ECLI:NL:RBLIM:2024:1373

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 januari 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
C/03/269431 / FA RK 19-3535
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van huwelijkse voorwaarden en verrekening van vermogen na echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 11 januari 2024 een beschikking gegeven in het kader van de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden na echtscheiding tussen een vrouw en een man. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen, die op 21 april 1986 huwelijkse voorwaarden hebben laten opmaken, nooit uitvoering hebben gegeven aan het overeengekomen periodiek verrekenbeding. Dit heeft geleid tot een complexe procedure waarin beide partijen een groot aantal processtukken en producties hebben ingediend, maar zonder duidelijke standpunten in te nemen. De rechtbank heeft geconstateerd dat het voor hen moeilijk was om de stellingen van partijen te begrijpen, aangezien zij geen helder onderscheid maakten tussen de verdeling van de gemeenschap, verrekenvorderingen en vergoedingsvorderingen.

De vrouw heeft verzocht om diverse informatie en stukken van de man, waaronder bankafschriften en gegevens over hun gezamenlijke vermogen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het verzoek om deze stukken in zijn geheel af te wijzen, omdat de vrouw niet voldoende onderbouwd heeft wat haar rechtmatige belang bij deze vordering is. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de pensioenrechten die tijdens het huwelijk zijn opgebouwd, dienen te worden verevend, conform de Wet Verevening Pensioenrechten bij scheiding.

De rechtbank heeft de waarde van de gezamenlijke activa en passiva vastgesteld en bepaald dat de man een bedrag van € 487.878,- aan de vrouw moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissingen direct gelden, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De rechtbank heeft verder beslist dat beide partijen hun eigen proceskosten moeten dragen. De beschikking is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen drie maanden hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof in 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Familierecht
Zaakgegevens: C/03/269431 / FA RK 19-3535
Afwikkeling huwelijksvoorwaarden
Beschikking van 11 januari 2024
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. N.M. De Houwer-van Wijk,
e n
[de man],
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. R.P.F. Rober.

1.De procedure

1.1.
Bij beschikking van 7 mei 2021 heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken, bepaald dat het voortgezet gebruik van de woning aan de [adres] in [woonplaats 1] en de inboedel daarvan toekomt aan de vrouw en dat de vrouw daarvoor een gebruiksvergoeding verschuldigd is van € 70,- per maand. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de man een partneralimentatie van € 6.700,- per maand aan de vrouw moet betalen.
1.2.
De rechtbank heeft daarna de volgende stukken ontvangen:
het aanvullend verweerschrift namens de man met bijlage 10;
het aanvullend verweerschrift namens de vrouw met bijlagen 75 tot en met 82;
de akte namens de man met bijlagen VI tot en met X en IA opnieuw;
e akte namens de vrouw met bijlagen 83 en 84;
het bericht namens de vrouw van 8 november 2023, met bijlage 85;
het bericht namens de vrouw van 20 november 2023, met bijlage 81;
het bericht namens de vrouw van 20 november 2023, met bijlagen 85 en 86
et bericht namens de vrouw van 28 november 2023;
het bericht namens de vrouw van 28 november 2023, met bijlage, en
het bericht namens de man van 28 november 2023, met bijlage.
1.3.
De verzoeken en de verweren zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 30 november 2023. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn via videobellen gehoord:
de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en
de man, bijgestaan door zijn advocaat.

2.Waar gaat het over?

Wat staat vast?
2.1.
Partijen hebben beiden de Nederlandse nationaliteit.
2.2.
De man en de vrouw hebben op 21 april 1986 huwelijkse voorwaarden laten opmaken. Daarin zijn zij – voor zover hier van belang – het volgende overeengekomen:
“(…)
Artikel 1
Er zal tussen de echtgenoten generlei vermogensgemeenschap, hoe ook genaamd, bestaan; alle overige wettelijke stelsels zijn uitgesloten.
(…)
Artikel 7
Indien na verloop van een kalenderjaar blijkt dat een gedeelte van de inkomsten der echtgenoten uit arbeid en/of goederen niet behoefde te worden aangewend tot bestrijding van de in artikel 6. bedoelde kosten en belastingen, dan zal vóór de eerste april daarna het overgespaarde bedrag tussen de echtgenoten bij helften worden verdeeld. De echtgenoten zijn verplicht elkander desverlangd volledige gegevens te verschaffen omtrent de genoten inkomsten en de daaruit betaalde kosten en belastingen.
