ECLI:NL:RBLIM:2024:1590

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
10821935 \ AZ VERZ 23-156
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet in de zorgsector en de rechtsgeldigheid daarvan

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 4 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een zorgmedewerker, [verzoeker], en zijn werkgever, [verweerder] B.V. [verzoeker] was sinds 1 augustus 2023 in dienst als verzorgende, maar werd op 5 oktober 2023 op staande voet ontslagen. De werkgever stelde dat [verzoeker] zich niet aan de afspraken hield, onder andere door zijn moeder en dochter tijdens werktijd in de auto mee te nemen en cliënten niet te bezoeken. [verzoeker] verzocht de rechter om het ontslag onterecht te verklaren en om vergoedingen, waaronder een billijke vergoeding en een transitievergoeding. De werkgever verzocht op zijn beurt om te verklaren dat het ontslag rechtsgeldig was en om een bedrag te verrekenen met de aan [verzoeker] uit te betalen bedragen.

De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was gegeven. De rechter benadrukte dat ontslag op staande voet een ultimum remedium is en dat er strenge eisen aan de werkgever worden gesteld. De kantonrechter concludeerde dat de gedragingen van [verzoeker] voldoende dringende redenen vormden voor het ontslag. De persoonlijke omstandigheden van [verzoeker] waren niet voldoende om het ontslag onterecht te verklaren. De verzoeken van [verzoeker] werden afgewezen, terwijl het verzoek van [verweerder] om te verklaren dat het ontslag rechtsgeldig was, werd toegewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 10821935 \ AZ VERZ 23-156
Beschikking van de kantonrechter van 4 april 2024
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [plaatsnaam] ,
verzoeker, verwerende partij in de zelfstandige verzoeken,
gemachtigde mr. H.G.M. Hilkens,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [verweerder] B.V.,
statutair gevestigd te [plaatsnaam] , gemeente Sittard-Geleen,
verweerder, verzoekster in de zelfstandige verzoeken,
gemachtigde mr. S.L. Smits-Emons.
Partijen zullen hierna [verzoeker] en [verweerder] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 30 november 2023 ontvangen verzoekschrift,
- het op 4 december 2023 ontvangen zelfstandig verzoek,
- het op 9 februari 2024 ontvangen verweerschrift op het zelfstandig verzoek,
- het op 9 februari 2024 ontvangen verweerschrift, tevens houdende een tweede zelfstandig tegenverzoek.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 februari 2024. Daarna is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren op 1 oktober 1981, is op 1 augustus 2023 bij [verweerder] in dienst getreden in de functie van verzorgende tegen een salaris van € 17,88 bruto per uur, exclusief 8% vakantietoeslag en overige emolumenten. De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de periode van 7 maanden met een proeftijd van 1 maand.
2.2.
Op de arbeidsovereenkomst is de cao Verpleeg-, Verzorgingshuizen, Thuiszorg en Jeugdgezondheidszorg van toepassing.
2.3.
Op 29 augustus 2023 heeft een “einde proeftijd-gesprek” plaatsgevonden. Dat gesprek heeft niet tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst geleid.
2.4.
Op 10 september 2023 heeft [verzoeker] zich ziek gemeld.
2.5.
Op 15 september 2023 stelt [verweerder] voor in onderling overleg over te gaan tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst. [verzoeker] stemt hier niet mee in.
2.6.
[verweerder] heeft [verzoeker] bij e-mail van 5 oktober 2023 op staande voet ontslagen.

3.Het geschil

3.1.
[verzoeker] verzoekt, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, kort weergegeven:
I. voor recht te verklaren dat het gegeven ontslag op staande voet op 5 oktober 2023 onterecht door [verweerder] werd gegeven;
II. [verweerder] te veroordelen om aan [verzoeker] een billijke vergoeding te betalen van € 15.000,00 bruto, vermeerderd met wettelijke verhoging en wettelijke rente;
III. [verweerder] te veroordelen om aan [verzoeker] een gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging te betalen, vermeerderd met wettelijke verhoging en wettelijke rente;
IV. [verweerder] te veroordelen tot betaling van de wettelijke transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 BW;
V. [verweerder] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
[verweerder] heeft verweer gevoerd.
