ECLI:NL:RBLIM:2024:1369

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
10616404 \ CV EXPL 23-3079
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige verwijdering van voertuigen uit parkeergarage door Q-Park Beheer B.V.

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 20 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en Q-Park Beheer B.V. [eiser] had een overeenkomst met Q-Park voor de stalling van zijn auto’s in een parkeergarage. In november 2022 heeft Q-Park elf auto’s van [eiser] laten verwijderen, wat [eiser] als onrechtmatig beschouwt. Hij vordert een verklaring voor recht en verwijzing naar de schadestaatprocedure. Q-Park vordert in reconventie vergoeding van de kosten voor het verwijderen en stallen van de auto’s. De kantonrechter oordeelt dat Q-Park onrechtmatig heeft gehandeld door de auto’s te verwijderen zonder de juiste procedure te volgen. De kantonrechter wijst de vordering van [eiser] in conventie toe en verklaart dat Q-Park de schade moet vergoeden, terwijl de vordering in reconventie van Q-Park wordt afgewezen. De proceskosten worden toegewezen aan [eiser].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10616404 \ CV EXPL 23-3079
Vonnis van de kantonrechter van 20 maart 2024
in de zaak van:
[eiser]
wonend te [woonplaats] ,
gemachtigde: mr. R.H. Steensma,
eiser,
tegen:
Q-PARK BEHEER B.V.,
gevestigd te Maastricht,
gedaagde,
gemachtigde: mr. C. Jonkers,
Partijen worden hierna genoemd: ‘ [eiser] ’ en ‘Q-Park’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de rolbeslissing van 2 augustus 2023;
  • de aktes van partijen ten aanzien van de bevoegdheid van de kantonrechter;
  • de rolbeslissing van 23 augustus 2023;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met 19 bijlagen,
  • de conclusie van repliek tevens vermindering van eis en antwoord in reconventie, met bijlagen 9 tot en met 24;
  • de conclusie van dupliek tevens repliek in reconventie, met bijlagen 20 tot en met 23;
  • de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat er een vonnis zal worden uitgesproken.
1.3.
Bij dagvaarding heeft [eiser] Q-Park Operations Netherlands B.V. gedagvaard. In de akte uitlating bevoegdheid verzoekt [eiser] om de naam van gedaagde te wijzigen in Q-Park Beheer B.V. en in de dagvaarding steeds de naam van die vennootschap te lezen. Gedaagde geeft aan dat zij hiermee instemt en dat de kantonrechter hierin kan lezen dat Q-Park Beheer B.V. in het geding is verschenen. Vervolgens stelt [eiser] zich in de conclusie van repliek op het standpunt dat zijn vordering wel degelijk tegen Q-Park Operations Netherlands B.V. is gericht. Daartegen maakt Q-Park bezwaar. Dat bezwaar is terecht. De akte is een expliciete gerechtelijke erkenning dat de verkeerde partij in de procedure is betrokken; “per abuis”, zo schrijft [eiser] . Gedaagde stemt in met de wijziging van procespartij. Dan kan [eiser] vervolgens niet weer een wijziging van partij verlangen. Van enige klemmende reden daartoe is niet gebleken. De procedure heeft dus te gelden als een procedure tegen Q-Park Beheer B.V..

2.De beoordeling

De kern van de zaak
2.1.
[eiser] had een overeenkomst met Q-Park voor de stalling van verschillende auto’s in de parkeergarage aan de Van der Neerstraat in Den Haag. In november 2022 heeft Q-Park de elf auto’s van [eiser] die toen in de parkeergarage stonden laten verwijderen. [eiser] stelt dat dit jegens hem onrechtmatig was en vordert een verklaring voor recht hieromtrent en verwijzing naar de schadestaatprocedure. De omvang van zijn schade heeft hij beperkt tot € 25.000,-. In reconventie vordert Q-Park vergoeding van de kosten voor het verwijderen en stallen van de auto’s. Het gaat in deze zaak dus om de vraag of Q-Park gerechtigd was om de auto’s van [eiser] op zijn kosten te laten verwijderen uit de parkeergarage. Niet in geding is dat [eiser] de verschuldigde stallingskosten heeft voldaan.
