ECLI:NL:RBLIM:2024:1487

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 maart 2024
Publicatiedatum
29 maart 2024
Zaaknummer
ROE 23/508
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een woning voor de duur van twaalf maanden wegens aantreffen van harddrugs en handelsattributen

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 29 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de burgemeester van de gemeente Heerlen. De zaak betreft de sluiting van de woning van de eiser voor de duur van twaalf maanden, naar aanleiding van het aantreffen van een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs, waaronder 233 gram hennep, 17,3 gram cocaïne en 2,46 gram MDMA, evenals handelsattributen zoals een weegschaal en verpakkingsmaterialen. De burgemeester had eerder op 4 augustus 2022 besloten tot sluiting van de woning, wat door de rechtbank werd getoetst aan de hand van de Opiumwet en het Damoclesbeleid van de gemeente Heerlen.

De rechtbank oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid tot sluiting van de woning kon besluiten, gezien de ernst van de overtredingen en de ligging van de woning in een kwetsbare wijk. De rechtbank concludeerde dat er voldoende aanwijzingen waren dat er feitelijk drugs werden verhandeld vanuit de woning, ondanks de betwisting van de eiser. De rechtbank vond de sluiting noodzakelijk en evenredig, ook al stelde de eiser dat hij door de sluiting in financiële problemen was geraakt. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester de belangen van de eiser en de verhuurder had afgewogen en dat de sluiting gerechtvaardigd was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond, wat betekent dat de sluiting van de woning voor de duur van twaalf maanden werd gehandhaafd. De eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/508

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B.J.J. Schins),
en

de Burgemeester van de gemeente Heerlen

(gemachtigde: M. Huppertz).

