4.1.Eiser heeft gesteld dat de verhuurder van de woning te kennen heeft gegeven dat de door de woningsluiting gederfde huurinkomsten op eiser zullen worden verhaald. Nu een oordeel van de rechtbank, dat de sluiting van de woning onrechtmatig was, grondslag kan vormen voor een aanspraak op schadevergoeding, is de rechtbank van oordeel dat eiser belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
5. Voor de beoordeling van het beroep geldt artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet als wettelijk kader. In dit artikel is bepaald dat de burgemeester bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien - voor zover in dezen van belang - in een woning een middel als bedoeld in lijst I en II van deze wet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Cocaïne en MDMA zijn middelen vermeld op lijst I van de Opiumwet. Hennep is vermeld op lijst II van de Opiumwet.
6. Ter uitvoering van de bevoegdheid, zoals neergelegd in artikel 13b van de Opiumwet, heeft de burgemeester het zogenaamde “Damoclesbeleid Heerlen” (Damoclesbeleid) vastgesteld, dat in werking is getreden op 17 december 2019. In dit beleid staat in welke gevallen de burgemeester in principe overgaat tot sluiting van een woning. Gelet op artikel 1, sub II, onder a van het beleid volgt dat bij het aantreffen van harddrugs in een woning bij de eerste constatering de woning voor twaalf maanden wordt gesloten.
7. Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Hierbij dient het toetsingskader, zoals door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in haar uitspraak van
28 augustus 2019(de overzichtsuitspraak) uiteengezet en aangevuld in de uitspraak van
2 februari 2022, in acht te worden genomen.
Was de burgemeester bevoegd om de woning te sluiten?
8. Eiser heeft niet bestreden dat de burgemeester bevoegd was om hem te gelasten de woning te sluiten en gesloten te houden, zodat dit niet in geschil is. De rechtbank beoordeelt de sluitingsbevoegdheid van de burgemeester daarom niet. Wel stelt eiser zich op het standpunt dat de sluiting van de woning voor de duur van twaalf maanden niet noodzakelijk en bovendien onevenredig was. De rechtbank beoordeelt dit daarom hierna.
Was sluiting van de woning noodzakelijk?
9. Eiser voert aan dat er geen noodzaak was tot sluiting van de woning voor de duur van twaalf maanden. Van feitelijke handel vanuit de woning, overlastmeldingen of andere signalen uit de buurt was namelijk geen sprake. Een verstoring van de openbare orde was dan ook niet aan de orde. Ook van recidive is geen sprake. De woning is volgens eiser ook niet gelegen in een kwetsbare wijk, althans dat heeft de burgemeester niet voldoende gemotiveerd. De burgemeester had om die redenen met een sluiting van de woning voor drie dan wel zes maanden kunnen volstaan. Ter zitting heeft eiser in dat verband nog verwezen naar een uitspraak van de Afdeling van 25 oktober 2023, waarin de burgemeester - in afwijking van het beleid - ook had moeten volstaan met een sluiting voor minder dan twaalf maanden.
10. De rechtbank overweegt als volgt. Uit vaste rechtspraak volgt dat de noodzaak om een woning te sluiten ter bescherming van het woon- en leefklimaat moet worden beoordeeld aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is onder andere van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt immers beoogd om het pand aan het drugscircuit te onttrekken door de "loop" naar het pand eruit te halen en daarmee de bekendheid van het pand als drugspand weg te nemen. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand, zoals verpakkingsmaterialen en/of een weegschaal. Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit het pand drugs werden verhandeld, zal de burgemeester - als hij zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wél sprake was - nader moeten onderbouwen waarom dat het geval was. Slaagt de burgemeester hierin niet of onvoldoende, dan zal er doorgaans een mindere mate van of geen overlast zijn in de omgeving van het pand en wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord. In dit soort gevallen vindt de Afdeling dat een sluiting van meer dan zes maanden in beginsel onevenredig is, zo blijkt (ook) uit de door eiser genoemde uitspraak. Als niet alleen aanwijzingen dat drugs in of vanuit het pand werden verhandeld afwezig zijn, maar ook andere omstandigheden ontbreken die volgens de overzichtsuitspraak van de Afdeling bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting van belang zijn, zoals de omstandigheid dat het gaat om harddrugs, een recidivesituatie en de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, kan dit er toe leiden dat er geen noodzaak bestaat om het pand te sluiten.