ECLI:NL:RBLIM:2024:1502

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 maart 2024
Publicatiedatum
29 maart 2024
Zaaknummer
ROE 23/459
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kostenverhaal na bestuursdwang voor verwijdering van afvalstoffen van woonperceel

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, op 29 maart 2024, is het beroep van eiseressen tegen de kostenverhaalbeschikking van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beesel ongegrond verklaard. Eiseressen, die hun woonplaats niet hebben opgegeven, hebben bezwaar gemaakt tegen de kosten die zijn gemaakt voor het verwijderen van afvalstoffen van hun perceel, na toepassing van bestuursdwang. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente in 2021 en 2022 meerdere controles heeft uitgevoerd op het perceel van eiseressen, waaruit bleek dat het perceel ernstig vervuild was. Na het opleggen van een last onder dwangsom en een invorderingsbesluit, heeft het college uiteindelijk op 3 mei 2022 de bestuursdwang uitgevoerd. De kosten van deze uitvoering, ter hoogte van € 2.298,95, zijn door het college verhaald op eiseressen, wat hen niet beviel.

De rechtbank heeft in haar beoordeling geconcludeerd dat eiseressen niet voldoende bewijs hebben geleverd voor hun beroep op betalingsonmacht. De rechtbank oordeelde dat de kosten voor bestuursdwang in beginsel voor rekening van de overtreder komen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit onredelijk maken. Eiseressen hebben niet aangetoond dat zij in een financiële noodsituatie verkeren, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien om van de regel af te wijken.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de kosten voor het opruimen van spullen van derden, in dit geval matrassen, ook op eiseressen verhaald kunnen worden, omdat deze matrassen deel uitmaakten van de overtreding. Tot slot heeft de rechtbank vastgesteld dat er geen schade is ontstaan tijdens de uitvoering van de bestuursdwang, zoals door eiseressen gesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de kostenverhaalbeschikking van het college rechtmatig was.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/459

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres 1] en [eiseres 2] , wonende te [woonplaats] , eiseressen

(gemachtigde: mr. N. van Leeuwen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beesel (het college),
(gemachtigde: G.J.M. Duijvestijn).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseressen tegen de aan hen opgelegde kostenverhaalbeschikking.
Met het bestreden besluit van 5 januari 2023 op het bezwaar van eiseressen is het college bij dat besluit gebleven.
Eiseressen hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 25 maart 2024 op zitting behandeld. De gemachtigde van het college is ter zitting verschenen. Eiseressen en hun gemachtigde zijn – met kennisgeving – niet ter zitting verschenen.