(…)”
Wat ligt voor?
2.3.
De vrouw verzoekt de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
te bepalen dat de man ex artikel 843a Rv de onder punt 15 van het verzoekschrift van de vrouw van 2 oktober 2019 opgesomde lijsten dient te overleggen met betrekking tot de volledige kunst-, antieke klokken-, Breitling horloges- en postzegelverzameling, alsmede verificatoire bescheiden van de onder punt 15 van voornoemd verzoekschrift genoemde vermogensbestanddelen, te weten de bankafschriften van de daar opgesomde betaal- en spaarrekeningen, waaronder ook van de Rabobankrekening(en), de opgesomde en nog niet bekende beleggingsrekeningen, de opgesomde en nog niet bekende beleggings-, verzekerings-, spaar-, kapitaalpolissen en aandelen, alles over de periode 1 januari 2018 tot en met de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding, dan wel een over door uw rechtbank te bepalen periode; verificatoire bescheiden waaruit blijkt waar het overgespaarde inkomen aan is besteed van het in 2018 ontvangen inkomen van € 639.600,- en de ontvangen bonus van € 650.000,- en het inkomen uit onderneming van € 7.899,-, alsmede van het overgespaarde inkomen uit 2019 ad € 281.800,-, alles uiterlijk acht weken vóór de nog te bepalen datum van de mondelinge behandeling in te dienen door de man, dan wel uiterlijk op een door uw rechtbank nader te bepalen datum;
te bepalen dat de door partijen tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten en overige oudedagsvoorzieningen dienen te worden verevend;
primair: Te bepalen dat partijen tot finale verrekening van het totaal aanwezige vermogen dienen over te gaan, alsmede het bedrag van de finale verrekening vast te stellen aan de hand van de overgelegde en nog door de man in het geding te brengen bescheiden en de nog in het geding te brengen verdelingslijsten, dan wel en/of met behulp van benoeming van een deskundige;
subsidiair: te bepalen dat verrekening dient plaats te vinden van het saldo ter zake de vermogensvermeerdering die is ontstaan gedurende de huwelijkse periode door belegging van hetgeen uit de inkomsten van de echtgenoot is bespaard maar ongedeeld is gebleven en de verrekenvordering vast te stellen aan de hand van de overgelegde bescheiden en nog door de man in het geding te brengen bescheiden en verdelingslijsten, zo nodig met behulp van benoeming van een deskundige;
meer subsidiair: de onder primair en subsidiair verzochte verrekening te bevelen ten overstaan van een door uw rechtbank te benoemen notaris en onzijdige personen, die een eventuele onwillige partij zal vertegenwoordigen;
primair en subsidiair: te bepalen dat de man binnen veertien dagen nadat de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand ter zake de finale verrekening dan wel de verrekening van de vermogensvermeerdering die is ontstaan gedurende de huwelijkse periode door belegging van het geen uit de inkomsten van de echtgenoot is bespaard maar ongedeeld is gebleven, aan de vrouw dient uit te betalen, het nog vast te stellen bedrag ter zake, te vermeerderen met de wettelijke rente over het aan de vrouw verschuldigde vanaf de eerste dag dat de hierboven omschreven betalingstermijn is verstreken tot aan de dag waarop betaling geheel heeft plaatsgevonden;
te bepalen dat de man dient te overleggen de bankafschriften van alle betaal-, spaar- en beleggingsrekeningen die per datum 1 september 2019 aanwezig zijn, blijkend uit het overzicht van de man en de aangifte en aanslag 2019, alsmede over de periode 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 dan wel tot en met 1 september 2019, of een andere door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, alsmede bewijsstukken van de waarde van de beleggingsproducten en crowdfunding per datum 1 september 2019, een overzicht van de beleggingsproducten en crowdfunding over de periode 1 januari 2018 tot en met 31 december 2019 dan wel tot 1 september 2019, de aangiften en definitieve aanslagen 2018 en 2019 en de volledige koopsompolissen ex artikel 843a Rv en/of ex artikel 164 Rv;
te bepalen dat de man inzichtelijk dient te maken met alle bankafschriften vanaf datum ontvangst van de erfenis en schenkingen (diverse delen) in 2017 en 2018 tot en met 1 september 2019 of deze bedragen op een aparte rekening zijn blijven staan of zijn belegd of anderszins zijn vermengd met het vermogen van partijen;
