ECLI:NL:RBLIM:2024:1540

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
03-239863-23
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van ontucht door beveiliger in penitentiaire inrichting met gedetineerde

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 2 april 2024, stond de verdachte, een beveiliger in een penitentiaire inrichting, terecht voor de beschuldiging van ontucht met een gedetineerde. De tenlastelegging betrof seksuele handelingen die de verdachte tussen 1 oktober 2022 en 4 juli 2023 met de gedetineerde heeft verricht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in een machtspositie verkeerde ten opzichte van het slachtoffer, maar oordeelde dat de afhankelijkheidsrelatie geen rol heeft gespeeld bij de seksuele handelingen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van zowel de verdachte als het slachtoffer, die aangaven dat de seksuele contacten volledig vrijwillig waren en dat de gedetineerde het initiatief nam. De rechtbank concludeerde dat de seksuele handelingen niet als ontuchtig konden worden gekwalificeerd, omdat de afhankelijkheidsrelatie niet van invloed was op de vrijwilligheid van de handelingen. De verdachte werd daarom vrijgesproken van de tenlastegelegde ontucht. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd afgewezen, omdat de verdachte was vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. De rechtbank oordeelde dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk was in haar vordering en veroordeelde haar in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03-239863-23
tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 2 april 2024
in de strafzaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1980,
wonende te [adres 1]
(vanaf 28 maart 2024 verblijvende op het adres [adres 2] ).
De verdachte wordt bijgestaan door mr. R.A. Knopper, advocaat kantoorhoudende te Helmond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 maart 2024. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Het slachtoffer [slachtoffer] heeft zich ter zake van haar vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij en ook haar raadsvrouw mr. L.H. Poortman-de Boer zijn tijdens de zitting van 19 maart 2024 niet verschenen.
De rechtbank heeft deze vordering tot schadevergoeding behandeld.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2022 tot en met 4 juli 2023 te [plaatsnaam] , terwijl hij toen als (inrichtings)beveiliger werkzaam was in een gevangenis/penitentiaire inrichting, te weten in [P.I. 1] , ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die als gedetineerde opgenomen was in voornoemde PI en/of aan zijn gezag onderworpen was en/of aan zijn waakzaamheid toevertrouwd was, immers heeft hij
- de borsten en/of vagina van die [slachtoffer] betast en/of
- die [slachtoffer] gevingerd en/of
- zich laten pijpen door die [slachtoffer] en/of
- aan de vagina van die [slachtoffer] gelikt en/of
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] geduwd en/of gebracht.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. Als beveiliger in de [P.I. 1] verkeerde de verdachte in een machtpositie ten opzichte van het slachtoffer, [slachtoffer] , dat aldaar als gedetineerde was opgenomen. De verdachte wist dat het verboden was om seksuele relaties aan te gaan met gedetineerden en deze norm heeft de verdachte welbewust overschreden. Hoewel [slachtoffer] instemde met de seksuele handelingen, is wel sprake van ontucht, nu [slachtoffer] in een afhankelijke positie verkeerde ten opzichte van de verdachte.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte in de ten laste gelegde periode weliswaar seksuele handelingen heeft verricht met [slachtoffer] , maar dat niet kan worden bewezen dat de verdachte opzet had op het ontuchtige karakter van die handelingen. Uit de verklaring van [slachtoffer] blijkt dat er sprake was van vrijwilligheid aan haar zijde met betrekking tot de seksuele handelingen. Daarnaast is de afhankelijkheidsrelatie tussen de verdachte en [slachtoffer] niet van invloed geweest. De verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraakoverweging
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat vaststaat dat gedurende de ten laste gelegde periode de verdachte beveiliger was in de [P.I. 1] , dat [slachtoffer] in die penitentiaire inrichting was opgenomen en dat op verschillende momenten in die periode seksuele handelingen tussen hen beiden hebben plaatsgevonden. De vraag die voorligt is of de seksuele handelingen tussen de verdachte en [slachtoffer] een ontuchtig karakter dragen.
