatie is in de zin van artikel 6:89 BW. Voor zover al gesproken zou kunnen worden van een (gebrekkige) prestatie aan de zijde van [eisers] , is het op basis van de tussen partijen gevoerde gesprekken in de periode van februari tot en met juli 2017, waarin over samenwerking is gesproken, onduidelijk wanneer MSB c.s. daarvan (in voldoende mate) op de hoogte waren en de klachttermijn is aangevangen. In ieder geval was er voor MSB c.s. geen aanleiding om eerder te protesteren tegen de gang van zaken dan in juli 2017. Bij die stand van zaken kan geen sprake zijn van schending van de klachtplicht.
Was de onmiddellijke opzegging gerechtvaardigd?
4.22.
Voor het antwoord op de vraag of MSB gerechtigd was om de LO van [eisers] met onmiddellijke ingang op te zeggen en geen opzegtermijn van zes maanden in acht te nemen, moet naar artikel 5.4 LO worden gekeken (zie hiervoor onder 2.2). Dit artikel bepaalt dat bij de opzegging een termijn van zes maanden in acht zal worden genomen, tenzij een dringende de andere partij onverwijld mede te delen reden de onmiddellijke beëindiging van de LO rechtvaardigt.
4.23.
Uit artikel 5.4 LO vloeit dus voort dat MSB onverwijld een dringende reden aan [eisers] kenbaar had moeten maken. Gelet hierop zal de rechtbank alleen kijken naar de omstandigheden die MSB heeft genoemd in de brief van 4 augustus 2017 (zie 2.16), waarin de LO met [eisers] definitief door MSB is opgezegd. Hierin heeft MSB de onmiddellijke ingang van de opzegging als volgt gemotiveerd:
schending van artikel 14.3 LO is specifiek als opzeggingsgrond benoemd en schending daarvan is zo ernstig bevonden dat op grond van de overeenkomst niet vooraf hoeft te worden gewaarschuwd;
[eiser sub 1] heeft reeds ruime bekendheid gegeven aan het voornemen van het starten van een ZBC. Dat kan niet meer ongedaan worden gemaakt en blijft schadelijk zolang [eiser sub 1] werkzaam is bij Zuyderland. Het onmiddellijke vertrek stelt Zuyderland in de gelegenheid de toekomst van de orthopedische functie geloofwaardig vorm te geven zonder [eiser sub 1] ;
opzegging werpt een noodzakelijke drempel op voor [eiser sub 1] om personeel en patiënten te bewegen over te stappen naar [naam behandelcentrum] ;
De situatie waarin [eiser sub 1] ten behoeve van zijn inkomensvoorziening nog met één been in het ziekenhuis staat, maar met zijn andere been er al buiten is en actief naar buiten treedt met [naam behandelcentrum] , is ongewenst en onhoudbaar. [eiser sub 1] collega’s hebben dat ook onderkend door vast te stellen dat hij niet langer voorzitter van de vakgroep kan zijn;
de ernst van de overtreding is zodanig dat die een onmiddellijke opzegging rechtvaardigt. Dat schuilt met name in het feit dat de schade die aangebracht wordt blijvend is en met de voortdurende aanwezigheid van [eiser sub 1] alleen maar wordt vergroot. [eiser sub 1] uitingen hebben ervoor gezorgd dat iedereen weet dat hij gaat vertrekken en een concurrerend initiatief beoogt te starten.
4.24.
De rechtbank stelt voorop dat het feit dat artikel 14.3 LO specifiek als opzeggingsgrond in artikel 5.1 LO is genoemd (argument a), niet betekent dat er dan dus mag worden opgezegd zonder het in acht nemen van een opzegtermijn. Nergens blijkt uit dat een schending van artikel 14.3 LO automatisch moet worden gezien als een dringende reden als bedoeld in artikel 5.4 LO.
4.25.