te bepalen dat de man inzichtelijk dient te maken middels verificatoire bescheiden waar de vermogenstoename van 2018 naar 2019 is gebleven van € 485.225,-, welke vermogenstoename niet is terug te vinden in de opstelling van de man (zie nummer 27 en 28 van het aanvullend verweerschrift van de vrouw van 4 september 2020), voor zover dit niet blijkt uit de over te leggen bankafschriften en aangiften/aanslagen 2018 en 2019;
te bepalen dat de waarde van de beleggingsproducten en crowdfunding per peildatum 1 september 2019 vastgesteld dient te worden en dat de helft van deze waarde aan de vrouw wordt toegedeeld;
te bepalen dat aan de vrouw toekomt een bedrag van € 7.702,50 ter zake waarde kunst/inboedel en kunst woning;
te bepalen dat de man aan de vrouw dient te vergoeden een bedrag van € 378,58;
te bepalen dat in het kader van de scheiding en deling van de gemeenschappelijke activa en passiva van partijen c.q. de uitvoering van het finaal verrekenbeding, er een verdeling/verrekening plaatsvindt, conform de stellingen van de vrouw zoals in het aanvullende verweerschrift van 4 september 2020 is weergegeven en voorgesteld en blijkend uit de overgelegde berekening, te vermeerderen met de bedragen die mogelijk nog zullen blijken aan de hand van de nog door de man over te leggen stukken zoals hiervoor verzocht dan wel een dusdanige regeling te treffen zoals de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
te bepalen dat de verdeling van de gezamenlijke activa en passiva geschiedt per peildatum 2 oktober 2019 conform de stellingen van de vrouw en dat de echtelijke woning tegen de overeengekomen waarde van € 345.000,- aan de vrouw wordt toegewezen en verder te bepalen dat de verdeling van de inboedelgoederen dient te geschieden door de rechtbank dan wel door een onafhankelijk in te schakelen deskundige, dan wel verzoekt de vrouw de rechtbank voor het geheel een onafhankelijke deskundige aan te wijzen die de volledige verdeling tussen partijen zal vaststellen en bewerkstelligen, waarbij rekening gehouden dient te worden met de reeds tussen partijen overeengekomen waarde van de voormalige echtelijke woning van € 345.000,-, dan wel een dusdanige regeling te treffen zoals de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
de genoemde kosten in het rapport van Jobse ad € 16.880,71, de stelposten P.M., de eenmalige kosten van € 1.651,65, € 877,25 en de totale nog vast te stellen kosten voor herstel van de (vocht)problematiek in het nog op te stellen rapport van de vochtdeskundige in mindering te brengen op de waarde van de voormalige echtelijke woning;
te bepalen dat de man veroordeeld wordt primair binnen veertien dagen na de dag van de uitspraak van de rechtbank een bedrag van € 50.693,55 aan de vrouw te voldoen, dan wel subsidiair te bepalen dat deze kosten in mindering worden gebracht/worden verrekend op/met het aandeel van de man in de (totale) verdeling;
te bepalen dat de man veroordeeld wordt de helft van de herstelkosten te voldoen, nog nader te begroten P.M., binnen veertien dagen nadat de vrouw de man de offerte schriftelijk heeft doen toekomen aan de man.
2.4.
De man verzoekt de rechtbank het verzochte onder c), d) en f) af te wijzen. Hij verzoekt de rechtbank voorts bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
tevens te bepalen dat er een verrekening c.q. verdeling dient plaats te vinden conform de stellingen van de man zoals blijkt uit het voorafgaande;
te bepalen dat er een notaris wordt benoemd welke partijen zal bijstaan c.q. te bevelen ten overstaan van een door de rechtbank te benoemen notaris en onzijdig persoon welke partijen zal vertegenwoordigen;
te bepalen dat er in het kader van de scheiding en deling van de gemeenschappelijke activa en passiva van partijen c.q. de uitvoering van het finaal verrekenbeding, er een verdeling/verrekening plaatsvindt, conform de stelling van de man zoals in het hier voorafgaande weergegeven en voorgesteld, eveneens ten aanzien van de verrekenpost vanaf peildatum 9 januari 2020 ten aanzien van de huishoudelijke lasten, alsmede het door de vrouw aan de man te betalen bedrag zoals door de man wordt becijferd vast te stellen conform zijn berekening /voorstel alsmede overige bescheiden;
in het kader van de verdeling van de gezamenlijk activa en passiva te bepalen dat deze geschiedt conform de stellingen van de man waarbij als peildatum voor de omvang van alle activa en passiva zal gelden 2 oktober 2019 evenals voor de waardering van de activa en passiva 2 oktober 2019 behoudens de echtelijke woning hypotheek waarbij als peildatum zal dienen te gelden de dag van daadwerkelijk transport;
2.5.