2.2.
De kantonrechter zal de vordering in conventie toewijzen en de vordering in reconventie alleen toewijzen waar het de stallingskosten na 18 februari 2023 betreft. Hieronder legt de kantonrechter dit uit.
De overeenkomst
2.3.
[eiser] stelt dat er 30 jaar geleden een overeenkomst is gesloten die later twee maal administratief gewijzigd is. Het uitgangspunt zou de eerste overeenkomst moeten zijn, maar geen van partijen beschikt over een exemplaar daarvan. De kantonrechter volgt deze lezing ten aanzien van de overeenkomst niet. [eiser] en Q-Park hebben laatstelijk op 18 januari 2002 een parkeerovereenkomst gesloten, daarmee worden eerdere overeenkomsten over datzelfde onderwerp in beginsel vervangen tenzij elementen daarvan expliciet niet vervangen zijn of anderszins naar redelijkheid moet worden vastgesteld dat bepaalde voortdurende afspraken, rechten of plichten ongewijzigd zijn blijven bestaan. Dat laatste is niet gesteld of gebleken. Dat betekent dat deze overeenkomst de geldende afspraken tussen partijen weergeeft. Partijen zijn het erover eens dat zich 11 auto’s van [eiser] in de parkeergarage bevonden dus het aantal auto’s is blijkbaar na het sluiten van deze overeenkomst uitgebreid.
2.4.
De overeenkomst heeft als titel “
parkeerovereenkomst ten behoeve van stallingsgarage”. De overeenkomst bepaalt verder: “
Abonnementhouder verklaart op de hoogte te zijn van de “ALGEMENE VOORWAARDEN BEHORENDE BIJ STALLINGSOVEREENKOMSTEN VOOR ABONNEMENTHOUDERS”.
De algemene voorwaarden
2.5.
Q-Park stelt dat zij op grond van haar algemene voorwaarden gerechtigd was om de auto’s te laten verwijderen. [eiser] betwist dat algemene voorwaarden van toepassing zijn. Hierbij is eerst van belang om vast te stellen of [eiser] als consument heeft gehandeld. Dat is naar het oordeel van de kantonrechter niet het geval. Hij heeft de overeenkomst gesloten namens [naam 1] , en had, naar eigen zeggen, een onderneming die auto’s verhuurde voor gelegenheden. Dat blijkt ook uit de soort auto’s waar het hier om gaat (oldtimers, limousines). Dat hij mogelijk ook een of meer van die auto’s als hobby voor zichzelf had maakt dit niet anders; de overwegende reden van de overeenkomst was bedrijfsmatig.
2.6.
De algemene voorwaarden waarnaar in de overeenkomst wordt verwezen zijn door [eiser] in het geding gebracht. Hij stelt dat deze niet van toepassing zijn dan wel vernietigd moeten worden, maar dat argument passeert de kantonrechter. In de overeenkomst is een heldere verwijzing naar de voorwaarden en hun vindplaats opgenomen.
2.7.
Q-Park beroept zich op haar ALGEMENE VOORWAARDEN PARKEREN en stelt dat zij [eiser] door middel van een vermelding op de factuur van 14 december 2020 heeft gewezen op de met ingang van 1 oktober 2020 geldende gewijzigde algemene voorwaarden. Naar die voorwaarden verwijzen ook de borden in de parkeergarage.
2.8.
Op een overeenkomst tussen partijen gelden de regels die zij zijn overeengekomen. Het is helder dat dit hier de algemene voorwaarden zijn waarnaar de overeenkomst verwijst. Q-Park stelt dat die later zijn vervangen door andere algemene voorwaarden. De vraag is dan of die nieuwe voorwaarden door [eiser] zijn aanvaard. De kantonrechter kan die aanvaarding niet afleiden uit de mededeling achteraf op een factuur. Q-Park heeft gesteld dat de nieuwe voorwaarden met die factuur zijn meegezonden maar dat is door [eiser] betwist. Uit de tekst die op de factuur is opgenomen blijkt ook niet dat voorwaarden zijn bijgesloten; daarop staat een verwijzing naar de digitale vindplaats. Verder heeft Q-Park niet betwist dat de facturen door middel van automatische incasso worden voldaan. Ook stelt [eiser] dat hij er van uit is gegaan dat voor hem als abonnementhouder andere voorwaarden gelden. Dat blijkt ook uit de titel van de eerder overeengekomen algemene voorwaarden. Hij ging er van uit dat de algemene voorwaarden parkeren zagen op gebruik van de parkeergarage voor incidenteel gebruik, en niet op de abonnementhouders. De kantonrechter is van oordeel dat op Q-Park als de partij die zich beroept op de Algemene Voorwaarden Parkeren, de bewijslast rust van de stelling dat dit de tussen partijen geldende voorwaarden zijn. Q-Park beroept zich immers op deze voorwaarden om haar bevrijdende verweer te onderbouwen.