Inleiding

1. Bij besluit van 4 augustus 2022 (het primaire besluit) heeft de burgemeester besloten de woning van eiser, gelegen aan de [adres] in [plaats] (de woning) per 16 augustus 2022 te sluiten en voor twaalf maanden gesloten te houden. [1]
1.1.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. De burgemeester heeft het bezwaar, bij besluit van 16 januari 2023 (het bestreden besluit), ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 13 maart 2024 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De gemachtigde van de burgemeester is niet ter zitting verschenen, met bericht van verhindering.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de burgemeester in redelijkheid mocht gelasten de woning te sluiten en voor twaalf maanden gesloten te houden. De rechtbank doet dat aan de hand van de door eiser aangevoerde argumenten, de zogenoemde beroepsgronden.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit heeft.
Wat zijn de relevante feiten?
3. Tijdens een onderzoek door de politie op 16 juni 2022 is in de woning van eiser het volgende aangetroffen:
  • 89 gripzakjes met 233 gram (netto) hennep;
  • 46 sealtjes met Pablo Escobar logo, met 17,3 gram (netto) cocaïne; en
  • een gripzakje met 2,46 gram (netto) MDMA.
Daarnaast heeft de politie een weegschaal en verpakkingsmaterialen, zoals gripzakjes en envelopjes aangetroffen. Op basis van deze vondst heeft de politie op 14 juli 2022 een bestuurlijk rapportage opgesteld en verstuurd aan de burgemeester. De burgemeester heeft daarin aanleiding gezien om tot sluiting van de woning over te gaan.
Heeft eiser nog procesbelang?
4. De burgemeester heeft sluiting van de woning van eiser geëffectueerd van
16 augustus 2022 tot 16 augustus 2023. Gebleken is bovendien dat eiser zijn huurovereenkomst reeds daarvoor heeft opgezegd. De rechtbank is daarom allereerst genoodzaakt om (ambtshalve) te beoordelen of eiser nog een procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
4.1.
Eiser heeft gesteld dat de verhuurder van de woning te kennen heeft gegeven dat de door de woningsluiting gederfde huurinkomsten op eiser zullen worden verhaald. Nu een oordeel van de rechtbank, dat de sluiting van de woning onrechtmatig was, grondslag kan vormen voor een aanspraak op schadevergoeding, is de rechtbank van oordeel dat eiser belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
Toetsingskader
5. Voor de beoordeling van het beroep geldt artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet als wettelijk kader. In dit artikel is bepaald dat de burgemeester bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien - voor zover in dezen van belang - in een woning een middel als bedoeld in lijst I en II van deze wet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Cocaïne en MDMA zijn middelen vermeld op lijst I van de Opiumwet. Hennep is vermeld op lijst II van de Opiumwet.
6. Ter uitvoering van de bevoegdheid, zoals neergelegd in artikel 13b van de Opiumwet, heeft de burgemeester het zogenaamde “Damoclesbeleid Heerlen” (Damoclesbeleid) vastgesteld, dat in werking is getreden op 17 december 2019. In dit beleid staat in welke gevallen de burgemeester in principe overgaat tot sluiting van een woning. Gelet op artikel 1, sub II, onder a van het beleid volgt dat bij het aantreffen van harddrugs in een woning bij de eerste constatering de woning voor twaalf maanden wordt gesloten.
7. Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Hierbij dient het toetsingskader, zoals door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in haar uitspraak van
28 augustus 2019 [2] (de overzichtsuitspraak) uiteengezet en aangevuld in de uitspraak van
2 februari 2022 [3] , in acht te worden genomen.
Was de burgemeester bevoegd om de woning te sluiten?
8. Eiser heeft niet bestreden dat de burgemeester bevoegd was om hem te gelasten de woning te sluiten en gesloten te houden, zodat dit niet in geschil is. De rechtbank beoordeelt de sluitingsbevoegdheid van de burgemeester daarom niet. Wel stelt eiser zich op het standpunt dat de sluiting van de woning voor de duur van twaalf maanden niet noodzakelijk en bovendien onevenredig was. De rechtbank beoordeelt dit daarom hierna.
Was sluiting van de woning noodzakelijk?
9. Eiser voert aan dat er geen noodzaak was tot sluiting van de woning voor de duur van twaalf maanden. Van feitelijke handel vanuit de woning, overlastmeldingen of andere signalen uit de buurt was namelijk geen sprake. Een verstoring van de openbare orde was dan ook niet aan de orde. Ook van recidive is geen sprake. De woning is volgens eiser ook niet gelegen in een kwetsbare wijk, althans dat heeft de burgemeester niet voldoende gemotiveerd. De burgemeester had om die redenen met een sluiting van de woning voor drie dan wel zes maanden kunnen volstaan. Ter zitting heeft eiser in dat verband nog verwezen naar een uitspraak van de Afdeling van 25 oktober 2023 [4] , waarin de burgemeester - in afwijking van het beleid - ook had moeten volstaan met een sluiting voor minder dan twaalf maanden.