Totstandkoming van het besluit

1. In periode 2021-2022 heeft de gemeente meermaals controles uitgevoerd op het perceel van eiseressen en daarbij geconstateerd dat het perceel ernstig vervuild is door een opeenhoping van afvalstoffen. De afvalstoffen bevonden zich op de inrit, voortuin en achtertuin. Dit heeft geleid tot de volgende besluitvorming.
1.1.
Bij brief van 6 april 2021 is aan eiseressen het voornemen bekend gemaakt om een last onder dwangsom op te leggen. Bij besluit van 20 mei 2021 is deze last onder dwangsom opgelegd. Nadat de dwangsom verbeurd was, heeft het college op 25 juni 2021 een invorderingsbesluit genomen. Tegen dit invorderingsbesluit hebben eiseressen bezwaar gemaakt. Na overleg met de rechtsbijstandverlener van eiseressen heeft het college bij brief van 5 oktober 2021 kenbaar gemaakt niet over te gaan tot invordering van de verbeurde dwangsom, indien de afvalstoffen uiterlijk 15 december 2021 verwijderd zouden zijn. Eiseressen hebben daarop hun bezwaar tegen het invorderingsbesluit ingetrokken.
1.2.
Omdat eiseressen (toch) geen gevolg hebben gegeven aan de brief van 5 oktober 2021, heeft het college op 1 februari 2022 een nieuw invorderingsbesluit genomen en op 10 maart 2022 een aanmaning gestuurd toen eiseressen de verbeurde dwangsom niet wilden betalen.
1.3.
Op 9 februari 2022 heeft het college een voornemen uitgebracht tot het opleggen van een last onder bestuursdwang. Op 24 maart 2022 is deze last onder bestuursdwang opgelegd. Tegen deze last onder bestuursdwang is geen rechtsmiddel ingesteld. De bestuursdwang is vervolgens uitgevoerd op 3 mei 2022.
1.4.
Op 26 juli 2022 heeft het college een kostenverhaalbeschikking genomen voor het verhalen van de kosten van de op 3 mei 2022 uitgevoerde bestuursdwang. De kosten bedragen € 2.298,95. Eiseressen hebben tegen deze kostenverhaalbeschikking bezwaar gemaakt. Het college heeft bij besluit van 5 januari 2023 het bezwaar tegen de kostenverhaalbeschikking ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college terecht is overgegaan tot het opleggen van de kostenverhaalbeschikking. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseressen.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De relevante wet- en regelgeving is als bijlage gevoegd bij deze uitspraak.
Betalingsonmacht
5. Eiseressen stellen dat zij niet in staat zijn de kosten van de toegepaste bestuursdwang te betalen. Dit hoeven zij, naar hun mening, niet nader te onderbouwen omdat de gemeente op de hoogte is van hun financiële situatie.
6. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
6.1.
Tegen de last onder bestuursdwang zijn geen rechtsmiddelen aangewend en deze is dus onherroepelijk. Dat betekent dat de rechtbank uit moet gaan van de rechtmatigheid van die last. Verweerder was dus gerechtigd de bestuursdwang toe te passen. Deze zaak gaat alleen over de vraag of verweerder ook de kosten daarvan mocht verhalen op eiseressen en of de hoogte van de verhaalde kosten redelijk is.
6.2.
Op grond van artikel 5:25, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht, komen de kosten voor het toepassen van bestuursdwang voor rekening van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van hem behoren te komen. Uit vaste jurisprudentie [1] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat het bestuursorgaan bij een besluit over kostenverhaal in beginsel geen rekening hoeft te houden met de financiële draagkracht van de overtreder. Dit komt pas bij de executiefase aan de orde, tenzij evident is dat de overtreder niet in staat is de kosten (volledig) te betalen. De overtreder dient dit aannemelijk te maken.
6.3.
Verder volgt uit vaste jurisprudentie [2] van de Afdeling dat als regel de uitoefening van bestuursdwang en het kostenverhaal samen gaan. Voor het maken van een uitzondering hierop kan aanleiding bestaan als de aangeschrevene geen verwijt valt te maken over de ontstane situatie. Daar moet bijkomen dat bij het ongedaan maken van de strijdige situatie het algemeen belang in die mate is betrokken dat moet worden geoordeeld dat het onevenredig is om de kosten geheel of gedeeltelijk voor rekening van de aangeschrevene te laten. Ook andere, bijzondere omstandigheden kunnen ervoor zorgen dat het bestuursorgaan uit een oogpunt van evenredigheid geheel of gedeeltelijk moet afzien van het kostenverhaal.
6.4.
Uit het verweerschrift alsmede ter zitting is gebleken dat eiseressen de kosten van de toegepaste bestuursdwang inmiddels hebben betaald. Eiseressen geven aan dat zij deze kosten met behulp van derden hebben voldaan waardoor een nieuwe schuld is ontstaan. De rechtbank stelt vast dat eiseressen hun beroep op betalingsonmacht of op financiële problemen niet hebben onderbouwd met stukken. Dat maakt het voor de rechtbank lastig om hun financiële situatie te beoordelen. Ter zitting zijn eiseressen en hun gemachtigde niet verschenen, zodat de rechtbank daarover bij hen ook ter zitting geen informatie heeft kunnen inwinnen. De situatie van eiseressen is ter zitting besproken met de vertegenwoordiger van het college. Daarbij is gebleken dat eiseressen momenteel niet in hun eigen woning verblijven, maar bij hun ouders wonen. Het college heeft in het geval van eiseressen geen financiële noodsituatie aangenomen en heeft op zitting desgevraagd aangegeven ook geen informatie te hebben waaruit blijkt dat van een dergelijke situatie sprake is. De rechtbank ziet daarom in de gestelde financiële situatie geen aanleiding voor het oordeel dat de kosten van bestuursdwang niet op eiseressen verhaald mogen worden. Evenmin is gebleken van bijzondere omstandigheden die maken dat het college uit een oogpunt van evenredigheid geheel of gedeeltelijk had moeten afzien van het kostenverhaal.