2.9.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan niet worden vastgesteld dat de Algemene Voorwaarden Parkeren tussen partijen hebben te gelden. De enkele zin op de factuur van 14 december 2020 volstaat daarvoor niet. Die mededeling, achteraf, is onvoldoende duidelijk. Partijen hebben afgesproken dat andere voorwaarden van toepassing zijn. Die voorwaarden bevatten geen wijzigingsbeding. Dat betekent dat als Q-Park de voorwaarden wil wijzigen zij daarvoor de medewerking van [eiser] nodig heeft. Niet is gebleken dat ze die medewerking heeft gevraagd of gekregen. Ook de mededelingen in de parkeergarage kunnen geen wijziging brengen in de contractuele afspraken tussen partijen. De uitspraak van de rechtbank Amsterdam waarnaar Q-Park verwijst heeft betrekking op gebruikers waarmee Q-Park geen schriftelijke overeenkomst heeft gesloten. Die situatie is niet vergelijkbaar met de huidige.
2.10.
Q-Park stelt voorts dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [eiser] zich er op beroept dat de Algemene Voorwaarden Parkeren niet van toepassing zijn, althans dat die op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid moeten worden geacht van toepassing te zijn. Q-Park mocht daar op grond van gedragingen van [eiser] op vertrouwen. Welke gedragingen dat zijn stelt Q-Park niet, zodat dit strandt op de motiveringsplicht. Voorts stelt Q-Park dat de gedragingen van [eiser] ook zelfstandig een tekortkoming opleveren. Dat oordeel deelt de kantonrechter niet. Q-Park heeft niet gesteld, noch is gebleken, dat [eiser] zijn gedragingen de afgelopen jaren heeft gewijzigd. [eiser] stalt al 30 jaar bijzondere auto’s in de parkeergarage die hij af en toe gebruikt voor gelegenheden. Dat deed hij tot 10 oktober 2022 in een met een hek afgesloten gedeelte van de parkeergarage. Dat hek is verwijderd en Q-Park lijkt de garage op een andere wijze te willen gebruiken, althans het gebruik als stalling zoals [eiser] dat doet niet langer te willen voortzetten. Dat mag, maar dat maakt niet dat de lange tijd toegestane dan wel gedoogde wijze van gebruik van [eiser] daarmee opeens in strijd komt met de redelijkheid en billijkheid.
2.11.
Dit betekent dat de stellingen van partijen beoordeeld moeten worden aan de hand van de overeenkomst en de algemene voorwaarden behorende bij stallingsovereenkomsten voor abonnementhouders (hierna de algemene voorwaarden).
Mocht Q-Park de auto’s verwijderen op grond van de overeenkomst?
2.12.
[eiser] stelt dat Q-Park zijn auto’s niet mocht verwijderen uit de parkeergarage en dat zij door dat wel te doen onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. Dat de auto’s zijn verwijderd is niet betwist maar Q-Park stelt dat zij dat mocht doen. Zij voert daartoe een aantal redenen aan:
Parkeren zonder vignet
Parkeren buiten de vakken
Meer plaatsen innemen dan worden betaald
Langer dan 28 dagen onafgebroken parkeren
Het laten verloederen van voertuigen
Parkeren van voertuigen die niet voldoen aan de Wegenverkeerswet
Gebruik van parkeerplaatsen als opslagruimte.
