ECLI:NL:RBLIM:2024:1514

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
29 maart 2024
Zaaknummer
C/03/318555 / HA ZA 23-242
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding door waterschap na overstroming percelen kwekerij door extreme regenval

In deze zaak vorderde een maatschap schadevergoeding van Waterschap Limburg na overstromingen van hun percelen als gevolg van extreme regenval in juni 2016. De maatschap stelde dat het waterschap zijn zorgplicht had geschonden door onvoldoende onderhoud aan de watergangen en niet adequaat te reageren op eerdere klachten over wateroverlast. De rechtbank oordeelde dat de maatschap onvoldoende had aangetoond dat het waterschap beneden de zorg van een goed beheerder was gebleven. De rechtbank wees op de beleidsvrijheid van het waterschap en de omstandigheden waaronder de overstromingen plaatsvonden, waaronder de extreme neerslag en de kwetsbare ligging van de percelen. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van de maatschap tot schadevergoeding, inclusief de kosten voor deskundigen en buitengerechtelijke kosten, moesten worden afgewezen. De rechtbank veroordeelde de maatschap in de proceskosten van het waterschap, die op € 9.768,00 werden begroot, te vermeerderen met wettelijke rente. Het vonnis werd uitgesproken op 3 april 2024.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/318555 / HA ZA 23-242
Vonnis van 3 april 2024
in de zaak van
1. maatschap
[eiser sub 1],
gevestigd te [plaatsnaam] ,
2.
[eiser sub 2]in zijn hoedanigheid van maat van eiseres sub 1,
wonende te [plaatsnaam] ,
3.
[eiser sub 3], in haar hoedanigheid van maat van eiseres sub 1,
wonende te [plaatsnaam] ,
eisers,
advocaat mr. J.H.J. Vleeshouwers te Maastricht,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
WATERSCHAP LIMBURG,
zetelend te Roermond,
gedaagde,
advocaat mr. J.J. Jacobse te Middelburg.
Partijen zullen hierna [de maatschap] (aangeduid in mannelijk enkelvoud) en het Waterschap genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 12
  • de conclusie van antwoord met producties 1 en 2
  • de akte overlegging producties 13 tot en met 18 van [de maatschap]
  • de akte overlegging producties 3 en 4 van het Waterschap
  • de akte overlegging productie 5 van het Waterschap
  • de akte overlegging productie 19 van [de maatschap]
de mondelinge behandeling op 18 januari 2024, waarvan door de griffier zittingsaantekeningen zijn gemaakt
  • de spreekaantekeningen van [de maatschap]
  • de spreekaantekeningen van het Waterschap
  • de akte na comparitie van het Waterschap, met productie 6.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[de maatschap] exploiteert een [kwekerij] te [plaatsnaam] in de [gemeente] aan de [straatnaam] . De percelen van [de maatschap] (in totaal ongeveer 20 hectare) grenzen aan het Bientje, die in beheer en onderhoud bij het Waterschap is. Het Bientje stroomt in zuidoostelijke richting en eindigt in de Neerpeelbeek. De watergang wordt gevoed door hemelwater, drainagewater uit het landbouwgebied en een aantal watergangen die lozen op het Bientje.
2.2.
Het Waterschap is belast met het waterpeilbeheer in het gebied waar de percelen van [de maatschap] zijn gelegen.
2.3.
In november 2010 is na een periode van hevige neerslag een deel van de percelen van [de maatschap] waarop de kerstbomen stonden onder water gelopen. Bij brief van 21 december 2010 heeft [de maatschap] (de rechtsvoorganger van) het Waterschap hierover geïnformeerd. Vervolgens heeft het Waterschap het Bientje een keer extra gemaaid en pompen aan [de maatschap] ter beschikking gesteld, althans de kosten daarvan aan [de maatschap] vergoed. [de maatschap] zelf had ook maatregelen genomen in de vorm van de aanleg van een aardenwal rondom de [kwekerij] en het aanleggen van een buisdrainage.
2.4.
In juni 2016 is er in midden Limburg opnieuw extreem veel regen gevallen.
2.5.
Op 23 juni 2016 kwam - ondanks de getroffen maatregelen – een deel van de percelen van [de maatschap] onder water te staan, als gevolg waarvan [de maatschap] schade heeft geleden. [de maatschap] heeft het Waterschap hiervoor voor het eerst bij brief van 30 januari 2017 aansprakelijk gesteld. [de maatschap] heeft diverse deskundigen ingeschakeld om onderzoek te doen naar de oorzaak en de hoogte van de door hem geleden schade.
