ECLI:NL:RBLIM:2024:1615
Rechtbank Limburg
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling op basis van niet te goeder trouw zijn van de schulden en psychische instabiliteit
In deze zaak heeft verzoekster een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Tijdens de zitting op 6 februari 2024 is verzoekster gehoord, waarbij ook een schuldsaneringsexpert en een beschermingsbewindvoerder aanwezig waren. De rechtbank heeft de zaak aangehouden om verzoekster de gelegenheid te geven aanvullende documenten, zoals bankafschriften en een stabiliteitsverklaring, te overleggen. Op 4 maart 2024 zijn deze stukken ontvangen, waarna de uitspraak op 26 maart 2024 is gedaan.
De rechtbank heeft het verzoek getoetst aan de criteria van artikel 288 van de Faillissementswet. Het oordeel van de rechtbank is dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij te goeder trouw is geweest in de drie jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift. De totale schuldenlast van verzoekster bedroeg € 30.321,13, verdeeld over 15 schuldeisers, waarbij een aanzienlijk deel van de schulden is ontstaan door het niet nakomen van de informatieplicht. Verzoekster heeft ook een beroep gedaan op de hardheidsclausule, maar de rechtbank oordeelt dat zij niet voldoende heeft aangetoond dat zij haar gedrag wezenlijk heeft veranderd.
Daarnaast heeft de rechtbank beoordeeld of verzoekster in staat is om de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling na te komen. Verzoekster is onder behandeling bij een psycholoog en huisarts, maar er ontbreekt een verklaring van een hulpverlener die bevestigt dat haar psychische problemen beheersbaar zijn. De rechtbank concludeert dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in staat is om de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling na te komen. Gezien de zware verplichtingen van de regeling is het noodzakelijk dat verzoekster aan de stabilisatie van haar situatie werkt.
Uiteindelijk wijst de rechtbank het verzoek af, met de overweging dat verzoekster niet heeft bewezen dat zij geschikt is voor toelating tot de schuldsaneringsregeling. Deze beslissing is genomen in het belang van zowel verzoekster als de schuldeisers.