De vrouw verzoekt de rechtbank het zelfstandig verzochte onder a) af te wijzen.
2.6.
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover voor de beoordeling van belang, hierna nader ingegaan.

3.De beoordeling

Verzoek ex artikel 843a Rv
3.1.
De vrouw heeft de rechtbank – kort gezegd – verzocht te bepalen dat de man een groot aantal stukken, veelal over een lange periode, moet overleggen. Voor zover de man deze stukken niet alsnog heeft overgelegd, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een zogenoemde fishing expedition, nu de vrouw niet per gevraagd stuk heeft onderbouwd wat haar rechtmatige belang bij haar vordering is. Om die reden zal de rechtbank dit verzoek van de vrouw in zoverre afwijzen.
Verevening tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten
3.2.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de door partijen tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten en overige oudedagsvoorzieningen dienen te worden verevend. Partijen zijn gehuwd met uitsluiting van iedere vermogensgemeenschap. Zij hebben daarbij verevening van tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten niet uitgesloten. Volgens artikel 11 van de Wet Verevening pensioenrechten bij scheiding (VPS) dient verevening evenwel achterwege te blijven, indien deze toepassing naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is ingevolge artikel 6:2 lid 2 BW. Daarover hebben partijen niets gesteld, zodat verevening dient plaats te vinden conform de Wet VPS.
Voor zover partijen zelf oudedagsvoorzieningen in de vorm van levensverzekeringen hebben getroffen, niet zijnde pensioenen, komen die aan de orde bij de afwikkeling van het niet uitgevoerde periodiek verrekenbeding.
De uitvoering van het periodiek verrekenbeding
3.3.
Vooraf merkt de rechtbank op dat partijen in deze zaak naast een grote hoeveelheid aan processtukken ook een enorme hoeveelheid aan producties hebben overgelegd. Daar komt bij dat partijen veelal elkaar en elkaars gedragingen bestrijden zonder duidelijke standpunten in te nemen. Het is voor de rechtbank lastig de stellingen van partijen en de onderbouwingen daarvan te begrijpen en daardoor moeilijk te doorgronden wat partijen concreet willen. Zo maken partijen geen helder onderscheid tussen verdeling van een (huwelijks)gemeenschap, verrekenvorderingen en vergoedingsvorderingen en gooien ze alles als het ware op één hoop. Bovendien veranderen partijen hun stellingen en verzoeken regelmatig, zonder duidelijk te maken dat ze daarmee terugkomen op eerdere stellingen en verzoeken.
3.4.
Partijen zijn met uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Aan het periodiek verrekenbeding dat zij in artikel 7 van de huwelijksvoorwaarden zijn overeengekomen, hebben zij nooit uitvoering gegeven. Onder die omstandigheid zijn de navolgende artikelen van belang:
artikel 1:131 van het Burgerlijk Wetboek:

(…)
Bestaat tussen een niet in gemeenschap van goederen gehuwde echtgenoten een geschil aan wie van hen beiden een recht aan toonder of een zaak die geen registergoed is, toebehoort en kan geen van beiden zijn recht op dit goed bewijzen, dan wordt het goed geacht aan ieder der echtgenoten voor de helft toe te behoren.
Het vermoeden werkt niet ten nadele van de schuldeisers der echtgenoten.
(…)
en artikel 1:141 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek.

(…)
Indien bij het einde van het huwelijk aan een bij huwelijkse voorwaarden overeengekomen periodieke verrekenplicht als bedoeld in het eerste lid niet is voldaan, wordt het alsdan aanwezige vermogen vermoed te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid in het licht van de aard en omvang van de verrekenplicht anders voortvloeit. Artikel 143 is van overeenkomstige toepassing.
(…)
3.5.