3.3.
Bij zelfstandig verzoek verzoekt [verweerder] , bij beschikkking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat het door [verweerder] gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven;
II. te verklaren voor recht dat [verweerder] terecht een bedrag van € 1.633,86 heeft verrekend met de aan [verzoeker] uit te betalen bedragen;
III. [verzoeker] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.4.
[verzoeker] heeft verweer gevoerd tegen de zelfstandige verzoeken van [verweerder] .
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna - voor zover relevant - ingegaan.

4.De beoordeling

Het ontslag op staande voet
4.1.
[verzoeker] berust in het ontslag op staande voet. Hij heeft niet om vernietiging daarvan verzocht. Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst op 5 oktober 2023 is geëindigd. [verzoeker] is echter van mening dat het ontslag op staande voet niet voldoet aan de wettelijke vereisten. [verweerder] stelt zich op het standpunt dat het ontslag op staande voet wel rechtsgeldig is gegeven.
4.2.
De kantonrechter zal beoordelen of het ontslag op staande voet op 5 oktober 2023 rechtsgeldig is gegeven. Vervolgens worden de overige over en weer gedane verzoeken, beoordeeld.
4.3.
Op grond van artikel 7:677 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is ieder van partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op grond van een dringende reden op te zeggen, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Ingevolge artikel 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende redenen beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval in onderling verband en samenhang in aanmerking worden genomen. Tot deze omstandigheden behoren onder meer de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals diens leeftijd, de aard en duur van het dienstverband en de gevolgen van het ontslag op staande voet. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.
4.4.
De kantonrechter stelt voorop dat ontslag op staande voet een “ultimum remedium” is met zeer verstrekkende gevolgen voor de werknemer die het treft. Aan de opzegging door de werkgever wegens dringende reden worden om die reden strenge eisen gesteld. Met inachtneming hiervan wordt beoordeeld of het ontslag op staande voet terecht is gegeven.
4.5.
De dringende reden die is medegedeeld en dus moet worden beoordeeld, is blijkens de e-mail van 5 oktober 2023 die mr. Smits-Emons namens [verweerder] aan de toenmalige gemachtigde van [verzoeker] heeft verstuurd, dat [verzoeker] :
  • na het “einde proeftijd” gesprek van 29 augustus 2023 nog is gaan werken met zijn moeder en dochter in de auto;
  • in week 35 voor einde werktijd is weggegaan bij [zorgcentrum] omdat hij zijn honden moest uitlaten;
  • vaker voor einde werktijd is weggegaan omdat hij privé-afspraken had of om voor zijn honden te zorgen;
  • patiënten die op zijn route waren ingepland niet heeft bezocht;
  • de overeengekomen werkzaamheden niet, of niet naar behoren, heeft uitgevoerd.
[verweerder] concludeert vervolgens dat de hiervoor genoemde omstandigheden, ieder afzonderlijk en in onderlinge samenhang bezien, een dringende reden tot ontslag op staande voet vormen.
Onverwijldheid
4.6.
Bij opzegging van een arbeidsovereenkomst wegens een dringende reden dient de arbeidsovereenkomst onverwijld te worden opgezegd en de dringende reden onverwijld aan de wederpartij te worden medegedeeld.
4.6.1.
[verzoeker] stelt zich op het standpunt dat het ontslag niet onverwijld is gegeven. Volgens [verzoeker] zou zijn leidinggevende de heer [leidinggevende] al begin september 2023 hebben waargenomen dat [verzoeker] tijdens werktijd zijn moeder en dochter in de auto meenam.
4.6.2.