2.6.
Het Waterschap heeft aansprakelijkheid afgewezen en heeft ook zelf een deskundige ingeschakeld, namelijk HKV Lijn in Water (hierna HKV).

3.Het geschil

3.1.
[de maatschap] vordert samengevat het volgende:
I veroordeling van het Waterschap tot betaling van de schade van € 159.784,48
inclusief btw, vermeerderd met rente,
II veroordeling van het Waterschap tot betaling van de gemaakte deskundigenkosten
in totaal € 11.266,92 inclusief btw, vermeerderd met rente,
III veroordeling van het Waterschap tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten
begroot op € 2.372,84,
IV de proceskosten, waaronder de nakosten, vermeerderd met rente.
3.2.
Hoewel [de maatschap] in punt 30 van zijn spreekaantekeningen zijn vordering voor wat betreft de buitengerechtelijke incassokosten had vermeerderd, heeft hij die vermeerdering van eis tijdens de zitting weer ingetrokken, zodat de rechtbank zal beslissen op de hiervoor weergegeven vorderingen.
3.3.
Het Waterschap voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen twisten onder meer over de vraag of het Waterschap zijn zorgplicht heeft geschonden. Daarnaast verschillen partijen van mening over de oorzaak van de overstroming van de percelen van [de maatschap] en daarmee ook over de vraag of het gestelde onrechtmatig handelen wel de oorzaak is van de schade (het causaal verband) en de hoogte van de schade. Tot slot heeft het Waterschap nog een beroep op eigen schuld (artikel 6:101 BW) gedaan. Aan bespreking van het causaal verband, de hoogte van de schade en het beroep op eigen schuld komt de rechtbank echter niet toe, omdat [de maatschap] naar het oordeel van de rechtbank – gelet op het uitgebreide verweer van het Waterschap - onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van een schending van de zorgplicht. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen, te beginnen met het juridisch kader.
Het juridisch kader
4.2.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:1981:AG4240 (Bargerbeek); ECLI:NL:HR:1999:ZC2813 (West-Friesland) en ECLI:HR:2001:AD5302 (Rijnstromen)) blijkt dat de in het algemeen te hanteren maatstaf is of een waterschap, gezien de concrete omstandigheden van het geval, de verschillende bij het beleid betrokken belangen en de beperkte middelen, beneden de zorg van een goed beheerder is gebleven. Hoe ver de onderhoudsplicht van een waterschap gaat ter vermijding van het onder water lopen van gronden door verstopping van waterwegen, hangt van verschillende factoren af. Bij het uitoefenen van zijn onderhoudsplicht heeft een waterschap een zekere beleidsvrijheid maar die gaat niet zo ver dat het optreden van een waterschap slechts marginaal zou kunnen worden getoetst. Voorts mag van een waterschap worden verlangd dat, wanneer een klacht binnenkomt over een waterpeil, het daarop adequaat reageert door naar aanleiding van die klacht een onderzoek in te stellen en zo nodig, afhankelijk van de uitkomst daarvan, de noodzakelijke en mogelijke maatregelen te treffen. Een waterschap hoeft echter niet steeds uit eigen beweging te onderzoeken of een ingeland last heeft van te hoge of te lage waterstanden en op basis daarvan maatregelen te nemen vooruitlopend op een aangekondigde weersomstandigheid. Op het Waterschap rust geen resultaats- maar een inspanningsverplichting, wat onder meer inhoudt dat de zorgplicht van een waterschap niet zo ver gaat dat het alle waterlopen te allen tijde schoon dient te houden zodat voldoende waterafvoer verzekerd en gewaarborgd is.
4.3.
De rechtbank acht in deze zaak van belang dat vanaf het jaar 2015 op de percelen van [de maatschap] de laagste beschermingsnorm van het Nationaal Bestuursakkoord Water (hierna NBW) van toepassing is, namelijk T=10 (voor grasland). De NBW normen zijn uitdrukt in de kans (1/jr; ook uitgedrukt als T:jr) dat het peil van het oppervlaktewater het niveau van het maaiveld overschrijdt (‘kans op inundatie vanuit oppervlaktewater’). Voor akkerbouw geldt bijvoorbeeld de NBW norm T=25 en voor bebouwd gebied bijvoorbeeld T=100.
4.4.