6.5.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
De hoogte van de kosten
7. Eiseressen stellen dat ook spullen van derden (matrassen) zijn geruimd. De kosten voor het opruimen van die spullen mogen niet aan hen worden toegerekend. Het is volgens eiseressen, gelet op de hoeveelheid matrassen, duidelijk dat deze niet van hen zijn.
8. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
8.1.
Voor zover eiseressen stellen dat de kosten van het spullen van derden
(de matrassen) niet op hen verhaald kunnen worden, volgt de rechtbank dit niet. Deze matrassen bevonden zich, met een zeer grote hoeveelheid andere (in onbruik geraakte) voorwerpen en (etens)resten en dergelijke op hun perceel. De matrassen maken daarmee onderdeel uit van de overtreding waarop de last onder bestuursdwang ziet. Eiseressen dragen als gemeenschappelijk eigenaar van het perceel de verantwoordelijkheid voor de spullen die zich op hun perceel bevinden. Of zij wel of niet juridisch eigenaar zijn van de betreffende matrassen, wat daarvan ook zij, is in dit verband niet relevant. Dat sprake is van een overmachtssituatie, waardoor eiseressen niet verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor specifiek de matrassen, is de rechtbank niet gebleken. Gezien de grote hoeveelheid voorwerpen en afval e.d. ligt het ook niet voor de hand om specifiek voor de matrassen aan te nemen dat eiseressen daarvoor niet verantwoordelijk zijn. Het voorgaande betekent dat zij ook de kosten voor het opruimen van de matrassen dienen te dragen.
8.2.
Behalve ten aanzien van de matrassen hebben eiseressen niets naar voren gebracht over de hoogte van de kosten en de rechtbank vindt de in rekening gebrachte kosten ook niet onredelijk.
8.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Schade
9. Tot slot brengen eiseressen naar voren dat bij het uitvoeren van de last onder bestuursdwang schade is ontstaan. Deze schade dient de gemeente te vergoeden. Indien nodig zullen eiseressen een lijst verstrekken van zaken die zij missen en die zijn beschadigd.
10. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
10.1.
De rechtbank stelt vast dat het college de uitvoering van de bestuursdwang heeft neergelegd in een gedocumenteerde fotorapportage. Uit deze rapportage blijkt niet dat er schade is ontstaan. Voor zover eiseressen stellen dat er wel schade is ontstaan, dienen zij deze schade (en de hoogte daarvan) te onderbouwen. Dat hebben zij niet gedaan. Alleen al daarom kunnen eiseressen niet in hun betoog worden gevolgd.
10.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college terecht is overgegaan tot het opleggen van de kostenverhaalbeschikking. Eiseressen krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van mr. D.S.A.W. Raes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 29 maart 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het beroep tegen het besluit van 5 januari 2023 is het recht zoals dat gold ten tijde van het nemen van dat besluit bepalend.
Gemeentewet
Artikel 125
1. Het gemeentebestuur is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
2. De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
(…)
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:25
De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
De last vermeldt in hoeverre de kosten van bestuursdwang ten laste van de overtreder zullen worden gebracht.
Tot de kosten van bestuursdwang behoren de kosten van voorbereiding van bestuursdwang, voor zover deze zijn gemaakt na het verstrijken van de termijn waarbinnen de last had moeten worden uitgevoerd.
De kosten van voorbereiding van bestuursdwang zijn ook verschuldigd, voor zover als gevolg van het alsnog uitvoeren van de last geen bestuursdwang is toegepast.
Tot de kosten van bestuursdwang behoren tevens de kosten van vergoeding van schade ingevolge artikel 5:27, zesde lid.
Het bestuursorgaan stelt de hoogte van de verschuldigde kosten vast binnen vijf jaar nadat de bestuursdwang is toegepast.
Woningwet
Artikel 1a
1. De eigenaar van een bouwwerk, open erf of terrein of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het daaraan treffen van voorzieningen draagt er zorg voor dat als gevolg van de staat van dat bouwwerk, open erf of terrein geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt.
Bouwbesluit 2012
Artikel 7.21
Een bouwwerk, open erf en terrein bevindt zich in een zodanig zindelijke staat, dat dit geen hinder voor personen en geen gevaar voor de veiligheid of de gezondheid van personen oplevert.
Wet milieubeheer
Artikel 1.1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
afvalstoffen: alle stoffen, preparaten of voorwerpen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen;
(…)

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1042.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3485.