ECLI:NL:RBLIM:2024:1515

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
29 maart 2024
Zaaknummer
C/03/317149 HA ZA 23-189
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid waterschap voor schade door overstroming agrarische percelen als gevolg van extreme regenval

In deze zaak vordert eiser, eigenaar van agrarische percelen nabij de Geul, schadevergoeding van Waterschap Limburg. De schade is ontstaan door overstromingen tussen 13 en 15 juli 2021, veroorzaakt door extreme regenval. Eiser stelt dat het Waterschap zijn zorgplicht heeft geschonden door onvoldoende onderhoud aan de Geul uit te voeren, wat heeft geleid tot vervuiling van zijn percelen met zware metalen, waaronder zink. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, inclusief de indiening van stukken door beide partijen en een mondelinge behandeling op 22 februari 2024.

De rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat het Waterschap zijn zorgplicht heeft geschonden. De rechtbank verwijst naar jurisprudentie van de Hoge Raad en stelt dat het Waterschap een inspanningsverplichting heeft, maar niet verantwoordelijk is voor alle waterlopen en niet altijd preventief hoeft te handelen. De rechtbank concludeert dat de Geul, als onderdeel van een Natura 2000-gebied, onderhevig is aan specifieke normen en dat het Waterschap niet meer had kunnen doen dan het onderhoud dat is uitgevoerd na de overstromingen.

Eiser heeft niet bewezen dat de vervuiling van zijn percelen het gevolg is van de overstromingen in 2021, en de rechtbank wijst de vorderingen van eiser af. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van het Waterschap, die op € 5.443,00 worden begroot. Het vonnis is uitgesproken op 3 april 2024 door mr. dr. R. Kluin.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/317149 / HA ZA 23-189
Vonnis van 3 april 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaatsnaam] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. P.M.H. Cruts te Simpelveld,
tegen
WATERSCHAP LIMBURG,
te Roermond,
gedaagde partij,
hierna te noemen: het Waterschap,
advocaat: mr. R.M. Pieterse te Middelburg.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- het bericht van 30 december 2023 met producties 10 tot en met 16 van [eiser]
- het bericht van 15 februari 2024 met producties 3 en 4 van het Waterschap
- de mondelinge behandeling van 22 februari 2024, ter gelegenheid waarvan door partijen spreekaantekeningen zijn overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van de percelen in [plaatsnaam] , kadastraal bekend [gemeente] , [sectie] , [nummer 1] en [nummer 2] , groot 2.15.62 ha (21.562 m2). Deze percelen worden door [eiser] gebruikt als landbouwgrond.
2.2.
Het Waterschap is belast met het waterbeheer van de rivier de Geul. De percelen van [eiser] grenzen aan de Geul en bevinden zich dus in het beheersgebied van het Waterschap.
2.3.
De Geul is een vrij meanderende beek en behoort tot een Natura 2000-gebied. In de Geul is sprake van een vervuiling met zware metalen (zink). De oorzaak daarvan is gelegen in de oude mijnen in of rondom Plombières in België. De mijnen zijn in 1922 gesloten.
2.4.
Tussen 13 en 15 juli 2021 is in onder meer Limburg sprake geweest van extreme regenval. Dit heeft ertoe geleid dat de Geul buiten zijn oevers is getreden en de percelen van [eiser] (gedeeltelijk) zijn overstroomd.
2.5.
[eiser] heeft op zijn percelen verschillende opruimwerkzaamheden uitgevoerd, waaronder het verwijderen van afval, het herstellen van de stroomdraad en oogstwerkzaamheden zoals het harken, maaien en opbalen van gras en het afvoeren daarvan.
2.6.
Eind 2021 en begin 2022 heeft het Waterschap onderhoudswerkzaamheden aan de Geul uitgevoerd. Een deel van het vervuilde slib, zand en grind is uit de Geul uitgegraven en afgevoerd.
2.7.