De rechtbank moet vaststellen welke vermogensbestanddelen tot het te verrekenen vermogen behoren. Daarbij moet de rechtbank ook de waarde van deze bestanddelen vaststellen. De echtgenoot die een groter deel van het te verrekenen vermogen bezit, moet vervolgens een zodanig bedrag betalen aan de andere echtgenoot, dat zij uiteindelijk ieder evenveel van dit te verrekenen vermogen hebben. Het bedrag dat de een aan de ander moet betalen wordt de ‘verrekenvordering’ genoemd. Over en weer hebben verzocht de hoogte van die vordering vast te stellen en hebben zij verweer gevoerd tegen elkaars verzoeken.
3.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat de volgende vermogensbestanddelen behoren tot het te verrekenen vermogen:
Aan de zijde van de man:
De woning aan de [adres] in [woonplaats 1] ;
De hypothecaire geldlening bij Florius met leningnummer 1627358111, groot € 11.687,-;
Het saldo op de betaalrekening bij ING Bank op naam van de man met nummer [rekeningnummer 1] ;
Het saldo op de betaalrekening bij ING Bank op naam van de man met nummer [rekeningnummer 2] ;
Het saldo op de spaarrekening bij ING Bank op naam van de man met nummer [rekeningnummer 3] ;
Het saldo op de beleggingsrekening bij ING Bank op naam van de man met nummer [rekeningnummer 4] ;
Het saldo op de beleggingsrekening bij ING Bank op naam van de man met nummer [rekeningnummer 5] ;
Het saldo op de beleggingsrekening bij ING Bank op naam van de man met nummer [rekeningnummer 6] ;
De belegging bij Insinger Gilisen via Lieshout & Partners op naam van de man met nummer [rekeningnummer 7] ;
Het saldo op de betaalrekening bij KNAB op naam van de man met nummer [rekeningnummer 8] ;
Het saldo op de ‘kwartaal sparen’ bankrekening bij KNAB op naam van de man met nummer [rekeningnummer 9] ;
Het saldo op de ‘flexibel sparen’ bankrekening bij KNAB op naam van man met nummer [rekeningnummer 10] ;
Het saldo op de depositorekening bij KNAB op naam van de man;
Het saldo op de beleggingsrekening bij KNAB op naam van de man met nummer [rekeningnummer 11] ;
Het saldo op de beleggingsrekening bij Evi van Lanschot op naam van de man met nummer [rekeningnummer 12] ;
Het saldo op de bankrekening bij Robeco op naam van de man met nummer [rekeningnummer 13] ;
Het saldo op de ‘ [naam] crowdfunding portefeuille’ bankrekening bij KNAB op naam van de man met nummer [rekeningnummer 14] ;
Het aandeel van de man in de VOF [naam VOF] op de rekening bij KNAB op naam van de man met nummer [rekeningnummer 15] ;
Het ABC Spaarplan bij ASR met polisnummer [polisnummer 1] ;
De koopsompolis bij Interpolis Achmea met polisnummer [polisnummer 2] ;
De koopsompolis bij Nationale Nederlanden met [polisnummer 3] .
Aan de zijde van de vrouw:
Het saldo op de betaalrekening bij de Regiobank op naam van de vrouw met nummer [rekeningnummer 16] ;
Het saldo op de spaarrekening bij de Regiobank op naam van de vrouw met nummer [rekeningnummer 17] ;
De auto van het merk Renault met kenteken [kenteken] .
De peildatum
3.7.
In de huwelijksvoorwaarden hebben partijen bij het niet-uitvoeren van het periodiek verrekenbeding niet afgesproken op welk tijdstip de samenstelling en de omvang van het te verrekenen vermogen wordt bepaald. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 142, lid 1, aanhef en letter b van het Burgerlijk Wetboek zal de rechtbank daartoe uitgaan van de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding, te weten 2 oktober 2019.
De woning (post a en b)
3.8.
De vrouw heeft verzocht om toedeling van de echtelijke woning aan haar. Tussen partijen is echter niet (meer) in geschil dat de man eigenaar is van de echtelijke woning. Gelet op het bepaalde in artikel 1:141 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek wordt de woning geacht uit overgespaard inkomen te zijn gefinancierd. Dat brengt met zich dat de man de helft van de waarde van de woning minus de hypotheek (naar de stand op de peildatum) aan de vrouw moet betalen. Voor de waarde van de woning sluit rechtbank aan bij het taxatierapport van eXact Vastgoed van 3 oktober 2019 (productie 40 aan de zijde van de vrouw) omdat deze taxatie nagenoeg op de peildatum van 2 oktober 2019 heeft plaatsgevonden en naar het oordeel van de rechtbank een nieuwe taxatie naar de peildatum van vier jaar geleden niet tot een uitkomst zal leiden die de waarde van toen beter weerspiegelt dan die in het hiervoor genoemde taxatierapport. De rechtbank stelt de waarde van de woning per de peildatum vast op € 345.000,- en daarop strekt in mindering de hypothecaire restschuld op de peildatum. Uit de overgelegde vermogensopstellingen (productie VI aan de zijde van de man en productie 79 aan de zijde van de vrouw) blijkt dat de hypotheekschuld toen € 11.687,- bedroeg. De overwaarde van de woning op de peildatum is € 333.313,-.
