In deze zaak vordert eiser, in zijn hoedanigheid als executeur testamentair van de overleden [overledene], een goodwillvergoeding van [gedaagde] naar aanleiding van de voortzetting van een huisartsenpraktijk. De maatschap tussen [overledene] en [gedaagde] eindigde automatisch door het overlijden van [overledene] op 19 maart 2022. Eiser stelt dat er een overeenkomst was die een vergoeding voor goodwill bij voortzetting van de praktijk voorschrijft. De rechtbank oordeelt echter dat de maatschapsovereenkomst geen bepaling bevat die een goodwillvergoeding vereist. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat er bij de aanvang van de samenwerking of daarna een dergelijke afspraak is gemaakt. De rechtbank concludeert dat [gedaagde] geen vergoeding voor goodwill verschuldigd is, omdat de maatschapsovereenkomst expliciet regelt hoe de afrekening dient te geschieden na beëindiging van de maatschap. Eiser's vorderingen worden afgewezen en hij wordt veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].