[eiser] betwist deze omstandigheden (met uitzondering van het verloederen) niet, maar stelt dat dit tussen partijen een gebruikelijke handelswijze was. Als meest verstrekkend verweer stelt hij dat deze omstandigheden er niet toe kunnen leiden dat Q-Park de auto’s mocht verwijderen uit de garage op de wijze waarop zij dat nu heeft gedaan. Partijen verschillen niet van mening over de wijze waarop dat is gegaan.
2.13.
Q-Park heeft op 28 maart 2019 een brief geschreven aan [eiser] , waarin ze onder meer schreef:
“Sinds geruime tijd parkeert u met een aantal voertuigen die niet voldoen aan de algemene voorwaarden. U heeft de mogelijkheid uw voertuigen achter het aanwezige hek te parkeren om de voertuigen in een veiligere omgeving te plaatsen om beschadiging te voorkomen. Er staan 2 auto’s van u in het openbare deel van de garage buiten het afscheiden deel.(…)
Momenteel zijn de meeste voertuigen in een dermate slechte staat, dat er een gevaar bestaat voor de omgeving. Één limousine is in een zodanige staat dat wij u hierbij sommeren deze zo spoedig mogelijk te verwijderen aangezien het voertuig hier staat zonder wielen en niet is afgesloten. Verder verzoeken wij u de overige voertuigen in een acceptabele staat te brengen en tevens de 2 oldtimers die in het openbare deel staan te verplaatsen achter het hek.
Indien u geen gehoor geeft aan deze oproep bestaat de kans dat uw abonnementen worden beëindigd en zullen wij juridische stappen gaan ondernemen om vervolgens voertuigen af te laten voeren.”
Partijen hebben in aansluiting hierop in november 2019 bij gelegenheid van het verstrekken van nieuwe vignetten de situatie met elkaar bekeken en besproken. Dat heeft, aldus Q-Park, niet tot verbetering geleid.
Op 21 maart 2022 stelt Q-Park dat twee voertuigen zonder vignet en in slechte staat zijn aangetroffen. Ze heeft toen op deze voertuigen een waarschuwing en vervolgens een sommatie aangebracht inhoudende dat de eigenaar ze moest verwijderen. Op 26 juni 2022 zijn deze voertuigen verwijderd en korte tijd daarna melde [eiser] dat hij twee voertuigen miste. [eiser] maakte bezwaar tegen deze handelswijze, maar betaalt uiteindelijk (onder bezwaar) de kosten van de verwijdering. Dan wordt op 10 oktober 2022 het hek van het afgesloten gedeelte waar [eiser] zijn auto’s stalt, verwijderd. Q-Park stelt dat er vervolgens waarschuwingen en sommaties op de auto’s zijn aangebracht. De auto’s zijn op 9, 24 en 25 november uit de parkeergarage verwijderd en bij Bergingsbedrijf [naam 2] gestald.
2.14.
De vraag is nu of Q-Park gerechtigd was om de auto’s te verwijderen nadat zij op die auto’s een schriftelijke waarschuwing had aangebracht. De algemene voorwaarden bepalen in artikel IV.1.1 dat als de abonnementhouder tekort schiet in de nakoming van enige verplichting, Q-Park gerechtigd is om de overeenkomst na schriftelijke ingebrekestelling te beëindigen. Hier heeft Q-Park de overeenkomst niet beëindigd en heeft zij geen ingebrekestelling gestuurd. De algemene voorwaarden bepalen voorts in artikel III.1.3 dat het personeel van Q-Park gerechtigd is, indien dit naar hun oordeel noodzakelijk is, voertuigen binnen of uit de parkeergarage te verplaatsen/verwijderen. Hierop heeft Q-Park geen beroep gedaan en deze bepaling is naar het oordeel van de kantonrechter bedoeld voor een direct noodzakelijke verplaatsing/verwijdering, en niet voor een situatie als deze die, naar beide partijen stellen, al jaren ongewijzigd is. Voor zover Q-Park heeft gesteld dat de brief van 28 maart 2019 als een ingebrekestelling moet worden opgevat, gaat