Vooropgesteld wordt dat met het bepaalde in artikel 249 lid 2 sub 2 van het Wetboek van Strafrecht is beoogd strafrechtelijke bescherming te bieden tegen misbruik van de afhankelijke positie van de persoon die in een instelling verblijft als bedoeld in genoemd artikel. Dat maakt dat indien er seksuele handelingen plaatsvinden in een dergelijke afhankelijkheidsrelatie, het ontuchtige karakter in beginsel wordt aangenomen. Dit is alleen anders indien de afhankelijkheidsrelatie bij de seksuele handelingen geen rol heeft gespeeld, in die zin dat bij het slachtoffer sprake is geweest van vrijwilligheid en daarbij enige vorm van afhankelijkheid, zoals die in de regel bij een dergelijke functionele relatie in meerdere of mindere mate bestaat, niet van invloed is geweest. Dit is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Bij de beantwoording van de vraag of er in dit geval sprake is van een dergelijke uitzondering neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij de verdachte in oktober 2022 heeft leren kennen en met hem is beginnen te flirten. Dit flirtgedrag mondde langzaam uit in meer. [slachtoffer] en de verdachte kwamen samen tot de conclusie dat de verdachte haar tijdens een nachtdienst op cel kon komen bezoeken. [slachtoffer] nam bij herhaling het initiatief tot het verrichten van seksuele handelingen en de seksuele contacten waren volledig vrijwillig, zowel vanuit de verdachte als vanuit [slachtoffer] , aldus [slachtoffer] . Zij verklaarde voorts dat zij wilde loskomen van haar ex-partner en haar lustgevoelens wilde toelaten. Uit de verklaringen van [slachtoffer] volgt aldus dat de tussen [slachtoffer] en de verdachte aanwezige afhankelijkheidsrelatie op geen enkel moment een factor is geweest bij het overwegen en uiteindelijk ook aangaan van de seksuele handelingen. Dezelfde conclusie rechtvaardigen ook de verklaringen van de verdachte. Daaruit volgt immers dat zijn beweegredenen niets met die afhankelijkheidsrelatie van doen hadden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de hiervoor genoemde afhankelijkheidsrelatie tussen de verdachte en [slachtoffer] geen rol heeft gespeeld bij de seksuele contacten en dat daarbij enige vorm van afhankelijkheid of gewonnen vertrouwen door de verdachte niet van invloed is geweest. De voorbeelden die de officier van justitie heeft aangedragen teneinde te onderbouwen dat de machtsverhouding wel een rol zou hebben gespeeld kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Uit de opmerking van de verdachte richting [slachtoffer] dat hij teleurgesteld was wanneer zij een pyjama droeg, noch uit de situatie dat de verdachte op enig moment tussen de kerstboom en de bank langs [slachtoffer] schoof, noch uit de situatie dat de verdachte [slachtoffer] op haar verjaardag een chocoladereep bracht, kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat de afhankelijkheidsrelatie van invloed is geweest op de seksuele handelingen tussen de verdachte en [slachtoffer] .
Dat de verdachte gedrag heeft vertoond dat niet bij een beveiligingsmedewerker van een PI hoort, waardoor schade is toegebracht aan het justitieel apparaat, staat voor de rechtbank vast. Hoewel dit gedrag zeer verwerpelijk is, is het -gelet op het hiervoor genoemde uitzonderingsgeval- niet te allen tijde strafbaar. En een dergelijke uitzondering doet zich in het onderhavige geval voor.
De rechtbank acht de aan de verdachte ten laste gelegde ontucht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte van het ten laste gelegde feit behoort te worden vrijgesproken.
Gelet op voornoemde conclusie van de rechtbank behoeven de overige verweren van de verdediging geen bespreking.
4.1
De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding voor immateriële schade ten bedrage van € 15.000,-- ter zake van het aan de verdachte tenlastegelegde feit, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van die schade, te weten
1 oktober 2022. Verder is verzocht om de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafvordering op te leggen.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
Nu de verdachte wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde feit kan de benadeelde partij [slachtoffer] niet in haar vordering worden ontvangen. De benadeelde partij zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het aan hem tenlastegelegde;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Linders, voorzitter, mr. D. Osmić en mr. M.E.M.W. Nuijts, rechters, in tegenwoordigheid van C.S.G.M. Wouters-Debougnoux, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 2 april 2024.