ECLI:NL:RBLIM:2024:1436

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
03.247358.23
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in uitvaartcentrum met verminderde toerekeningsvatbaarheid

Op 26 maart 2024 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 25 september 2023 brand heeft gesticht in een uitvaartcentrum in Tegelen. De verdachte, geboren in 1991, werd bijgestaan door advocaat mr. R.H.A. Julicher. Tijdens de zitting op 12 maart 2024 zijn de feiten en omstandigheden van de zaak besproken. De verdachte heeft erkend brand te hebben gesticht door papieren in een afvalbak en op een kast in de kantoorruimte van het uitvaartcentrum in brand te steken. De officier van justitie heeft de verdachte beschuldigd van opzettelijke brandstichting, terwijl er gemeen gevaar voor goederen was. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de brand niet ernstig genoeg was om als brandstichting te kwalificeren, maar eerder als een poging daartoe. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, wat wettig en overtuigend bewezen is. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die lijdt aan verschillende psychische stoornissen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 480 dagen, waarvan 280 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder opname in een kliniek en ambulante behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03.247358.23
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 maart 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
gedetineerd in de [P.I.] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. R.H.A. Julicher, advocaat kantoorhoudende te Venray.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 maart 2024. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte brand heeft gesticht in een pand aan de [adres] te Tegelen, dan wel heeft geprobeerd om brand te stichten.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Zij wijst op de aangifte door [aangever] , de resultaten van het forensisch onderzoek en de bekennende verklaring van de verdachte. De verdachte is weliswaar teruggaan naar het bedrijf om de brand te blussen, maar dit is niet gelukt.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de vrijspraak van de verdachte bepleit voor het primair tenlastegelegde. Hoewel de verdachte brand heeft gesticht, hebben slechts enkele goederen vlam gevat en de brand is nadien door de verdachte zelf geblust. Er is geen sprake van brandstichting, maar hooguit van een poging daartoe. De raadsman is van mening dat het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. In dat verband merkt de raadsman op dat de verdachte na de brandstichting het pand heeft verlaten, maar na enige tijd is teruggekeerd om de brand te blussen. Hij heeft de afvalbak in de spoelbak gezet en heeft het brandje op de kast uit getrapt. Om deze reden is de raadsman van oordeel dat er sprake is van vrijwillige terugtred. Ook bij een voltooide poging kan daarvan sprake zijn. De raadsman stelt zich daarom op het standpunt dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Ten aanzien van het primaire feit
Bewijsmiddelenoverzicht
[aangever] heeft namens [slachtoffer] te Echt aangifte gedaan van brandstichting aan het pand [adres] Tegelen. Hij heeft verklaard, zakelijk weergegeven:
In het pand, dat eigendom is van [slachtoffer] , is gevestigd [uitvaartonderneming] . Op 25 september 2023 rond 10:00 uur zag ik politie en brandweer bij het uitvaartcentrum staan. Toen hoorde ik dat er brand was geweest. Ik zag dat de kantoorruimte geheel verloren was door de brand. Alle zaken waren verbrand. In de rest van het pand was veel roetschade. [2]
De getuige [naam] heeft verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik sta iedere ochtend op de parkeerplaats aan de overkant bij [uitvaartonderneming] . Ik sta daar altijd tussen 06:40/06:45 uur. Deze ochtend, 25 september 2023, was het 06:50 uur omdat ik nog heb moeten tanken. Ik hoorde toen geknetter. Ik stond met de rug er naartoe en ik hoorde geknetter achter mij. Ik zag alleen niets. Ik hoorde weer een aantal knetters achter elkaar en toen zag ik ineens een vlam achter het raam. . De vlam was raamhoogte alsof ik een balk zag die in brand stond. Die vlam zag ik toen pas voor het eerst. Ik rook ook geen rook. Ik zag alleen brand uit het raam aan de rechterzijde. [3]
In het pand [adres] te Tegelen is forensisch brandonderzoek verricht. Door de forensisch brandonderzoekers is gerelateerd, zakelijk weergegeven:
De brandweer verbrak een aantal deuren en ging het pand naar binnen. De brand werd geblust.
Het pand is ingericht en in gebruik als uitvaartcentrum. Wij zagen dat er twee separate brandhaarden waren waarvan één brandhaard in de keuken werd aangetroffen en één brandhaard ín het kantoorgedeelte.