3.9.
De vrouw verzoekt de man te veroordelen om aan haar de helft van de herstel- en reparatiekosten ter zake de gebreken van de woning en de vochtproblematiek te betalen. De man betwist dit. De rechtbank zal deze verzoeken van de vrouw afwijzen, omdat de woning eigendom van de man is en blijft en de waarde van de woning in zijn algehele staat ten tijde van de peildatum is meegenomen in het te verrekenen vermogen.
Bank- en beleggingsrekeningen (post c tot en met r en v en w)
3.10.
Beide partijen hebben een vermogensopstelling van de bank- en beleggingsrekeningen overgelegd, waar een verschil in waarde uit blijkt. Dit verschil zit in de waarde van de rekening van de vrouw bij de Regiobank. De vrouw heeft bij haar spaarrekening bij de Regiobank eindigend - [rekeningnummer 17] € 21.480,- opgegeven. Ter zitting is gebleken dat dat € 31.480,- had moeten zijn. Het totaal van de bank- en beleggingsrekeningen van de man op de peildatum is € 740.484,- en het totaal van de bank- en spaarrekeningen van de vrouw op de peildatum is € 37.589,-.
ABC Spaarplan bij ASR (post s)
3.11.
De waarde van de kapitaalverzekering ABC Spaarplan bij ASR houdt verband met de hypothecaire geldlening op de woning en staat op naam van de man. Die waarde was op de peildatum € 8.432,-.
Koopsompolissen (post t en u)
3.12.
Er zijn twee lijfrenteverzekeringen op naam van de man te weten bij Interpolis Achmea met polisnummer eindigend op - [polisnummer 2] en bij Nationale Nederlanden met polisnummer eindigend op - [polisnummer 3] . De gezamenlijke waarde van deze polissen op de peildatum was € 32.455,- + € 9.125,- = € 41.580,-. Partijen zijn het erover eens dat met een belastinglatentie van 25% rekening moet worden gehouden. Dat is € 10.395,-. Dan resteert € 31.185,-.
De auto van het merk Renault (post x)
3.13.
De vrouw heeft in de maand voor de peildatum een ongeval gehad met de auto waardoor schade is ontstaan. Uit het bericht van de verzekeraar van 8 oktober 2019 (productie 80a aan de zijde van de vrouw) blijkt dat de dagwaarde van de auto € 5.340,- was. De door de man gestelde waarde van de auto van € 12.000,- heeft hij niet aannemelijk gemaakt, ook al gelet op de aanschafprijs van de auto van € 11.955,- op 7 december 2015 (productie 45 aan de zijde van de vrouw). De rechtbank neemt daarom de dagwaarde van € 5.340,- over.
3.14.
Partijen verschillen van mening of de volgende vermogensbestanddelen buiten de verrekening dienen te blijven:
Aan de zijde van de man:
De erfenis van de ouders van de man, en
De polis bij Delta Lloyd met nummer [polisnummer 4] .
Erfenis van de ouders van de man (post y)
3.15.
De man stelt dat hij een vordering van € 99.729,- op de gemeenschap heeft omdat dit privévermogen van de man was. De rechtbank begrijpt dat de man bedoelt dat hetgeen hij uit hoofde van schenkingen of nalatenschap van zijn vader en/of moeder heeft ontvangen niet onder het te verrekenen vermogen valt. De rechtbank volgt de man hierin, zij het tot een bedrag van € 94.729,- omdat een vierde schenking van € 5.000,- niet met stukken is onderbouwd.
De polis bij Delta Lloyd (post z)
3.16.
Ter zitting heeft de vrouw erkend dat de polis bij Delta Lloyd onder de Wet Verevening Pensioenen bij scheiding valt en dat de waarde daarom niet onder het te verrekenen vermogen valt.