De argumenten b, d en e zijn weinig concreet, in die zin dat zonder verdere toelichting – die ontbreekt – niet duidelijk wordt waarom de genoemde omstandigheden nopen tot een opzegging zonder opzegtermijn. Deze argumenten kunnen daarom niet dienen ter onderbouwing van de stelling dat er sprake was van een dringende reden zoals bedoeld in artikel 5.4 LO. Ten aanzien van argument b en e kan aanvullend worden opgemerkt dat MSB c.s. zich deels lijken te beroepen op de (in de brief niet nader geconcretiseerde) schade die toen al zou zijn geleden en niet meer ongedaan kon worden gemaakt. Dat was echter na zes maanden niet anders geweest. Waar MSB c.s. verder lijken aan te voeren dat het aanblijven van [eiser sub 1] tot verdere schade zou lijden, hebben zij dat – behoudens ten aanzien van het ‘ronselen’ van personeel en patiënten (zie hierna) – niet concreet gemaakt.
4.26.
[eisers] hebben gemotiveerd betwist dat [eiser sub 1] personeel en patiënten heeft bewogen met hem over te stappen naar [naam behandelcentrum] (argument c) en MSB c.s. hebben dat vervolgens niet deugdelijk onderbouwd. De verwijzing naar de e-mails van patiënten overgelegd als productie 30 bij dagvaarding voldoet in dit verband niet, want die e-mails dateren van ná de brief van Zuyderland (productie 29), waarin Zuyderland de patiënten had ingelicht over het feit dat de samenwerking met [eiser sub 1] is beëindigd omdat [eiser sub 1] voornemens was een eigen orthopedische kliniek op te zetten. Uit de e-mails van de patiënten kan ook niet worden afgeleid dat [eiser sub 1] al voorafgaand aan de opzegging met patiënten heeft gesproken over [naam behandelcentrum] . De gestelde schade en de uitingen richting personeel en patiënten zijn daarmee niet te bestempelen als dringende redenen zoals genoemd in artikel 5.4 LO.
4.27.
Er is dus geen dringende reden geweest die de onmiddellijke beëindiging van de LO rechtvaardigde. Met de onmiddellijke beëindiging heeft MSB te weinig belang gehecht aan de vergaande gevolgen die dat voor [eiser sub 1] zou hebben, te weten een onmiddellijk inkomensverlies per datum van de opzegging. Dit persoonlijke en zwaarwegende belang is door MSB niet, althans onvoldoende meegewogen in de brief van 4 augustus 2017.
Wanprestatie en hoofdelijke aansprakelijkheid?
4.28.
Door bij de opzegging van de LO van [eisers] geen opzegtermijn te hanteren, is MSB tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen op grond van de LO. Dit levert wanprestatie op (artikel 6:74 BW), waardoor in ieder geval MSB aansprakelijk is voor de door [eisers] geleden schade.
4.29.
[eisers] hebben gesteld dat MSB én Zuyderland ieder afzonderlijk hebben meegewerkt en/of bijgedragen aan het onrechtmatig handelen jegens [eisers] , waarbij de toegangsontzegging tot Zuyderland en de opzegging van de LO moeten worden beschouwd als een samenstel van handelingen in groepsverband gericht op het – op oneigenlijke gronden – onmiddellijk beëindigen van de relatie met [eisers] . Er is onmiskenbaar sprake van een gecoördineerde actie van zowel MSB als Zuyderland jegens [eisers] , waarbij zowel MSB als Zuyderland een actieve rol vervulde, aldus [eisers] . Daarmee is volgens [eisers] sprake van onrechtmatige gedragingen in groepsverband in de zin van artikel 6:166 BW, zodat MSB en Zuyderland hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door de door [eiser sub 1] geleden schade.
4.30.