De rechtbank stelt verder voorop dat het, mede gelet op het door Waterschap Limburg gevoerde gemotiveerde verweer zoals hieronder weergegeven, aan [de maatschap] is om de omstandigheden van het geval te schetsen op een wijze die de hiervoor beschreven toetsing mogelijk maakt. Daarbij is een enkele verwijzing naar producties (waaronder deskundigenrapporten) onvoldoende. Stellingen en conclusies van deskundigen zijn immers geen stellingen van de partij zelf.
De stellingen van [de maatschap]
4.5.
heeft gesteld dat het Waterschap zijn zorgplicht heeft geschonden door:
  • onvoldoende onderhoud te verrichten
  • na te laten adequaat te reageren op klachten van [de maatschap] over het te
4.5.1.
Verder heeft [de maatschap] betoogd dat de inundatie niet zou zijn opgetreden als de afwateringscapaciteit van het Bientje op orde was geweest en zou de schade zijn voorkomen of beperkt. Ter onderbouwing van die standpunten verwijst [de maatschap] naar de door haar ingebrachte deskundigenrapporten.
Het verweer van het Waterschap
4.6.
Het Waterschap heeft weersproken dat zij enige zorgvuldigheidsverplichting heeft geschonden. In dat kader heeft het Waterschap het volgende aangevoerd:
  • i) Het Waterschap heeft voorafgaande aan de schadegebeurtenis normaal onderhoud gepleegd. Zo werd het Bientje twee keer per jaar volgens een vast schema gemaaid, waarmee wordt bedoeld dat begroeiing op het talud en de bodem en alles wat in het water drijft wordt weggehaald. Sinds 2018 wordt het Bientje drie keer per jaar gemaaid.
  • ii) Het Waterschap heeft wel adequaat gereageerd op de klachten van [de maatschap] in 2010, rekening houdende met het gegeven dat ook op 12 en 14 november 2010 (de periode waarover de klacht destijds ging) sprake was van extreme bovennormatieve neerslag (verwezen wordt naar een link op de website van het KNMI). Alle watergangen stonden dat weekend (over)vol en duizend percelen in het beheersgebied van het Waterschap kampten met wateroverlast. De klacht van [de maatschap] was op dat moment voor het Waterschap daarom terecht geen reden tot het doen van nader onderzoek. Nog daargelaten het feit dat de watergangen in 2010 nog niet hoefden te voldoen aan de NBW-normen. Het Waterschap heeft naar aanleiding van de melding van [de maatschap] in 2010 wel extra gemaaid, terwijl watergang Bientje nog niet op de maaiplanning stond en pompen ter beschikking gesteld.
  • iii) Voor wat betreft de wateroverlast in 2016 heeft het Waterschap gesteld dat het meteen vanaf de eerste hevige neerslag op 30 mei 2016 in actie is gekomen om wateroverlast in haar beheersgebied (waarin de percelen van [de maatschap] zijn gelegen) te beperken. Het Waterschap heeft extra maaiwerk verricht en, noodpompen geplaatst, zandzakken verstrekt, stuwen verlaagd en extra inspecties uitgevoerd. Door veldmedewerkers en externen zijn enkele duizenden manuren gewerkt om de wateroverlast te bestrijden. Het Waterschap meent dat zij met de beschikbare mensen en middelen al het mogelijk heeft gedaan om de wateroverlast in juni 2016 te bestrijden. Zij had dat op geen enkele andere wijze verder kunnen beperken of voorkomen.
  • iv) Het waterschap is pas bij brief van 30 januari 2017 op de hoogte gesteld van de schade die [de maatschap] in juni 2016 zou hebben geleden. Haar kan dan ook niet verweten worden dat zij in de schadeperiode niet specifiek ten behoeve van de percelen van [de maatschap] nog meer heeft gedaan.
  • v) Het Waterschap voert periodiek een watersysteemtoets uit. Voor het laatst in 2020. Daaruit is naar voren gekomen dat het Bientje niet voldoet aan de 1/10 NBW norm en dus een knelpunt is. Daarom is een bestuursrechtelijk traject in gang gezet om dit aan te pakken. Bij besluit van 23 mei 2023 is het projectplan “ [projectnaam] ” vastgesteld. Kort samengevat houdt dat plan in dat het Waterschap watergang Bientje gaat verbreden van 1 meter naar 1,5 meter, gaat verdiepen met 1 meter, dat het talud wordt verflauwd en de stuw bovenstrooms van de duiker onder de Noordervaart wordt verwijderd.