3.17.
Gelet op het voorgaande bedraagt het te verrekenen vermogen aan de zijde van de vrouw:
Bankrekeningen € 37.589
Auto Renault
- 5.340Totaal € 42.929
en aan de zijde van de man
Overwaarde woning € 333.313
Bank- en beleggingsrekeningen - 740.484
ABC-Spaarplan - 8.432
Koopsompolissen
- 31.185Totaal € 1.113.414
af: schenkingen/erfenis - 94.729
Saldo € 1.018.685
Per saldo moet de man in het kader van het niet-uitgevoerde periodiek verrekenbeding een bedrag van (€ 1.018.685 -/- € 42.929) : 2 = € 487.878,- aan de vrouw betalen, waardoor ieder van hen na betaling van dat bedrag een gelijk deel van het te verrekenen vermogen overhoudt.
Verdeling van de eenvoudige gemeenschap
3.18.
Partijen zijn in artikel 1 HV overeengekomen dat er door het huwelijk geen gemeenschap van goederen zal ontstaan. Wel zijn zij op een andere manier samen eigenaar/rechthebbende geworden van een aantal goederen. Dat worden ‘eenvoudige gemeenschappen’ genoemd. Partijen hebben gevraagd de verdeling van deze gemeenschappen vast te stellen of de wijze van verdeling hiervan te gelasten.
3.19.
Partijen zijn het erover eens dat zij de volgende goederen gemeenschappelijk hebben respectievelijk dat zij gezamenlijk schuldenaar zijn van de volgende schulden:
De inboedel van de hiervoor genoemde woning;
De kunstwerken;
De inboedel van de woning (post aa)
3.20.
Partijen zijn het niet eens over de verdeling van de inboedel. Ook verschillen zij van mening of de een aan de ander een vergoeding moet betalen vanwege overbedeling. Van overbedeling is sprake als een van partijen goederen toegedeeld krijgt die in totaal meer waard zijn dan de goederen die de ander toegedeeld krijgt (‘overbedeling’).
De rechtbank is van oordeel dat inboedelgoederen zich er het beste voor lenen om tussen partijen te worden verdeeld, waarbij ieder een deel van de goederen krijgt. Ondanks dat de goederen voor partijen een zekere waarde kunnen hebben, is de economische waarde van inboedelgoederen vaak beperkt. Die waarde wordt namelijk bepaald door de prijs die een derde bereid is te betalen bij een verkoop (bijvoorbeeld via Marktplaats). Het gaat dus niet om de prijs die nodig is om het goed te vervangen of de prijs waarvoor het goed destijds is gekocht. Dat geldt ook voor verzamelobjecten van partijen. Niet is gebleken dat deze een aanmerkelijke waarde vertegenwoordigen. Nu de vrouw niet voldoende concreet heeft aangegeven hoe de inboedel moet worden verdeeld (dat wil zeggen dat ieder van partijen ongeveer evenveel krijgen), zal de rechtbank de inboedelgoederen verdelen op de manier als genoemd in de lijst die de man als bijlage II op 12 juni 2020 heeft ingediend. Daarbij wijst de rechtbank de verzoeken van de partijen af om een vergoeding voor overbedeling vast te stellen.
Wat betreft de sieraden en de horloges volgt de rechtbank de stelling van de man, zoals ook vermeld op voornoemde inboedellijst. De rechtbank zal de sieraden aan de vrouw toedelen en de genoemde horloges aan de man, zonder verrekening van de waarden.
Voor zover er nog antieke goederen, stripboeken en/of postzegelverzamelingen niet vermeld staan op de lijst, zal de rechtbank deze goederen toedelen aan degene die ze onder zich heeft.
De kunstwerken (post bb)
3.21.
Partijen zijn het niet eens over de verdeling van de kunstwerken. Ook verschillen zij van mening of de een aan de ander een vergoeding moet betalen vanwege overbedeling. Van overbedeling is sprake als een van partijen goederen toegedeeld krijgt die in totaal meer waard zijn dan de goederen die de ander toegedeeld krijgt (‘overbedeling’).
3.22.