In de spoelbak van de keuken zagen wij een zwarte afvalbak staan. Wij zagen dat deze afvalbak tot de bovenzijde was gevuld. De zwarte afvalbak was een brandhaard. Wij zagen in de afvalbak verbrandde papieren resten liggen. Na leegmaken van de afvalbak zagen wij dat de afvalbak voornamelijk was gevuld met papieren afval. Wij zagen dat in de keuken spinnenwebben waren zwartgeblakerd. Door ons werden geen brandversnellende middelen aangetroffen. Een technische oorzaak werd door ons uitgesloten. Deze brand is ontstaan door het opzettelijk inbrengen van vuur.
De brandhaard in het kantoorgedeelte bevond zich direct links na binnenkomst in het kantoorgedeelte. Wij zagen dat in deze muur, rechtsonder, zich een wandcontactdoos bevond. Wij zagen dat rechtsonder ethernetkabels uit de muur kwamen. Wij zagen op de vloer, naar later bleek, een kast liggen. Deze kast werd door ons gereconstrueerd. Wij zagen dat de brandhaard zich aan de bovenzijde van de kast bevond. Wij zagen dat goederen in de kast, die zich aan de onderzijde bevonden, niet direct waren aangetast door vuur. Door ons werden geen brandversnellende middelen aangetroffen. Een technische oorzaak werd door ons uitgesloten. Deze brand is ontstaan door het opzettelijk inbrengen van vuur.
Gelet op de aangetroffen situatie en de bevindingen tijdens het ingestelde onderzoek is de brand niet veroorzaakt door een technische oorzaak en betreft het brandstichting door het op enig moment en op enige wijze inbrengen van vuur in/aan goederen in voornoemde zwarte afvalbak en het op enig moment en op enige wijze inbrengen van vuur in/aan goederen in voornoemde kast in het kantoorgedeelte van het pand. Door adequaat alarmeren van de brandweer door een medewerker werd door het blussen van het vuur voorkomen dat de brand zich verder kon ontwikkelen. Door de brand ontstond er, gelet op de aantasting van de in brand gestoken goederen, de vloer en de wanden gemeen gevaar voor goederen. [4]
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij ’s-nachts naar het uitvaartcentrum is gegaan. In het kantoor heeft hij met een aansteker brand gesticht door papieren in brand te steken in de prullenbak en bij een boekenkast. Hierna is hij in paniek weggereden met zijn auto, heeft hij een ongeval gehad en is hij naar zijn ex-vriendin gegaan. Later die nacht is hij teruggegaan naar het uitvaartcentrum, ergens tussen 04:00 uur en 04:30 uur. Hij heeft geprobeerd de brand uit te trappen. Op dat moment brandde het minimaal. Daarna heeft hij de afvalbak in de wasbak gezet. Hij had deze aanvankelijk aangestoken in de kantoorruimte. [5]
Overwegingen van de rechtbank
Uit het bewijsmiddelenoverzicht volgt dat de verdachte ’s nachts op 25 september 2023 op twee verschillende plekken in het uitvaartcentrum, gelegen aan [adres] te Tegelen, brand heeft gesticht. In de kantoorruimte heeft de verdachte brand gestoken door met een aansteker papieren in brand te steken. De ene brandhaard bevond zich in een afvalbak en de andere brandhaard bovenop een omgevallen boekenkast, beide in de kantoorruimte. Een getuige heeft om 06:50 uur vlammen in het pand gezien. Dat betekent dat de brand, ondanks dat de verdachte volgens zijn eigen verklaring naar het uitvaartcentrum terug is gegaan om de brand te blussen en daarbij de prullenbak heeft verplaatst, om 06:50 uur in de ochtend nog steeds woedde. Uit de bevindingen van de forensische brandonderzoekers volgt dat de brand uiteindelijk door de brandweer is geblust. Uit de bevindingen van de forensisch brandonderzoekers volgt ten slotte dat door de aantasting van de in brand gestoken goederen, gemeen gevaar voor goederen is ontstaan.