[eiser] heeft het Waterschap middels een standaardformulier aansprakelijk gesteld voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van de overstromingen in de zomer van 2021.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - dat de rechtbank voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht zal verklaren dat het Waterschap jegens [eiser] volledig aansprakelijk is voor alle schade, die [eiser] reeds heeft geleden en in de toekomst zal lijden ten gevolge van de overstroming van de Geul tussen 13 en 15 juli 2021 te [plaatsnaam] de percelen staande en gelegen aan [straatnaam] te [plaatsnaam] , kadastraal bekend [gemeente] , [sectie] , [nummer 1] en [nummer 2] , groot 2.15.62 ha (21.562 m2);
II. het Waterschap zal veroordelen tot vergoeding van de sub 1 van dit petitum genoemde schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, welke schadevergoeding is te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 23 augustus 2021, althans vanaf een andere door de rechtbank in goede Justitie te bepalen datum tot aan de dag der algehele voldoening:
III. het Waterschap hoofdelijk zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] als voorschot op de totale schadevergoeding te betalen een bedrag ad € 50.000,--, althans enig ander door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.
IV. tot betaling van de kosten van dit geding, waaronder de kosten van het door [eiser] ten laste van het Waterschap en het loon betaald in het kader van het (voorlopig) deskundigen berichten/rapporten een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en — voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt — te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
Het Waterschap voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen twisten onder meer over de vraag of het Waterschap haar zorgplicht heeft geschonden. Daarnaast verschillen partijen van mening over de mate en de oorzaak van de verontreiniging van de percelen van [eiser] en of het Waterschap hiervoor aansprakelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] – gelet op het uitgebreide verweer van het Waterschap – onvoldoende onderbouwd dat het Waterschap haar zorgplicht heeft geschonden. Ook is geen sprake van een gebrekkige opstal, zodat het Waterschap ook op die grond niet aansprakelijk is. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen, te beginnen met het juridisch kader.
Het juridisch kader
4.2.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:1981:AG4240 (Bargerbeek); ECLI:NL:HR:1999:ZC2813 (West-Friesland) en ECLI:HR:2001:AD5302 (Rijnstromen)) blijkt dat de in het algemeen te hanteren maatstaf is of een waterschap, gezien de concrete omstandigheden van het geval, de verschillende bij het beleid betrokken belangen en de beperkte middelen, beneden de zorg van een goed beheerder is gebleven. Hoe ver de onderhoudsplicht van een waterschap gaat ter vermijding van het onder water lopen van gronden door verstopping van waterwegen, hangt van verschillende factoren af. Bij het uitoefenen van zijn onderhoudsplicht heeft een waterschap een zekere beleidsvrijheid maar die gaat niet zo ver dat het optreden van een waterschap slechts marginaal zou kunnen worden getoetst. Voorts mag van een waterschap worden verlangd dat, wanneer een klacht binnenkomt over een waterpeil, het daarop adequaat reageert door naar aanleiding van die klacht een onderzoek in te stellen en zo nodig, afhankelijk van de uitkomst daarvan, de noodzakelijke en mogelijke maatregelen te treffen. Een waterschap hoeft echter niet steeds uit eigen beweging te onderzoeken of een ingeland last heeft van te hoge of te lage waterstanden en op basis daarvan maatregelen te nemen vooruitlopend op een aangekondigde weersomstandigheid. Op een waterschap rust geen resultaats- maar een inspanningsverplichting, wat onder meer inhoudt dat de zorgplicht van een waterschap niet zo ver gaat dat het alle waterlopen te allen tijde schoon dient te houden zodat voldoende waterafvoer verzekerd en gewaarborgd is.
4.3.
De rechtbank acht in deze zaak van belang dat op de percelen van [eiser] geen beschermingsnorm van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) van toepassing is, zodat de percelen van [eiser] volgens het beleid van de Provincie mogen overstromen. De NBW-normen zijn uitgedrukt in de kans (1/jr; ook uitgedrukt als T:jr) dat het peil van het oppervlaktewater het niveau van het maaiveld overschrijdt (‘kans op inundatie vanuit oppervlaktewater’). Voor akkerbouw geldt bijvoorbeeld de NBW-norm T=25 en voor bebouwd gebied bijvoorbeeld T=100.