Ook voor de kunstwerken geldt dat deze zich er het beste voor lenen om tussen partijen te worden verdeeld, waarbij ieder een deel van de goederen krijgt. Anders dan voor inboedelgoederen kunnen kunstwerken substantiële waarde hebben. De man heeft een lijst overgelegd waarop hij de kunstwerken heeft gewaardeerd en heeft aangegeven welk kunst in de woning is achtergebleven en welke kunstwerken hij heeft meegenomen. De vrouw betwist de waarde van de kunstwerken op deze lijst niet. Hoewel de vrouw de verdeling als vermeld op de lijst betwist, zal de rechtbank de kunstwerken verdelen op de manier als genoemd in de lijst die de man als bijlage op 28 november 2023 heeft ingediend, omdat dit qua waarde aansluit bij een verdeling bij helfte. Daarbij wijst de rechtbank de verzoeken van de vrouw af om een vergoeding voor overbedeling vast te stellen.
De (gestelde) vergoedingsrechten
3.23.
De vrouw verzoekt de man te veroordelen een bedrag van € 1.292,95 aan de vrouw te betalen in verband met een vergoedingsrecht voor de kosten van KPN, Essent en de tuinman. De man betwist dat. De rechtbank zal dit verzoek afwijzen, omdat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd waarom deze kosten voor rekening van de man zouden moeten komen.
3.24.
De man heeft verzocht te bepalen dat de vrouw over de jaren 2020 tot en met 2023 de helft van de onroerend zaak belasting en de helft van de door hem betaalde rente moet betalen. Ter zitting heeft de rechtbank de man voorgehouden dat dit om eigenaarslasten gaat. Dat heeft de man erkend en hij heeft verklaard dat dit verzoek in het kader van een gebruiksvergoeding is gedaan. Daarover heeft de rechtbank bij beschikking van 7 mei 2020 al een beslissing genomen, zodat de rechtbank het verzoek zal afwijzen.
3.25.
Verder heeft de man verzocht om vergoeding van door de man betaalde woonkosten Essent, KPN en Aegon ad € 1.078,-. Hij heeft deze kosten niet gespecificeerd en niet inzichtelijk gemaakt op welke periode deze kosten betrekking hebben. De rechtbank zal dat verzoek eveneens afwijzen, nu dit onvoldoende is onderbouwd
.
Betaling en wettelijke rente
3.26.
De vrouw verzoekt de verrekenvordering die zij op de man heeft te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de peildatum tot aan de dag waarop de betaling geheel heeft plaatsgevonden. De man dient het aan de vrouw verschuldigde bedrag binnen twee weken na de datum van betekening van deze beschikking aan de vrouw te betalen. De rechtbank zal de verzochte wettelijke rente toewijzen, omdat daartegen geen verweer is gevoerd.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.27.
De rechtbank verklaart de beslissingen ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht, wat betekent dat deze beslissingen direct gelden ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De beslissing over de echtscheiding zelf verklaart de rechtbank niet uitvoerbaar bij voorraad. Die beslissing geldt namelijk pas als de echtscheiding is ingeschreven en dat kan pas gebeuren als daar geen hoger beroep meer tegen mogelijk is.
Proceskosten
3.28.
De man en de vrouw moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij een relatie hebben gehad.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
stelt de verdeling van de eenvoudige gemeenschap van inboedel, kunstwerken en fiscale aanslagen als volgt vast:
a. ten aanzien van de inboedel:
 deelt de inboedelgoederen toe aan de man respectievelijk de vrouw zoals vermeld op de lijst, die als bijlage 1 aan deze beschikking is gehecht;
ten aanzien van de kunstwerken:
 deelt de kunstwerken toe aan de man respectievelijk de vrouw zoals vermeld op de lijst, die als bijlage 2 aan deze beschikking is gehecht;
4.2.
veroordeelt de man om aan de vrouw binnen twee weken na betekening van deze beschikking een bedrag te betalen van € 487.878,- uit hoofde van verrekening conform het periodieke verrekenbeding als vermeld in artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden, vermeerderd met de wettelijke rente over € 487.878,- vanaf 2 oktober 2019 tot aan de dag van betaling;
4.3.
geeft te verstaan dat partijen hun pensioenaanspraken conform de Wet Verevening Pensioenrechten bij scheiding zullen verevenen;
4.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
beslist dat de man en de vrouw allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;
4.6.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. K.M. Braun, tot stand gekomen in samenwerking met mr. D.J.M. Kuppens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2024 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in ‘s-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlage(n):
lijst met inboedelgoederen, en
lijst met kunstwerken.
1.) lijst met inboedelgoederen
2.) lijst met kunstwerken