  • vi) Het Waterschap stelt met een verwijzing naar het rapport van zijn deskundige dat de schade voor [de maatschap] in 2016 ook was ontstaan als geen sprake was geweest van een knelpunt, vanwege de kwetsbare ligging van de percelen van het Waterschap en de extreme bovennormatieve neerslagsituatie in de maand juni 2016 waardoor de bergingscapaciteit van de bodem beperkt was. De percelen hadden vanwege de extreme neerslag bovendien extra water te verwerken van de bovenstrooms gelegen percelen. De schade had niet voorkomen kunnen worden.
  • vii) Volgens het Waterschap heeft het Bientje – hoewel het thans als een “knelpunt” is gekwalificeerd – niet eerder dan 2016 tot schades geleid (althans dat heeft [de maatschap] niet aangetoond) en bestond er geen aperte noodzaak om extra maatregelen te treffen. Er zijn ook geen schademeldingen van andere eigenaren van percelen nabij die van [de maatschap] bij het Waterschap bekend.
4.6.1.
Verder bestrijdt het Waterschap de conclusies van de door [de maatschap] ingeschakelde deskundigen gemotiveerd met een rapport van een eigen partijdeskundige.
Achterstallig onderhoud4.7. De rechtbank is van oordeel dat uit de door [de maatschap] gestelde feiten niet blijkt dat het Waterschap met het gepleegde onderhoud beneden de zorg van een goed waterbeheerder gebleven is. Daartoe acht de rechtbank relevant dat Bientje onderdeel is van een groter geheel (het watersysteem), waarbij ter plaatse heeft te gelden dat ter hoogte van de percelen van [de maatschap] de laagste beschermingsnorm geldt. Onderhoud aan het Bientje heeft dus niet de hoogste prioriteit, zeker niet in periodes waarin sprake is van bovennormatieve neerslag. Tussen partijen staat als niet weersproken vast dat het Waterschap het Bientje in 2016 in overeenstemming met het destijds vastgestelde maaibeleid regulier heeft gemaaid (twee keer per jaar). [de maatschap] heeft niet gesteld dat het maaibeleid in zijn algemeenheid als onvoldoende heeft te gelden. Zoals hiervoor overwogen (alinea 4.2.), gaat de zorgplicht van het Waterschap niet zo ver dat het alle waterlopen te allen tijde schoon dient te houden zodat voldoende waterafvoer verzekerd en gewaarborgd is. Evenmin hoeft een waterschap steeds uit eigen beweging te onderzoeken of een ingeland last heeft van te hoge of te lage waterstanden en op basis daarvan maatregelen te nemen vooruitlopend op een aangekondigde weersomstandigheid. Indien en voor zover voorafgaand aan de hevige regenval lokaal sprake was van te veel begroeiing/een opstopping, dan kan dat feit naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf niet de conclusie dragen dat het Waterschap niet aan haar onderhoudsplicht heeft voldaan. De kwetsbare ligging van het perceel maakt dit niet anders. Juist vanwege de kwetsbare ligging van het perceel mocht van [de maatschap] een oplettende houding worden verwacht ten aanzien van het onderhoud/doorstromen van de watergang. [de maatschap] heeft gesteld dat het Bientje vanwege het door WML lozen van lauw water in de Bientjeslossing omstreeks 23 juni 2016 was dichtgegroeid. Omdat [de maatschap] niet heeft gesteld dat zij daarover vóór 30 januari 2017 (laat staan voorafgaande aan de schadegebeurtenis op 23 juni 2016) bij het Waterschap heeft geklaagd en evenmin dat zij het Waterschap in kennis heeft gesteld van bovenmatige begroeiing die noopte tot het eerder of extra maaien van de waterloop, wordt haar stelling dat het Waterschap zijn onderhoudsverplichting onvoldoende is nagekomen omdat niet genoeg is gemaaid als onvoldoende onderbouwd verworpen.
Adequate reactie op klachten4.8. De rechtbank zal eerst vaststellen over welke klachten het gaat. Weliswaar heeft [de maatschap] gesteld dat zij al vanaf 1947 heeft geklaagd over de beperkte afvoercapaciteit van het Bientje, maar het Waterschap heeft onweersproken gesteld dat het oplossen daarvan destijds in handen was van Rijkswaterstaat. Dat het Waterschap destijds niet adequaat zou hebben gereageerd is daarom een onterecht verwijt. Hoewel [de maatschap] stelt dat zij ook in 2007 heeft geklaagd is dit door het Waterschap betwist en door [de maatschap] niet nader onderbouwd, zodat daar niet vanuit kan worden gegaan. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat het Waterschap pas vanaf de brief van 21 december 2010 bekend is met klachten over inundatie van [de maatschap]
4.9.