4.4.
De rechtbank stelt verder voorop dat het, mede gelet op het door Waterschap Limburg gevoerde gemotiveerde verweer zoals hieronder weergegeven, aan [eiser] is om de omstandigheden van het geval te schetsen op een wijze die de hiervoor beschreven toetsing mogelijk maakt. Daarbij is een enkele verwijzing naar producties (waaronder deskundigenrapporten) onvoldoende. Stellingen en conclusies van deskundigen zijn immers geen stellingen van de partij zelf.
De stellingen van partijen
4.5.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] zijn stellingen nader toegelicht. Door [eiser] is hierbij aangegeven dat hij het Waterschap niet verwijt dat zijn percelen zijn overstroomd. Volgens [eiser] heeft het Waterschap nagelaten onderhoud aan de Geul uit te voeren, waardoor de waterkwaliteit van de Geul zeer slecht is. Het vervuilde water, zand, slib en grind is door de overstromingen op de percelen van [eiser] terechtgekomen, waardoor de bodem is verontreinigd. Het Waterschap heeft pas nadat de overstromingen reeds hadden plaatsgevonden het achterstallig onderhoud uitgevoerd door het vervuilde slib, zand en grind af te graven en af te voeren, maar dat is volgens [eiser] te laat. [eiser] stelt dat hij zijn percelen thans niet meer mag gebruiken als landbouwgrond en stelt hierdoor schade te hebben geleden.
4.6.
Het Waterschap heeft weersproken dat zij haar zorgplicht heeft geschonden. In dat kader heeft het Waterschap aangevoerd dat in de Geul weliswaar sprake is van een vervuiling met zware metalen, maar die vervuiling overschrijdt de toepasselijke interventiewaarden niet. Verder is de vervuiling van de Geul het gevolg van mijnbouw in de omgeving van Plombières België, waar tot 1922 zink- en looderts werd gewonnen en verwerkt, zodat de Geul steeds opnieuw zal vervuilen, omdat het vervuilde slib steeds door de Geul meegevoerd wordt vanuit België. Het Waterschap heeft hier geen invloed op en kan die vervuiling dan ook niet geheel voorkomen. Daarnaast voert het Waterschap aan dat er geen concrete en specifieke norm bestaat voor de verbetering van de waterkwaliteit, terwijl het Waterschap de afgelopen jaren wel aantoonbaar de waterkwaliteit van de Geul heeft verbeterd. Tot slot betwist het Waterschap dat de vervuiling van de percelen van [eiser] het gevolg is van de overstromingen in 2021. Volgens het Waterschap is de oorzaak van de vervuiling gelegen in meerdere overstromingen door de eeuwen heen, waardoor de grond op de percelen van [eiser] ook al voor de overstroming van de Geul in 2021 was verontreinigd.
Het oordeel van de rechtbank
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat uit de door [eiser] gestelde feiten niet althans niet zonder meer volgt dat het Waterschap met het gepleegde onderhoud beneden de zorg van een goed waterbeheerder gebleven is. Daartoe acht de rechtbank relevant dat de Geul een vrij meanderende rivier is, die onderdeel is van een Natura 2000-gebied. Het Waterschap heeft gemotiveerd aangevoerd dat zij slechts beperkt mag ingrijpen in de waterkwaliteit, gelet op de strenge normen van het Natura 2000-gebied. Voor de lokale fauna, waaronder het zinkviooltje, is het juist van belang dat in het water een hogere mate van zink aanwezig is. Het Waterschap had dus niet meer kunnen of mogen doen, zodat haar ook niet kan worden verweten dat zij te weinig heeft gedaan.
4.8.
