ECLI:NL:RBLIM:2024:1603

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
C/03/320299 / HA ZA 23-316
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Twist tussen broer en zus over bestemming van de as van hun overleden moeder

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een broer en zus over de bestemming van de as van hun overleden moeder. Beide partijen zijn het erover eens dat het de wens van hun moeder was dat haar as uitgestrooid zou worden, maar er is onenigheid over de vraag of de broer een deel van de as mocht houden voor een sieraad. De rechtbank oordeelt dat de vermoedelijke wens van de moeder was dat haar as ongesplitst zou worden uitgestrooid. De moeder had geen schriftelijke verklaring achtergelaten over haar wensen, waardoor de rechtbank zich moest baseren op de vermoedelijke wens van de moeder, zoals vastgelegd in artikel 18 van de Wet op de Lijkbezorging. De rechtbank komt tot de conclusie dat de broer moet meewerken aan het uitstrooien van de as bij de door de moeder gewenste locatie, de tweede aanlegpaal bij de sluis van Born. De rechtbank wijst de vorderingen van de broer af en gebiedt de broer om opdracht te geven aan het crematorium om de asbus aan de zus af te geven, zodat zij de as kan uitstrooien. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/320299 / HA ZA 23-316
Vonnis van 13 maart 2024
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. M.W.M. van Doorn,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. R.G.P. Voragen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 8,
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie,
- de mondelinge behandeling op 14 december 2023,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn broer en zus van elkaar.
2.2.
De moeder van partijen, [erflaatster] , is op [overlijdensdatum] 2023 overleden.
2.3.
[gedaagde] heeft opdracht gegeven aan Monuta Uitvaartzorg om de uitvaart te regelen.
2.4.
De crematie heeft op 1 juni 2023 plaatsgevonden. De as van moeder wordt bewaard bij het crematorium te Heerlen.
2.5.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft, op verzoek van [eiseres] , op 30 juni 2023 verlof verleend tot het (doen) leggen van beslag op de asbus, alsmede op overige roerende zaken waarin de as van moeder zich bevindt, welke zaken zich bevinden bij het crematorium te Heerlen.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
bepaalt dat de zich onder de derde, te weten het Crematorium te Heerlen, bevindende asbus alsmede alle overige roerende zaken waarin de as van de moeder zich bevindt dan wel is verwerkt, aan [eiseres] worden afgegeven om te worden uitgestrooid bij de tweede aanlegpaal bij de sluis van Born;
Subsidiair:
[gedaagde] gebiedt opdracht te geven aan het Crematorium te Heerlen om de asbus, alsmede alle overige roerende zaken waarin de as van moeder zich bevindt dan wel is verwerkt, aan [eiseres] af te geven om te worden uitgestrooid bij de tweede aanlegpaal bij de sluis van Born.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] verzet zich, indien het in conventie gevorderde wordt toegewezen, gezien de onomkeerbaarheid, tegen uitvoerbaar bij voorraadverklaring.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
In reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert dat de rechtbank:
voor recht verklaart dat [gedaagde] recht heeft op een klein gedeelte van de as van zijn overleden moeder ter grootte van de inhoud van een klein hangertje,
[eiseres] veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.5.
[eiseres] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vorderingen in conventie en reconventie lenen zich voor gezamenlijke behandeling, omdat zij nauw met elkaar samenhangen.
In conventie en in reconventie
4.2.
Partijen verschillen van mening over de bestemming van de as van hun overleden moeder.
4.3.
[eiseres] vordert in conventie – kort gezegd – afgifte van de asbus van de overleden moeder van partijen aan haar, zodat zij de as kan uitstrooien bij de tweede aanlegpaal bij de sluis van Born. Dit was de uitdrukkelijke wens van moeder, aldus [eiseres] . Moeder kwam uit een schippersfamilie en wilde dat haar as uitgestrooid werd op de plek aan de sluis waar zij geboren werd. Haar vader (de opa van partijen) is ook op die plek uitgestrooid. Moeder wilde verder dat haar as in zijn geheel, en dus ongesplitst, werd uitgestrooid. Moeder vond namelijk: je komt in zijn geheel en gaat in zijn geheel. Ter nadere verduidelijking hiervan haalt [eiseres] aan dat moeder het verschrikkelijk vond dat de as van haar ex-partner, wiens as, grotendeels, conform zijn wensen op Mallorca is uitgestrooid, ook deels door zijn kinderen is behouden. Moeder wilde, net als haar ex-partner dat bij zijn as wilde, dat haar as, na de crematie, in zijn geheel uitgestrooid zou worden op de door haar gewenste plek en dus niet dat een deel van haar as aan een ander zou toekomen.