10. De rechtbank overweegt als volgt. Uit vaste rechtspraak volgt dat de noodzaak om een woning te sluiten ter bescherming van het woon- en leefklimaat moet worden beoordeeld aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is onder andere van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt immers beoogd om het pand aan het drugscircuit te onttrekken door de "loop" naar het pand eruit te halen en daarmee de bekendheid van het pand als drugspand weg te nemen. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand, zoals verpakkingsmaterialen en/of een weegschaal. Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit het pand drugs werden verhandeld, zal de burgemeester - als hij zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wél sprake was - nader moeten onderbouwen waarom dat het geval was. Slaagt de burgemeester hierin niet of onvoldoende, dan zal er doorgaans een mindere mate van of geen overlast zijn in de omgeving van het pand en wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord. In dit soort gevallen vindt de Afdeling dat een sluiting van meer dan zes maanden in beginsel onevenredig is, zo blijkt (ook) uit de door eiser genoemde uitspraak. Als niet alleen aanwijzingen dat drugs in of vanuit het pand werden verhandeld afwezig zijn, maar ook andere omstandigheden ontbreken die volgens de overzichtsuitspraak van de Afdeling bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting van belang zijn, zoals de omstandigheid dat het gaat om harddrugs, een recidivesituatie en de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, kan dit er toe leiden dat er geen noodzaak bestaat om het pand te sluiten.
10.1.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval aannemelijk is dat feitelijk in of vanuit de woning drugs werden verhandeld. In de woning van eiser heeft de politie namelijk niet alleen handelshoeveelheden van 17,3 gram cocaïne, 2,46 gram MDMA en 233 gram hennep aangetroffen, maar ook handelsattributen (een weegschaal en verpakkingsmaterialen). Op basis daarvan bestaat in ieder geval het vermoeden dat sprake was van feitelijke drugshandel. [5] Eiser heeft weliswaar betwist dat sprake was van feitelijke drugshandel, maar eiser heeft die stelling niet onderbouwd. De rechtbank volgt eiser daarin - gelet op dat vermoeden - daarom niet. De burgemeester heeft sluiting van de woning van eiser voor de duur van twaalf maanden dan ook redelijkerwijs noodzakelijk kunnen vinden. Dat geldt te meer omdat de politie in de woning van eiser een behoorlijke hoeveelheid harddrugs [6] heeft aangetroffen, waardoor de noodzaak tot sluiting van de woning groter is. In het Damoclesbeleid heeft de burgemeester bovendien bepaald dat en gemotiveerd waarom een woning gesloten wordt voor specifiek de duur van twaalf maanden indien harddrugs worden aangetroffen, namelijk omdat de productie (en gebruik) van harddrugs een groeiend maatschappelijk probleem is en de negatieve impact op de samenleving daarvan enorm is. Een hardere aanpak sluit ook aan bij de zwaardere straffen die strafrechtelijk worden opgelegd in vergelijking met softdrugs. Verder staat vast dat de woning van eiser in een kwetsbare wijk ligt, waardoor de noodzaak tot sluiting van de woning nóg groter is omdat de signaalfunctie die uitgaat van een sluiting van een woning in zo’n wijk extra belangrijk is. Wat eiser heeft aangevoerd over het gebrek aan overlast, andere signalen uit de buurt en/of recidive maakt het hiervoor overwogene niet anders. De burgemeester heeft de hiervoor genoemde omstandigheden, die ertoe hebben geleid dat hij de sluiting voor de duur van twaalf maanden noodzakelijk mocht vinden, het zwaarst kunnen laten wegen.
Was sluiting van de woning evenredig?
11. Eiser voert verder aan dat de sluiting van de woning niet evenredig is. Eiser is door de sluiting van de woning namelijk in grote financiële problemen geraakt, onder andere door de dubbele huurlasten. Het risico bestaat daardoor dat eiser in de schuldsanering terecht zal komen. De burgemeester heeft daarmee ten onrechte geen rekening gehouden. Ook heeft de burgemeester onvoldoende rekening gehouden met het belang van de verhuurder.
12. Als de sluiting van een woning noodzakelijk is, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn. Voor de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting zijn de gevolgen van de sluiting voor de betrokkene, de verwijtbaarheid van de betrokkene en de eventuele bijzondere binding van de betrokkene met de woning van belang. Al deze omstandigheden moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester de sluiting van de woning noodzakelijk mocht vinden. [7]
12.1.
De rechtbank heeft hiervoor al overwogen dat de sluiting van de woning voor de duur van twaalf maanden noodzakelijk is en ook uitgelegd waarom dat het geval is. De rechtbank is om diezelfde redenen van oordeel dat de burgemeester de woningsluiting evenredig heeft kunnen achten. Eiser heeft wel aangevoerd dat hij door de sluiting van de woning in grote financiële problemen is geraakt, maar heeft dit niet onderbouwd met bijvoorbeeld een overzicht van inkomsten, uitgaven en schulden. Ook heeft eiser niet onderbouwd dat sprake is van dubbele huurlasten. De burgemeester heeft met die (niet onderbouwde) omstandigheden dan ook geen rekening kunnen of hoeven houden. Tot slot overweegt de rechtbank dat de verwijzing van eiser naar de belangen van de verhuurder van de woning eiser niet kan baten, nu dit niet zijn belangen zijn en de verhuurder niet tegen de sluiting van de woning is opgekomen.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de burgemeester in redelijkheid mocht gelasten de woning te sluiten en voor twaalf maanden gesloten te houden. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.C. Mellendijk-Leinders, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 29 maart 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:148.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1333.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1333.