[verweerder] bestrijdt dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven. Zij heeft aangevoerd dat de heer [leidinggevende] op 4 oktober 2023 bij de directeur van [verweerder] - de [directeur] - heeft gemeld dat hij in week 36 (de week na het einde proeftijdgesprek van 29 augustus 2023) heeft gezien dat de moeder en dochter van [verzoeker] onder werktijd bij hem in de auto zaten. Naar aanleiding van deze melding op 4 oktober 2023 is er overleg geweest en zijn er andere klachten over [verzoeker] boven water gekomen. Die klachten zijn, naast het meenemen in de auto van moeder en dochter onder werktijd, eveneens aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegd. Vervolgens is [verzoeker] bij e-mailbericht van 5 oktober 2023 op staande voet ontslagen.
4.7.
De kantonrechter overweegt dat voor zover de werkgever de aan het licht gekomen feiten als een samengestelde dringende reden aan het ontslag ten grondslag heeft gelegd, zij zal moeten onderzoeken of ten aanzien van dat samenstel voldoende voortvarend is gehandeld. Volgens vaste rechtspraak is voor de beoordeling van de onverwijldheid eveneens beslissend het tijdstip waarop de dringende reden voor het ontslag ter kennis is gekomen van degene die bevoegd was het ontslag te verlenen. Op het moment dat degene die bevoegd is het ontslag te verlenen van de gewraakte gedraging van de werknemer op de hoogte is, moet het ontslag op staande voet onverwijld worden gegeven en wordt in beginsel geen uitstel geduld. Aan de werkgever kan wel enige tijd worden gegund voor bijvoorbeeld intern overleg, nader onderzoek of het inwinnen van juridisch advies.
4.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat het de [directeur] is die bij [verweerder] bevoegd is om ontslag te verlenen. [verweerder] heeft onweersproken gesteld dat de [directeur] pas op 4 oktober 2023 op de hoogte is gesteld door de heer [leidinggevende] van diens constatering in week 36 dat [verzoeker] zijn moeder en dochter onder werktijd meenam in zijn auto. Verder staat vast, want [verzoeker] betwist dat niet, dat [verweerder] op 4 oktober 2023 naar aanleiding van de informatie van de heer [leidinggevende] nader onderzoek heeft gedaan en dat toen pas de andere zaken die aan het ontslag op staande voet ten grondslag liggen bij de [directeur] bekend zijn geworden. Het gaat daarbij om voorvallen waarvan [verweerder] onweersproken heeft gesteld dat ze na het einde proeftijdgesprek hebben plaatsgevonden en waarvan de [directeur] niet eerder op de hoogte was. Het daarop volgende ontslag op 5 oktober 2023 is naar het oordeel van de kantonrechter dan ook onverwijld gegeven. Daarnaast is onverwijld, want vast staat dat [verzoeker] diezelfde dag hierover is geïnformeerd, mededeling daarvan gedaan aan [verzoeker] .
Dringende reden
4.9.
Volgens [verzoeker] is geen sprake van een dringende reden die een ontslag op staande voet rechtvaardigt. [verzoeker] betwist in de eerste plaats dat het een probleem was voor [verweerder] dat hij zijn moeder en dochter meenam in de auto tijdens werktijd. Op dat stuk, dat [verzoeker] niet eerder heeft ontvangen dan in deze procedure, staat alleen vermeld ‘moeder en dochter mee naar werk’, maar niet dat dat verboden is, aldus [verzoeker] . Verder stelt [verzoeker] dat hij altijd naar behoren heeft gefunctioneerd.
4.9.1.
[verweerder] betwist dat het geen probleem was dat [verzoeker] zijn moeder en dochter tijdens werktijd meenam in de auto. Zij heeft in dat verband onder verwijzing een verslag van het einde proeftijd gesprek op 29 augustus 2023 betoogd dat tijdens dit gesprek al met [verzoeker] is besproken dat hij zijn moeder en dochter niet tijdens werktijd in de auto mee mag nemen.
4.10.