[eiseres] brengt ter (nadere) onderbouwing van de door haar gestelde uitdrukkelijke wens van moeder negen verklaringen van familieleden, vrienden en/of bekenden van moeder in het geding (productie 4 bij dagvaarding). Haar broer is volgens [eiseres] de enige die zegt dat moeder zou willen dat een klein deel van haar as in een hanger terecht zou komen.
4.4.
Dat het de wens van moeder was dat haar as bij de sluis in Born uitgestrooid zou worden, wordt niet betwist door [gedaagde] . [gedaagde] is er echter van overtuigd dat moeder daarnaast zou willen dat haar kinderen een kleine hoeveelheid van haar as zouden krijgen om in een hanger te plaatsen. [gedaagde] baseert dit op een gesprek dat hij met moeder heeft gehad. Hij kan zich ook moeilijk voorstellen dat moeder nièt zou willen dat een klein deel van haar as naar haar kinderen gaat.
4.5.
Ingevolge artikel 18 lid 1 van de Wet op de Lijkbezorging (hierna: Wlb) wordt in de lijkbezorging voorzien door degene die het verlof voor de begraving of crematie aanvraagt. In dit geval is dat [gedaagde] , die naar onbetwist vaststaat, opdracht heeft gegeven voor de crematie. De lijkbezorging geschiedt op grond van voormeld artikellid overeenkomstig de wens of de vermoedelijke wens van de overledene, tenzij dat redelijkerwijs niet gevergd kan worden. Ingevolge lid 2 van voornoemd artikel dient onder lijkbezorging mede te worden begrepen het geven van bestemming aan de as na crematie. Artikel 59 lid 2 onder c Wlb bepaalt dat het crematorium de asbus ter beschikking stelt aan de nabestaande door of namens wie de opdracht tot de crematie is gegeven.
4.6.
Op [gedaagde] rust, gelet op het voorgaande, de taak om ervoor zorg te dragen dat de lijkbezorging geschiedt overeenkomstig de wens of de vermoedelijke wens van moeder. Deze bevoegdheid komt hem exclusief toe. Dat wil echter niet zeggen dat [gedaagde] ook degene is die bepaalt wat er met de stoffelijke resten van moeder gebeurt.
4.7.
De moeder van partijen heeft over de bestemming van haar as niets op schrift gesteld. In deze zaak komt het dus aan op de vermoedelijke wens van moeder. Dat de vermoedelijke wens van moeder was dat haar as werd gestrooid bij de tweede legpaal bij de sluis te Born is tussen partijen niet in geschil. In zoverre staat de vermoedelijke wens van moeder dus vast.
4.8.
[gedaagde] brengt hier tegenin dat het
ookde wens van moeder was dat hij een deel van de as zou krijgen, maar hetgeen hij daartoe heeft gesteld is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. [gedaagde] beroept zich in dit verband – naast de stelling dat het niet voorstelbaar is dat dit
niethaar wens zou zijn – op een uitspraak van zijn moeder dat hij ‘wel wat as mocht hebben’. Uit die, naar de rechtbank begrijpt eenmalige, uitspraak – waarvan de rechtbank thans in het midden laat of deze daadwerkelijk is gedaan – blijkt echter niet dat het de
eigen, consistente, wens van moeder was dat haar as gesplitst zou worden. Dit geldt temeer nu niets is gesteld over het moment waarop en de omstandigheden waaronder dit gesprek zou hebben plaatsgevonden. Andere feiten en/of omstandigheden waaruit zou volgen dat opsplitsing van haar as de vermoedelijke wens van moeder was, zijn door [gedaagde] niet gesteld. Daar tegenover staan de uitgebreid gemotiveerde, met verklaringen onderbouwde, stellingen van [eiseres] daar waar het de, uitdrukkelijke, principiële, wens van moeder betrof dat haar as ongesplitst zou blijven. Gelet op het voorgaande heeft [gedaagde] onvoldoende gesteld ter onderbouwing van zijn standpunt dat moeder wilde dat haar as werd gesplitst.
4.9.
Het moet er daarom voor worden gehouden dat het de vermoedelijke wens van moeder was dat haar as, ongesplitst, bij de sluis te Born wordt uitgestrooid. Nu de vermoedelijke wens van moeder is komen vast te staan, is voor een nadere afweging van de belangen van partijen geen ruimte. Hoezeer de rechtbank ook begrip heeft voor de wens van [gedaagde] om te beschikken over een tastbaar aandenken aan zijn moeder, toch moet hier de wens van moeder prevaleren, zoals artikel 18 lid 1 Wet op de lijkbezorging voorschrijft.