De rechtbank stelt voorop dat MSB c.s. terecht hebben aangevoerd dat er geen directe contractuele relatie bestaat tussen Zuyderland en [eisers] , zodat van wanprestatie in de relatie tussen Zuyderland en [eisers] geen sprake kan zijn. Wat dan moet worden beoordeeld, is of de toegangsontzegging door Zuyderland bij e-mailbericht van 27 juli 2017 (zie 2.13) onrechtmatig is geweest. Die vraag beantwoordt de rechtbank eveneens ontkennend. Nadat MSB [eisers] had aangezegd de LO met onmiddellijke ingang te willen opzeggen (zie 2.11), is Zuyderland overgegaan tot een (voorlopige) ontzegging van de toegang tot het ziekenhuis. Niet valt in te zien waarom de (daarvoor medegedeelde) voorlopige toegangsontzegging in het licht van deze omstandigheden onrechtmatig zou zijn. [eisers] hebben dat niet toegelicht.
Schade
4.31.
[eisers] hebben gesteld dat zij schade hebben geleden, welke schade bestaat uit de volgende posten:
gederfde goodwillvergoeding;
gederfde lidmaatschapsvergoeding;
buitengerechtelijke kosten.
Goodwill
4.32.
Nu [eisers] in strijd hebben gehandeld met artikel 14.3 LO en op grond daarvan MSB de LO door opzegging heeft beëindigd conform artikel 5.1 sub g LO, hebben [eisers] – zo volgt uit artikel 6.2 lid 1 LO (zie 2.2) – geen recht op een goodwillvergoeding. Deze component van de gevorderde schade zal derhalve worden afgewezen.
Lidmaatschapsvergoeding
4.33.
Doordat MSB de LO niet op goede gronden heeft opgezegd zonder een opzegtermijn van zes maanden in acht te nemen, hebben [eisers] vanaf dat moment geen lidmaatschapsvergoeding meer ontvangen en zijn [eisers] per direct verstoken gebleven van inkomsten uit hoofde van de LO. Door de tekortkoming van MSB in de nakoming van de LO hebben [eisers] derhalve schade geleden in de vorm van gederfde lidmaatschapsvergoeding. Tussen partijen is in geschil hoe hoog de lidmaatschapsvergoeding was. [eisers] hebben gesteld dat deze € 20.000,- per maand bedroeg, terwijl MSB c.s. hebben aangevoerd dat dit een bedrag van € 19.000,- per maand was. De rechtbank volgt het standpunt van MSB c.s.. In de aan MSB c.s. gerichte brieven van 28 juli 2017 (zie 2.14) is van de zijde van [eisers] zelf aangegeven dat de lidmaatschapsvergoeding op dat moment € 19.000,- per maand bedroeg. Indien dit (desondanks) hoger was, hadden [eisers] dat tamelijk eenvoudig met stukken kunnen aantonen, hetgeen zij niet hebben gedaan. MSB c.s. hebben niet betwist dat de lidmaatschapsvergoeding ziet op een periode van (de opzegtermijn van) zes maanden, zodat [eisers] in totaal inkomsten hebben misgelopen van (6 x 19.000 =) € 114.000,-.
4.34.
MSB c.s. hebben gesteld dat op grond van artikel 6:100 BW de voordelen, die een gevolg zijn van de schadeveroorzakende gebeurtenis, in aanmerking moeten worden genomen bij de vaststelling van de te vergoeden schade. Die voordelen zijn de inkomsten die [eiser sub 1] heeft verkregen bij zijn betrekking bij Acibadem vanaf september 2017. Voor zover [eisers] schade zouden hebben, is dat het verschil in inkomsten tussen hetgeen [eisers] bij MSB hadden kunnen verkrijgen en hetgeen [eiser sub 1] in deze periode bij Acibadem heeft verkregen.
[eisers] hebben zich hiertegen verweerd door te stellen dat zij niet als gevolg van de wanprestatie van MSB c.s. voordelen hebben gehad. De werkzaamheden van [eiser sub 1] bij Acibadem in de periode vanaf oktober 2017, waarbij hij tot en met december 2017 een bedrag van € 42.000,- heeft verdiend, zijn enkel het gevolg van de inspanningen van [eiser sub 1] om – na de gewraakte handelingen van MSB c.s. – elders een bron van inkomsten te zoeken. MSB heeft niet weersproken dat [eiser sub 1] in de periode tot en met december 2017 bij Acibadem een inkomen heeft verworven van € 42.000,-.