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde derhalve wettig en overtuigend bewezen De verdachte heeft opzettelijk brand gesticht door goederen in aanraking te brengen met open vuur, waardoor gemeen gevaar voor goederen is gestaan. Daarbij gaat de rechtbank uit van brandgevaar voor de overige ruimtes en de daar aanwezige goederen in het pand. Nu uit de bevindingen van de forensisch brandonderzoekers niet is gebleken dat er gemeen gevaar voor belendende percelen of de daarin aanwezige goederen is ontstaan, zal de verdachte daarvan partieel worden vrijgesproken.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 25 september 2023 in de gemeente Venlo opzettelijk brand heeft gesticht in een pand gelegen aan [adres] te Tegelen door - goederen in een afvalbak in aanraking te brengen met open vuur en aldus in brand te steken en - goederen aanwezig op een kast in het kantoorgedeelte van dat pand in aanraking te brengen met open vuur, en aldus in brand te steken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de in dat pand aanwezige goederen te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
T.a.v. het primaire feit:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Psychiater C.M.A. Matton heeft over de geestvermogens van de verdachte op 27 december 2023 een rapport uitgebracht. Daarin heeft de psychiater beschreven dat de verdachte lijdt aan een persisterende depressieve stoornis, een ernstige stoornis in cocaïnegebruik, een lichte stoornis in alcoholgebruik en een gokstoornis. Dit heeft de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte beïnvloed ten tijde van het tenlastegelegde feit. Reeds vanaf tienerleeftijd leerde de verdachte om zijn somberheid – voortkomend uit de niet onderkende persisterende depressieve stoornis – te dempen met middelen, waaronder stoornissen in cocaïne- en alcoholgebruik en een gokstoornis ontstonden. Nadat zijn moeder in april 2023 overleed nam zijn middelengebruik toe waardoor zijn sociaal maatschappelijke leven verder ontwricht raakte, dat onder meer leidde tot een relatiebreuk en een huisvestingsprobleem. Nadat hij in september 2023 door zijn gokstoornis een groot geldbedrag verloor, ontstonden ook financiële problemen. Hierdoor namen zijn depressieve gevoelens toe en kreeg hij suïcidegedachtes, waardoor hij nog meer cocaïne ging gebruiken en een psychotische stoornis door cocaïne ontstond. Vanuit deze negatieve spiraal van boosheid, verdriet, achterdocht en suïcidaliteit werd hij radeloos en deed hij – na fors cocaïne- en alcoholgebruik – impulsief een strangulatiepoging en stichtte hij brand. Door de psychiater wordt geadviseerd om het feit verminderd aan betrokkene toe te rekenen.
De rechtbank komt op basis van de in dat rapport vervatte bevindingen en het daarin vervatte advies tot de conclusie dat de verdachte dient te worden aangemerkt als verminderd toerekeningsvatbaar.
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, en met oplegging van een proeftijd van 3 jaren met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals de reclassering in haar advies van 29 februari 2024 heeft verwoord, inhoudende: een meldplicht, opname in een kliniek (voor maximaal één jaar), ambulante behandeling, begeleid wonen en maatschappelijke behandeling, een drugsverbod, een alcoholverbod en dagbesteding. Bij de formulering van de strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de ernst van het feit, de gevaarzetting die daarmee gepaard gaat en de veroorzaakte schade aan het pand enerzijds, en met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en de daarvoor benodigde zorg anderzijds. Doordat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt gevorderd kan door de reclassering worden onderzocht in welke kliniek de verdachte nadien de verplichte behandeling kan ondergaan.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de gevaarzetting van het feit relatief beperkt is gebleven. Daarnaast heeft het feit met name ingrijpende consequenties voor de verdachte zelf gehad. De raadsman heeft erop gewezen dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en ook dat hij gemotiveerd is om aan zijn problematiek te werken. Om deze redenen heeft de raadsman verzocht, mocht de rechtbank komen tot een veroordeling, om aan de verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, en een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van 3 jaren en daaraan verbonden de door de reclassering geformuleerde bijzondere voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft brand gesticht in de kantoorruimte van het door hem geëxploiteerde uitvaartcentrum. Hierdoor is de kantoorruimte geheel verloren gegaan en is er veel roetschade in het door de uitvaartonderneming gehuurde pand ontstaan. De eigenaar van het pand heeft hierdoor schade geleden. Door het handelen van de verdachte is er gemeen gevaar voor de overige goederen in het pand ontstaan. Hoewel de verdachte is teruggegaan naar het pand om de brand uit te maken en hij er kennelijk van overtuigd was dat hij daarin was geslaagd, is dit klaarblijkelijk niet gelukt. Louter door tussenkomst van de brandweer kon de brand worden geblust. Hieruit blijkt het onvoorspelbare karakter van brand en daarmee ook de grote gevaarzetting en risico’s die daarmee gepaard gaan. Om deze reden is brandstichting een ernstig strafbaar feit. Dat de verdachte brand heeft gesticht, rekent de rechtbank de verdachte daarom zwaar aan.