4.10.
[eiseres] heeft ter zitting bevestigd dat met de primaire vordering in conventie afgifte van de as(bus) door het crematorium aan haar wordt gevorderd. De primaire vordering in conventie is gelet daarop niet toewijsbaar. Het crematorium, dat de asbus voor [gedaagde] onder zich heeft, is immers geen partij in deze procedure.
4.11.
Door [eiseres] wordt subsidiair gevorderd [gedaagde] te gebieden om opdracht te geven aan het crematorium tot afgifte van de asbus aan haar, zodat zij de as kan uitstrooien bij de sluis. [eiseres] legt hieraan ten grondslag dat zij als enig wettelijk erfgenaam van moeder ervoor zorg dient te dragen dat aan de (laatste) wens van moeder gehoor wordt gegeven. Uit de Wet op de lijkbezorging volgt echter dat [gedaagde] degene is die in de lijkbezorging voorziet en aan wie de urn door het crematorium ter beschikking dient te worden gesteld.
4.12.
Ter zitting is met partijen gesproken over de praktische uitvoerbaarheid indien de conclusie, zoals thans aan de orde, zou luiden dat de as van moeder ongesplitst dient te blijven en uitgestrooid dient te worden bij de sluis. Partijen waren het er tijdens de zitting over eens dat het (in dat geval) beter zou zijn indien de gehele uitvoering bij [eiseres] zou komen te rusten (het in ontvangst nemen en het strooien). [gedaagde] heeft zich in dat kader niet ertegen verzet dat hij, in dat geval, als opdrachtgever bij het crematorium zijn medewerking zou moeten verlenen aan het mogelijk maken van het strooien van de as bij de sluis door [eiseres] . Dit mede in het licht van het feit dat dat [gedaagde] , gelet op het bepaalde in artikel 18 van de Wet op de Lijkbezorging, gehouden is om ervoor te zorgen dat de bestemming die aan de as wordt gegeven in overeenstemming is met de vermoedelijke wens van moeder.
In conventie
4.13.
Dit alles maakt, in onderlinge samenhang bezien, dat de rechtbank [gedaagde] , om praktische redenen, zal gebieden om opdracht te geven aan het crematorium te Heerlen om de asbus van de overleden moeder van partijen, alsmede alle overige roerende zaken waarin de as van moeder zich bevindt, aan [eiseres] af te geven om haar in staat te stellen de as uit te strooien bij de tweede aanlegpaal bij de sluis van Born (en zodoende effectief zijn medewerking te verlenen aan het uitvoeren van de vermoedelijke wens van moeder). Een en ander voor zover dit wettelijk is toegestaan. [eiseres] heeft ter zitting verklaard dat zij de benodigde vergunningen daarvoor zal aanvragen. De rechtbank zal met dit gegeven als uitgangspunt beslissen als hierna volgt.
4.14.
[eiseres] heeft geen termijn gevorderd waarbinnen [gedaagde] opdracht moet geven tot afgifte van de asbus, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat [eiseres] de afgifte per datum vonnis vordert. De rechtbank ziet echter aanleiding om te bepalen dat de opdracht tot afgifte van de asbus binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis moet plaatsvinden.
4.15.
Gezien de aard van de procedure – waaronder de onherroepelijkheid van het uitstrooien van de as – verklaart de rechtbank dit vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad.
In reconventie
4.16.
Zoals hiervoor is overwogen, is komen vast te staan dat de vermoedelijke wens van moeder was dat haar as ongesplitst zou blijven, en in zijn geheel zou worden uitgestrooid bij de sluis. De door [gedaagde] gevorderde verklaring voor recht dat hij gerechtigd is tot een gedeelte van de as zal daarom worden afgewezen.
In conventie en in reconventie
4.17.
Gelet op de familierelatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
gebiedt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis opdracht te geven aan het crematorium te Heerlen om de asbus van de overleden moeder van partijen, alsmede alle overige roerende zaken waarin de as van moeder zicht bevindt dan wel waarin deze is verwerkt, aan [eiseres] af te geven om te worden uitgestrooid bij de tweede aanlegpaal bij de sluis van Born,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.4.
wijst de vorderingen af,
5.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. E.C.M. Hurkens en in het openbaar uitgesproken op
13 maart 2024.
cb