4.35.
De rechtbank overweegt dat een minimumvereiste voor het in aanmerking nemen van voordelen is dat er condicio-sine-qua-non-verband is tussen het schadegebeuren en het voordeel, in die zin dat in de omstandigheden van het geval sprake is van een voordeel dat zonder de normschending niet zou zijn opgekomen. Bovendien moet het redelijk zijn dat het voordeel in rekening wordt gebracht bij de vaststelling van de te vergoeden schade. MSB c.s. moeten stellen (en bewijzen) dat [eisers] een werkelijk voordeel hebben genoten en dat dit voordeel voortspruit uit dezelfde gebeurtenis als die tot schade heeft geleid, dus uit de opzegging. Dat [eiser sub 1] bij Acibadem aan de slag is gegaan, staat tussen partijen vast en daarmee dus ook dat hij voordeel heeft genoten. Zonder de opzegging zou hij geen inkomsten van Acibadem hebben kunnen verwerven, dus ook het causaal verband staat vast. Daarom is het redelijk dat deze inkomsten in mindering worden gebracht op de misgelopen lidmaatschapsvergoeding, hetgeen betekent dat aan [eisers] moet worden vergoed een bedrag van (114.000 – 42.000 =) € 72.000,-.
4.36.
[eisers] hebben gesteld dat de schade dient te worden vermeerderd met de wettelijke handelsrente. Aangezien [eisers] dit vervolgens niet hebben gevorderd in het petitum van de dagvaarding en wettelijke handelsrente hoe dan ook niet van toepassing is, omdat het gaat om schadevergoeding, zal de rechtbank deze stelling passeren. [eisers] hebben wel wettelijke rente gevorderd vanaf 26 juli 2017, althans in ieder geval vanaf de dag der dagvaarding. MSB c.s. hebben hiertegen verweer gevoerd met de stelling dat wettelijke rente verschuldigd is over de periode dat de schuldenaar in verzuim is geweest (artikel 6:119 BW). Daarvoor is nodig dat de schuldenaar in gebreke is gesteld. [eisers] hebben MSB c.s. voorafgaand aan de dagvaarding niet in gebreke gesteld, zodat de wettelijke rente niet eerder is aangevangen dan met de betekening van de dagvaarding op 2 maart 2023, aldus MSB c.s..
4.37.
Uit artikel 6:83 sub b BW volgt dat het verzuim bij wanprestatie zonder ingebrekestelling intreedt. De rechtbank wijst daarom de wettelijke rente toe vanaf de datum van opzegging, te weten 4 augustus 2017.
Buitengerechtelijke kosten
4.38.
[eisers] hebben aanspraak gemaakt op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 3.995,39. MSB c.s. hebben zich op het standpunt gesteld dat de buitengerechtelijke incassokosten over een verkeerd bedrag zijn berekend, omdat de totale vordering inclusief buitengerechtelijke kosten neerkomt op € 413.995,39 en niet op
€ 448.073,64. [eisers] hebben dat niet weersproken.
4.39.
Dat aan de wettelijke eisen voor een vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is voldaan, hebben MSB c.s. niet ter discussie gesteld. De buitengerechtelijke incassokosten bedragen, conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, over de toegewezen hoofdsom € 1.808,95. De wettelijke rente hierover zal worden toegewezen zoals gevorderd, dus vanaf veertien dagen na betekening van het vonnis tot aan de dag van volledige betaling.
Proceskosten
4.40.
Gelet op het feit dat partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld, zal de rechtbank de proceskosten tussen hen compenseren op de wijze zoals in het dictum is bepaald.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
veroordeelt MSB om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eisers] te voldoen een bedrag van € 72.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 4 augustus 2017, tot aan de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt MSB om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eisers] te voldoen de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.808,95, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na betekening van het vonnis tot aan de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.E.J. Noelmans, mr. B.R.M. de Bruijn en mr. S.L.M. van Venrooij en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2024. [1]

Voetnoten

1.type: JPW