Gezien de aard en ernst van het door de verdachte gepleegde strafbare feit is in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. De rechtbank zal echter tevens in grote mate rekening houden met het volgende. Uit het procesdossier, de rapportages van de psychiater van het NIFP en de reclassering alsook uit het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de verdachte kampt met grote persoonlijke problematiek waardoor hij verminderd toerekeningsvatbaar is. Naar eigen zeggen heeft hij de brand gesticht na een suïcidepoging, zodat hij “als een kapitein met het schip kon vergaan”. De verdachte is gebaat bij behandeling en heeft ter terechtzitting zijn hulpvraag geuit alsook zijn bereidheid om medewerking aan een verplichte behandeling te verlenen. Zowel de psychiater als de reclassering hebben in hun rapportages het belang van klinische behandeling in een nog nader te bepalen dubbeldiagnosekliniek met expertise in verslavingsproblematiek, psychiatrische problematiek en persoonlijkheidsproblematiek onderschreven. Om deze reden zal de rechtbank een deel van de op te leggen straf in voorwaardelijke zin opleggen, enerzijds als forse ‘stok achter de deur’ en anderzijds zodat aan de proeftijd de door de reclassering geformuleerde bijzondere voorwaarden verbonden kunnen worden. De rechtbank acht het daarbij noodzakelijk dat de hulpverlening aansluitend op het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf tot stand zal komen en stelt de verdachte daartoe in de gelegenheid.
Alles overwegende zal de rechtbank aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 480 dagen, waarvan 280 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van de duur van het voorarrest van de verdachte. Aan de proeftijd zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering in haar advies van 29 februari 2024 zijn genoemd, te weten (kort gezegd): een meldplicht, opname in een kliniek (voor maximaal één jaar), ambulante behandeling, begeleid wonen en maatschappelijke behandeling, een drugsverbod, een alcoholverbod en dagbesteding.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis opheffen met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde vrijheidsstraf. Daarop dient de verplichte klinische behandeling -zoveel als mogelijk- aansluitend te volgen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor het primaire feit tot een gevangenisstraf van 480 dagen, waarvan 280 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 3 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd;
  • stelt de volgende bijzondere voorwaarde(n), waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
de veroordeelde meldt zich op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met de veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak;
de veroordeelde laat zich opnemen in een nog nader te bepalen dubbeldiagnosekliniek met expertsie in verslavingsproblematiek, psychiatrische problematiek en persoonlijkheidsproblematiek, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start -zoveel als mogelijk-aansluitend aan de detentieperiode. De opname duurt maximaal een jaar. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
de veroordeelde laat zich ambulant behandelen door een nog nader te bepalen zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend op de klinische opname. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling,
detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal de veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
de veroordeelde verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend aan de klinische opname. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
de veroordeelde
gebruikt geen drugsen werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
de veroordeelde
gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de veroordelde wordt gecontroleerd;
de veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van (betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding), met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
  • geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Voorlopige hechtenis
- heft op het tegen de verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, mr. S.A.M.C. van de Winkel en mr. G.H. Hermanides, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.K. Bakker, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 26 maart 2024.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 25 september 2023 in de gemeente Venlo
opzettelijk
brand heeft gesticht in een pand gelegen aan [adres] te Tegelen door
- (een) goed(eren) in een afvalbak, in aanraking te brengen met open vuur, en aldus
in brand te steken en/of
- (een) goed(eren) aanwezig in/op een kast in het kantoorgedeelte van dat pand in
aanraking te brengen met open vuur, en aldus in brand te steken,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de in dat pand
aanwezige goederen en/of de/het belendend(e) perce(e)l(en) en/of in die/dat
belendend(e) perce(e)l(en) aanwezige goed(eren) te duchten was;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 september 2023 in de gemeente Venlo
ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om
opzettelijk
brand te stichten in een pand gelegen aan [adres] te Tegelen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de in dat pand
aanwezige goederen en/of de/het belendend(e) perce(e)l(en) en/of in die/dat
belendend(e) perce(e)l(en) aanwezige goed(eren)te duchten was,
(een) goed(eren) in een afvalbak, in aanraking heeft gebracht met open vuur, en
aldus in brand heeft gestoken en/of door (een) goed(eren) aanwezig in/op een kast
in het kantoorgedeelte van dat pand in aanraking heeft gebracht met open vuur, en
aldus in brand heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, Districtsrecherche Noord- en Midden-Limburg, proces-verbaalnummer LB1R023094-23, gesloten d.d. 8 november 2023, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 157.
2.Proces-verbaal van aangifte door [aangever] namens [slachtoffer] te Echt d.d. 26 september 2023, pagina 20 en 21.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam] d.d. 27 september 2023, pagina 70 en 71.
4.Proces-verbaal forensisch onderzoek ( [adres] Tegelen) d.d. 12 oktober 2023, pagina 76 tot en met 78.
5.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 12 maart 2024.