De kantonrechter is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [verzoeker] is aangesproken op de omstandigheid dat het meenemen van zijn moeder en dochter in zijn auto onder werktijd niet was toegestaan en dat hij dit desondanks daarna toch weer heeft gedaan. Uit het verslag van 29 augustus 2023 blijkt dat niet. In het verslag is hierover enkel vermeld “ moeder + dochter meenemen naar werk.”, waaruit hooguit kan worden afgeleid dat dit onderwerp van gesprek is geweest. Bovendien acht de kantonrechter deze gedraging niet dermate ernstig dat dit een ontslag op staande voet rechtvaardigt.
4.11.
Echter, wat wel vast staat, want dit is tijdens de mondelinge behandeling door [verzoeker] erkend, is het feit dat [verzoeker] tenminste één keer een cliënt is vergeten te bezoeken die bij hem was ingepland. Ook staat vast dat hij tenminste één keer voor het einde van zijn dienst, waarbij het volgens [verweerder] gaat om drie kwartier eerder en volgens [verzoeker] om tien minuten eerder, is vertrokken bij [zorgcentrum] . [verweerder] heeft tijdens de mondelinge behandeling onweersproken gesteld dat [verzoeker] daar op dat moment verantwoordelijk was voor de zorg voor cliënten die aangewezen zijn op 24-uurs zorg. [verweerder] heeft in dat verband toegelicht dat zij wordt ingehuurd door [zorgaanbieder] om een gedeelte van die 24-uurs zorg voor haar rekening te nemen en met personeel ter plaatse aanwezig te zijn. Vast staat dat als gevolg van het voortijdige vertrek door [verzoeker] geen overdracht heeft plaatsgevonden met de opvolgende medewerker. Daarnaast staat vast dat de aan de zorg van [verzoeker] toevertrouwde cliënten minsten tien minuten (uitgaande van de lezing van [verzoeker] zelf) en mogelijk langer aan hun lot zijn overgelaten. De kantonrechter is van oordeel dat beide gedragingen van [verzoeker] , in onderlinge samenhang bezien maar ook ieder afzonderlijk, een dringende reden vormen voor een ontslag op staande voet.
4.11.1.
Van een zorgmedewerker mag immers worden verwacht dat hij zich verantwoordelijk gedraagt jegens de cliënten voor wie hij de zorg heeft. Het vergeten te bezoeken van een cliënt past daar niet bij. Als het al zo is dat [verzoeker] zich als gevolg van rugklachten niet goed in staat voelde om zijn werk naar behoren uit te voeren, dan had hij zijn leidinggevende daarover behoren te informeren zodat deze voor vervanging kon zorgen. Op die manier had [verzoeker] het vergeten van een cliënt kunnen voorkomen. Daar komt bij dat het al helemaal niet past bij het verantwoordelijkheidsgevoel dat van een zorgmedewerker mag worden verwacht, dat hij voor einde diensttijd vertrekt. Dat klemt temeer in het geval hij, zoals hier aan de orde, cliënten die nota bene op 24-uurszorg zijn aangewezen, aan hun lot overlaat door voortijdig te vertrekken. Aangezien [verzoeker] tijdens de mondelinge behandeling zelf heeft verklaard dat hij op dat moment “alleen rondliep” bij [zorgcentrum] , had hij zich eens te meer bewust behoren te zijn van de op hem rustende verantwoordelijkheid voor de cliënten die aan hem waren toevertrouwd en afhankelijk van hem waren. [verweerder] moet erop kunnen vertrouwen dat haar medewerkers zich ten volle bewust zijn van het feit dat zij de zorg hebben voor mensen die in min of meerdere mate kwetsbaar zijn en die in ieder geval afhankelijk van hen zijn. In het geval na het vertrek van [verzoeker] en voor aanvang van de diensttijd van de opvolgend medewerker een van cliënten acuut zorg nodig zou hebben gehad en daar door de afwezigheid van [verzoeker] verstoken zou zijn gebleven, hadden de gevolgen immers zeer ernstig kunnen zijn geweest. Bovendien heeft [verzoeker] ook nagelaten om te zorgen voor een overdracht aan de opvolgend medewerker, terwijl die overdracht om de continuïteit van de zorg te waarborgen van wezenlijk belang is. De opvolgend medewerker behoort immers bij aanvang van zijn of haar dienst te weten wat de gezondheidsstatus is van de respectieve cliënten. Ook op dit punt geldt dat [verzoeker] hiervan doordrongen had moeten zijn.