Verder is naar het oordeel van de rechtbank door [eiser] in onvoldoende mate onderbouwd gesteld (dat wil zeggen: bloot) dat de verontreiniging van de grond op zijn percelen is ontstaan door de overstromingen in 2021. De door [eiser] overgelegde rapporten van Eurofins en Agrolab richten zich met name op de huidige bodemkwaliteit, maar – mede gelet op de gemotiveerde betwisting van het Waterschap – volgt daaruit niet dat die bodemkwaliteit is verslechterd door de overstroming in 2021. Daarnaast blijkt uit die rapporten niet zozeer de (schending van de) (zorg)verplichtingen van het Waterschap. Dit in combinatie met het betoog van het Waterschap dat die verontreiniging hoogstwaarschijnlijk haar oorzaak vindt in overstromingen van de afgelopen decennia maakt dat niet is komen vast te staan dat de oorzaak van de verontreiniging is gelegen in de overstroming van 2021.
4.9.
Samengevat betekent dit dat als al zou moeten worden aangenomen dat de verontreiniging is veroorzaakt door de overstroming in 2021, niet kan worden aangenomen dat het Waterschap hiervoor aansprakelijk is. Immers, het Waterschap heeft aan de op haar rustende inspanningsverplichting voldaan door ervoor te zorgen dat de waterkwaliteit niet achteruit is gegaan. Niet is gebleken dat op het Waterschap een verdergaande zorgplicht rust.
4.10.
De stelling van [eiser] dat het Waterschap eerder onderhoud had moeten uitvoeren aan de Geul, door het vervuilde slib, zand en grind te verwijderen, kan [eiser] niet baten. Enerzijds is door [eiser] niet aangevoerd dat door dit onderhoud de waterkwaliteit zodanig is of zou kunnen worden verbeterd dat de gestelde verontreiniging zich niet zou hebben voorgedaan. Anderzijds is door het Waterschap gemotiveerd aangevoerd dat zij slechts beperkt onderhoud mag uitvoeren aan de Geul, omdat dit een vrij meanderende rivier betreft. Volgens het Waterschap worden onderhoudswerkzaamheden enkel uitgevoerd naar aanleiding van een melding, klacht of calamiteit. Dat het Waterschap na de calamiteit in 2021 onderhoud heeft uitgevoerd, bevestigt het beleid van het Waterschap. Niet is gebleken dat [eiser] in het verleden een melding heeft gemaakt of een klacht heeft ingediend over de waterkwaliteit en dat het Waterschap niet adequaat hierop zou hebben gereageerd. Niet is komen vast te staan dat het Waterschap haar taak als waterbeheerder onzorgvuldig zou hebben uitgevoerd.
Concluderend
4.11.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat het Waterschap, in aanmerking genomen de concrete omstandigheden van het geval, de verschillende bij haar beleid betrokken belangen en haar beperkte middelen en mogelijkheden, beneden de zorg van een goed beheerder is gebleven, waardoor [eiser] in 2021 schade heeft geleden.
4.12.
[eiser] baseert haar vordering tot schadevergoeding mede op opstalaansprakelijkheid. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] onvoldoende heeft gesteld om aan te kunnen nemen dat het Waterschap aansprakelijk is voor een gebrekkige opstal. Door [eiser] is niet gesteld welke opstal volgens hem gebrekkig zou zijn. Voor zover [eiser] tracht te stellen dat de waterkwaliteit een gebrek zou vormen, miskent [eiser] dat water als zodanig geen opstal is. In artikel 6:174 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek is een definitie gegeven van het begrip opstal. Onder opstal worden verstaan gebouwen en werken, die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen of werken. De Geul is een natuurlijk vrij meanderende beek in een Natura 2000-gebied. Er is geen sprake van een dijk of kade of enige andere vorm van opstal, zodat van een gebrekkige opstal ook geen sprake kan zijn.
4.13.
De vordering tot verklaring voor recht dat het Waterschap aansprakelijk is voor alle door [eiser] geleden schade en de veroordeling betaling van (een voorschot op de) schadevergoeding liggen daarom voor afwijzing gereed.
Proceskosten
4.14.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van het Waterschap worden begroot op:
- griffierecht
2.837,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2,00 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
5.443,00
4.15.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 5.443,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. dr. R. Kluin en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2024.
MS