Voor het antwoord op de vraag of het Waterschap adequaat heeft gereageerd op de klacht van [de maatschap] van 21 december 2010 acht de rechtbank relevant dat als niet weersproken vast staat dat destijds meer dan duizend percelen in het beheersgebied van het Waterschap wateroverlast ondervonden als gevolg van bovenmatige neerslag in november 2010 en dat als niet weersproken vast staat dat het Waterschap in 2010, naar aanleiding van de klachten van [de maatschap] , aan haar pompen ter beschikking heeft gesteld (althans de kosten daarvan heeft vergoed) en watergang het Bientje een keer extra heeft gemaaid.
4.10.
De rechtbank overweegt dat in perioden van extreme neerslag, waarbij deze neerslag de stelselcapaciteit van de watergangen ruimschoots overschrijdt het onvermijdelijk is dat er op sommige percelen, waarschijnlijk vooral de percelen waarvoor de laagste beschermingsnorm T=10 geldt, wateroverlast ontstaat. Dat maakt naar het oordeel van de rechtbank ook dat de gebeurtenissen in 2010 die door [de maatschap] zijn aangehaald geen aanleiding hoefden te zijn voor het Waterschap om het watersysteem rondom de percelen van [de maatschap] aan een nader onderzoek te onderwerpen. [de maatschap] heeft onvoldoende onderbouwde feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat het Waterschap in 2010 had moeten vermoeden dat het watersysteem niet deugde. Daarbij is relevant dat in 2010 nog niet aan de NBW-beschermingsnorm van T=10 hoefde te worden voldaan. De rechtbank is van oordeel dat het Waterschap in 2010 met de extra maaibeurt en het ter beschikking stellen/betalen van pompen voldoende adequaat heeft gereageerd op de klachten in 2010.
4.11.
De klachten naar aanleiding van het schadevoorval in juni 2016 zijn pas op 30 januari 2017 bij het Waterschap gemeld. Reeds daarom kan niet gezegd worden dat de schade in juni 2016 is ontstaan als gevolg van het niet adequaat reageren op de klacht van 30 januari 2017. Nog daargelaten dat [de maatschap] door deze late melding het Waterschap de mogelijkheid heeft ontnomen om schadebeperkende maatregelen ten behoeve van de percelen van [de maatschap] te treffen. Overigens is volgens het Waterschap na 2017 wel een onderzoek gestart naar het watersysteem ter plaatse, waarin de melding van 30 januari 2017 is meegenomen. Het projectplan “ [projectnaam] ” is daarvan het resultaat geweest.
Concluderend4.12. De rechtbank is van oordeel dat [de maatschap] onvoldoende heeft onderbouwd dat het Waterschap, in aanmerking genomen de concrete omstandigheden van het geval (waaronder de extreme regenval gedurende langere periode voorafgaande aan de schadegebeurtenis en de kwetsbare ligging van zijn percelen, waarop de laagste beschermingsnorm van toepassing is), de verschillende bij zijn beleid betrokken belangen en zijn beperkte middelen, beneden de zorg van een goed beheerder is gebleven, waardoor hij medio 2016 schade heeft geleden.
4.13.
De deskundigenrapporten die [de maatschap] heeft overgelegd richten zich met name op de oorzaak van de schades, niet zozeer op de (zorg)verplichtingen van het Waterschap. Bovendien zijn de stellingen en conclusies van deze partijdeskundigen geen stellingen van [de maatschap] zelf.
4.14.
Nu een schending van de zorgplicht niet is vast komen te staan, komt de rechtbank ook niet toe aan een bespreking van het causaal verband tussen de schade en de schending en het eigen schuld verweer.
4.15.
De vordering tot betaling van schadevergoeding ligt daarom voor afwijzing gereed.
De kosten
4.16.
Aangezien de hoofdvordering wordt afgewezen, dienen de vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten en deskundigenkosten dit lot te delen.
4.17.
[de maatschap] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Aan de zijde van het Waterschap worden deze kosten begroot op:
griffierecht € 5.737,00
salaris advocaat € 3.858,00 (2 punten x tarief € 1.929,00)
nakosten
€ 173,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
totaal € 9.768,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [de maatschap] af,
5.2.
veroordeelt [de maatschap] in de proceskosten, tot op heden € 9.768,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf veertien dagen na betekening van vonnis tot de dag van volledige betaling. Als [de maatschap] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [de maatschap] € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening.
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Kluin en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2024. [1]

Voetnoten

1.type: SS