4.11.2.
Het feit dat [verzoeker] nog betrekkelijk kort in dienst was bij [verweerder] kan niet tot een ander oordeel leiden. Ook van een medewerker met een kort dienstverband mag worden verwacht dat hij zich bewust is van de verantwoordelijkheden die bij zijn functie horen. Als het al zo is dat [verzoeker] tijdens zijn korte dienstverband pas één keer eerder bij [zorgcentrum] had gewerkt, maakt dit het voorgaande niet anders. [verzoeker] betoogt weliswaar dat hij hierdoor niet wist dat hij bij het einde van zijn dienst moest zorgen voor een overdracht, maar hieraan gaat de kantonrechter voorbij. Nog los van het feit dat [verweerder] onweersproken heeft gesteld dat aan [verzoeker] is medegedeeld dat hij bij het einde van een dienst moest zorgen voor een overdracht, geldt ook hier dat de overdracht van cliënten zó elementair is, dat ook van een medewerker met een kort dienstverband mag worden verwacht dat hij alert hierop is en in ieder geval niet vóór einde diensttijd vertrekt. Overigens heeft [verzoeker] tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij voorafgaand aan zijn dienstverband bij [verweerder] bij een andere organisatie als zorgmedewerker werkzaam is geweest. De kantonrechter acht het ook om die reden niet aannemelijk dat [verzoeker] niet wist dat bij einde diensttijd een overdracht behoort plaats te vinden.
4.12.
Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de hiervoor besproken feiten en omstandigheden voldoende grond op voor een ontslag op staande voet. De kantonrechter acht het handelen van [verzoeker] zodanig ernstig dat [verweerder] in redelijkheid kon beslissen dat van haar niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] te laten voortduren. De persoonlijke omstandigheden van [verzoeker] leggen onvoldoende gewicht in de schaal om tot een ander oordeel te komen. [verzoeker] was vanaf 1 augustus 2023 werkzaam voor [verweerder] op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, te weten voor de duur van zeven maanden. Op basis van aard en duur van het dienstverband kan dan ook niet worden geconcludeerd dat het ontslag op staande voet, afgezet tegen de aard en de ernst van de dringende reden, niet gerechtvaardigd is. Hetzelfde geldt voor de fysieke klachten die [verzoeker] heeft. Hoewel het ontslag op staande voet ingrijpend is, aangezien het UWV negatief heeft beslist over de aanvraag van [verzoeker] om toekenning van een Ziektewetuitkering tot 1 maart 2024 (de overeengekomen einddatum van het dienstverband), leidt een afweging van deze omstandigheid afgezet tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is. Het vorenstaande brengt met zich dat naar het oordeel van de kantonrechter het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven en dus standhoudt. Gelet hierop kan het debat over de vraag of [verzoeker] naast de hiervoor besproken incidenten vaker voor einde werktijd is weggegaan en of hij in die gevallen al dan niet ervoor heeft gezorgd dat een collega zijn dienst overnam, onbesproken blijven. Hetzelfde geldt voor het debat over de vraag of [verzoeker] de overeengekomen werkzaamheden niet, of niet naar behoren, heeft uitgevoerd.
4.13.
Nu hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven en dit ontslag op staande voet aldus heeft geleid tot een rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst, zal het verzoek van [verzoeker] om voor recht te verklaren dat het ontslag op staande voet op 5 oktober 2023 onterecht is gegeven, worden afgewezen. Er is immers geen sprake van een opzegging in strijd met artikel 7:671 BW, zodat ook geen grond bestaat om toepassing te geven aan artikel 7:681 lid 1 BW. De gevorderde billijke vergoeding en de vergoeding op grond van onregelmatige opzegging zijn daarom niet toewijsbaar.
4.14.
Omdat in casu sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker] , kan ook geen transitievergoeding aan [verzoeker] ten laste van [verweerder] worden toegekend. Het daartoe strekkend verzoek zal daarom eveneens worden afgewezen.
