In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1997, heeft de rechtbank Limburg op 27 maart 2024 uitspraak gedaan. De verdachte was beschuldigd van het in bezit hebben van kinderporno en dierenporno, waarbij de officier van justitie vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 13 maart 2024, waarbij de verdachte en zijn raadsvrouw aanwezig waren. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het bezit van kinderporno in de periode van 26 augustus 2020 tot en met 7 februari 2021 en het bezit van dierenporno in de periode van 4 oktober 2020 tot en met 7 februari 2021.
De officier van justitie stelde dat er voldoende bewijs was voor het aantreffen van kinder- en dierenporno op de apparaten van de verdachte, maar twijfelde aan de opzet van de verdachte. De verdachte ontkende op de hoogte te zijn van de bestanden en suggereerde dat iemand anders mogelijk verantwoordelijk was. De verdediging voerde aan dat het dossier niet voldoende bewijs bevatte om opzet vast te stellen, en dat de bestanden niet toegankelijk waren voor de verdachte.
De rechtbank oordeelde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de opzet van de verdachte met betrekking tot het in bezit hebben van kinder- en dierenporno. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank gelastte tevens de teruggave van in beslag genomen voorwerpen, mits deze geschoond worden van ongewenst materiaal. Dit vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank Limburg.