de kantonrechter daar niet in mee. Daarvoor is te veel tijd verstreken tussen de brief en de verwijdering (3,5 jaar). De conclusie is dus dat de algemene voorwaarden geen grondslag bieden voor het verwijderen van de auto’s zonder schriftelijke mededeling of sommatie aan de abonnementhouder vooraf. Q-Park heeft in dit verband nog gesteld dat dat haar medewerkers niet op basis van een kenteken van een auto kunnen vaststellen wie de abonnementhouder is. Dat moge zo zijn, maar uit de geschiedenis van partijen, de handelwijze van Q-Park in maart 2019 en de verschillende contacten nadien (met name in en na juli 2022 over de twee verwijderde auto’s) is evident dat Q-Park wel degelijk wist welke auto’s van [eiser] waren. En wist zij dat een mededeling die op een auto was aangebracht [eiser] mogelijk niet (op tijd) zou bereiken. Zo was dat in juni immers ook gegaan. En voor zover zij niet exact wist welke auto’s van [eiser] waren, wist zij wel dat [eiser] de eigenaar was van een aantal van de betreffende auto’s (bijvoorbeeld de limousine zonder wielen). Q-Park had dus niet kunnen volstaan met een mededeling op de auto’s en had de in de algemene voorwaarden beschreven route (schriftelijke ingebrekestelling van de abonnementhouder) moeten bewandelen. Van belang daarbij is nog dat de maximale stallingsduur van 28 dagen niet met [eiser] is overeengekomen en niet in de op deze relatie van toepassing zijnde algemene voorwaarden te vinden is. Dat maakt dat berichten en sommaties op de auto’s aanbrengen in de relatie met [eiser] geen aanvaardbare wijze van communicatie is. Dit alles leidt tot de conclusie dat er geen verbintenisrechtelijk basis voor het verwijderen van de auto’s was. Dat brengt de kantonrechter tot de volgende vraag; was die verwijdering onrechtmatig jegens [eiser] ?
Was de verwijdering van de auto’s onrechtmatig?
2.15.
Zoals hiervoor is vastgesteld hadden partijen een overeenkomst op grond waarvan [eiser] zijn auto’s mocht onderbrengen in de parkeergarage van Q-Park. Q-Park was het niet eens met wijze waarop hij van de parkeergarage gebruik maakte en daarover hebben partijen gesproken. Dat heeft niet geleid tot een andere wijze van gebruik door [eiser] of tot andere afspraken tussen partijen. Maar het heeft ook niet geleid tot beëindiging van de overeenkomst door Q-Park. Welke verwijten Q-Park [eiser] in dit verband ook maakt, en of die nu wel of niet terecht zijn, dit geeft Q-Park niet het recht om eigenhandig auto’s te verwijderen zonder dat daar enige verbintenisrechtelijke grondslag voor bestaat. Daarvoor zou sprake moeten zijn van bijzondere omstandigheden. Van bijzondere omstandigheden zoals acuut gevaar, is niet gebleken. Q-Park stelt wel dat sprake is van gevaar, maar waar dat gevaar uit bestaat is onvoldoende gemotiveerd. Als Q-Park hiermee doelt op de aantrekkingskracht van onverzorgde voertuigen voor kwaadwillende lieden geldt dat dit geen acuut gevaar oplevert. Dit kan een omstandigheid zijn die aan een beëindiging van de overeenkomst ten gronde ligt, maar niet is gesteld dat dit van dusdanige aard is dat de auto’s verwijderd moesten worden. Daarbij speelt mee dat de discussie hierover ook in 2019 al werd gevoerd, van een acuut karakter is dus geen sprake. De conclusie is dat de verwijdering onrechtmatig is. Door de verwijdering is schade ontstaan (in ieder geval de kosten van revindicatie van de auto’s en de kosten van rechtsbijstand in verband met de vordering van Q-Park ten aanzien van de kosten van de verwijdering en de extra stallingskosten bij een derde).
De schade
2.16.