Het zelfstandig verzoek van [verweerder] : verklaring voor recht rechtsgeldig ontslag
4.15.
Nu het verzoek van [verzoeker] tot vernietiging van het door [verweerder] gegeven ontslag op staande voet wordt afgewezen, is een rechtsgeldig einde aan het dienstverband gekomen. Dit betekent dat de door [verweerder] verzochte verklaring voor recht dat het door [verweerder] gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven, voor toewijzing gereed ligt.
Het zelfstandig verzoek van [verweerder] : verklaring voor recht verrekening terecht
4.16.
[verweerder] verzoekt de kantonrechter te verklaren voor recht dat [verweerder] terecht een bedrag van € 1.633,86 heeft verrekend met de aan [verzoeker] uit te betalen bedragen. [verweerder] stelt zich op het standpunt dat [verzoeker] aan haar een dringende reden voor ontslag heeft gegeven, zodat [verzoeker] op grond van artikel 7:677 lid 2 BW een gefixeerde schadevergoeding aan haar verschuldigd is. Deze schadevergoeding kan conform artikel 7:677 lid 3 BW worden begroot op het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Op grond van artikel 7:672 lid 2 sub a BW zou sprake zijn van een opzegtermijn van één maand indien [verzoeker] de arbeidsovereenkomst had opgezegd. [verweerder] maakt daarom aanspraak op een bedrag ter hoogte van één maandsalaris, zijnde € 1.633,86 bruto (20 uur per week = 87 uur per maand x € 18,78). [verweerder] heeft de volgens haar bestaande aanspraak op gefixeerde schadevergoeding verrekend met het nog uit te betalen salaris over de maand september 2023 en met de eindafrekening.
4.16.1.
[verzoeker] bestrijdt dat [verweerder] gerechtigd was tot verrekening van de gefixeerde schadevergoeding met het salaris over september 2023 en de eindafrekening.
4.17.
De verzochte verklaring voor recht wordt afgewezen. Op grond van artikel 7:677 lid 2 BW is een dergelijke vergoeding alleen verschuldigd als [verzoeker] door opzet of schuld aan [verweerder] een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen. De opzeggende partij moet stellen en zo nodig bewijzen dat het ontstaan van de dringende reden is veroorzaakt door opzet of schuld van zijn wederpartij. [verweerder] heeft niet gesteld dat daarvan sprake is, zij heeft alleen gesteld dat [verzoeker] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Aangezien [verweerder] aldus niet aan haar stelplicht heeft voldaan, is dit verzoek niet toewijsbaar.
4.17.1.
Ten overvloede merkt de kantonrechter op dat [verzoeker] in het petitum van zijn verzoekschrift niet heeft verzocht om een veroordeling die ertoe strekt dat het loon over september 2023 alsook hetgeen hem op grond van de eindafrekening toekomt, alsnog wordt uitbetaald. De enkele stelling in zijn verzoekschrift dat “de gefixeerde schadevergoeding tevens inhoudt de (na)betaling aan het aan hem toekomende doch onterecht ingehouden loon” is hiervoor onvoldoende. De gefixeerde schadevergoeding waarop [verzoeker] wel aanspraak heeft gemaakt (maar die niet toewijsbaar is) steunt immers op een andere grondslag. Niettemin gaat de kantonrechter ervan uit dat [verweerder] zorgdraagt voor een correcte afwikkeling, zonder dat daar een nieuwe procedure voor nodig is.
In alle verzoeken
4.18.
In de uitkomst van de beoordeling van alle verzoeken tezamen ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
Inzake de verzoeken van [verzoeker]
5.1.
wijst de verzoeken af,
Inzake de tegenverzoeken van [verweerder]
5.2.
verklaart voor recht dat het door [verweerder] gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven,
5.3.
wijst de verzoeken voor het overige af,
Inzake alle verzoeken
5.4.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. N.H.J. Lafghani en in het openbaar uitgesproken.
type: em
coll: