In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 4 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een zorgmedewerker, [verzoeker], en zijn werkgever, [verweerder] B.V. [verzoeker] was sinds 1 augustus 2023 in dienst als verzorgende, maar werd op 5 oktober 2023 op staande voet ontslagen. De werkgever stelde dat [verzoeker] zich niet aan de afspraken hield, onder andere door zijn moeder en dochter tijdens werktijd in de auto mee te nemen en cliënten niet te bezoeken. [verzoeker] verzocht de rechter om het ontslag onterecht te verklaren en om vergoedingen, waaronder een billijke vergoeding en een transitievergoeding. De werkgever verzocht op zijn beurt om te verklaren dat het ontslag rechtsgeldig was en om een bedrag te verrekenen met de aan [verzoeker] uit te betalen bedragen.
De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was gegeven. De rechter benadrukte dat ontslag op staande voet een ultimum remedium is en dat er strenge eisen aan de werkgever worden gesteld. De kantonrechter concludeerde dat de gedragingen van [verzoeker] voldoende dringende redenen vormden voor het ontslag. De persoonlijke omstandigheden van [verzoeker] waren niet voldoende om het ontslag onterecht te verklaren. De verzoeken van [verzoeker] werden afgewezen, terwijl het verzoek van [verweerder] om te verklaren dat het ontslag rechtsgeldig was, werd toegewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.