[eiser] vordert een verklaring voor recht dat onrechtmatig is gehandeld en verwijzing naar de schadestaatprocedure voor het opmaken van de schade. De kantonrechter hoeft hier dus alleen vast te stellen dat sprake is van schade, het debat over de omvang daarvan, waar partijen al een voorschot op nemen, gaat het bestek van deze procedure te buiten. Dat is anders als de kantonrechter vast stelt dat er nu voldoende informatie voor handen is om de omvang van de schade vast te stellen, maar dat is niet het geval. Het debat daarover tussen partijen is ook nog onvoldoende gevoerd nu pas in de conclusies van repliek en dupliek meer hierover is aangevoerd. Dat sprake is van schade staat wel vast; [eiser] heeft voldoende gemotiveerd dat hij kosten heeft moeten maken om de auto’s te revindiceren. [eiser] heeft ook voldoende aannemelijk gemaakt dat een aantal van de auto’s buiten zijn geplaatst. Het gaat hier om waardevolle oldtimers (zoals de Excalibur) zodat daarmee aannemelijk is gemaakt dat hierdoor enige schade is opgetreden.
2.17.
[eiser] vordert tevens te bepalen dat over de schade wettelijke rente verschuldigd zal zijn vanaf de datum dat de schade is geleden dan wel de datum van dagvaarding. De beslissing over de rente en de ingangsdatum daarvan verwijst de kantonrechter ook naar de schadestaatprocedure.
De vordering in reconventie
2.18.
Q-Park vordert in reconventie vergoeding van de kosten van het verwijderen en het stallen van de auto’s. Omdat het verwijderen van de auto’s onrechtmatig was zal de vordering met betrekking tot deze kosten worden afgewezen. Uit de stellingen van partijen blijkt dat [eiser] de stallingskosten bij Q-Park tot 18 februari 2023 (de datum waartegen Q-Park de overeenkomst heeft opgezegd) heeft voldaan. Dat betekent dat de stallingskosten tot die datum voor rekening van Q-Park komen; Q-Park behoorde immers tot die datum ruimte voor stalling van de auto’s te leveren. De stallingskosten na 18 februari 2023 komen voor rekening van [eiser] . [eiser] heeft niet gesteld dat Q-Park de overeenkomst niet mocht beëindigen, zodat die op 18 februari 2023 is geëindigd en [eiser] vanaf die datum een andere stalling voor zijn auto’s moest vinden en betalen. Dat de rekening van de stalling bij Bergingsbedrijf [naam 2] is opgelopen doordat de auto’s daar lange tijd zijn blijven staan kan alleen aan [eiser] worden toegerekend, het was immers aan hem om de auto’s te verwijderen of elders onder te brengen. Niet weersproken is dat die kosten € 11,45 per auto, per dag bedragen. De exacte omvang van de vordering van Q-Park uit hoofde hiervan kunnen partijen nu zelf bepalen.
2.19.
Q-Park heeft ook vergoeding van de wettelijke handelsrente over de parkeerkosten gevorderd te rekenen vanaf de dag dat Q-Park die kosten heeft voldaan. Van toepassing van de wettelijke handelsrente kan geen sprake zijn omdat dit geen vordering is tot betaling van een geldsom voortvloeiende uit een handelsovereenkomst. Tegen vergoeding van de wettelijke rente is door [eiser] geen verweer gevoerd zodat de kantonrechter dit zal toewijzen.
De kosten van de procedure in conventie en in reconventie
2.20.
Q-Park zal in conventie als de in ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [eiser] worden veroordeeld. Deze worden begroot op € 1.726,73 ( € 106,73 aan kosten dagvaarding, € 693,- aan griffierecht en € 792,- aan salaris gemachtigde (twee punten maal tarief € 396,- ) verhoogd met de nakosten van € 135,00 (plus de eventuele verhoging zoals vermeld in de beslissing)).
2.21.
In reconventie zijn partijen elk in enige mate in het gelijk gesteld. De kantonrechter bepaalt daarom dat zij elk hun eigen kosten voor de procedure in reconventie moeten dragen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
3.1.
verklaart voor recht dat Q-Park met het doen verwijderen van elf auto’s van [eiser] op 9, 24 en 25 november 2022 en door deze te plaatsen bij Bergingsbedrijf [naam 2] onrechtmatig heeft gehandeld;
3.2.
veroordeelt Q-Park om aan [eiser] de door de onrechtmatige handeling geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vergoeden tot een maximum van € 25.000,-;
3.3.
veroordeelt Q-Park in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.726,73, als Q-Park niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Q-Park ook de kosten van betekening betalen;
in reconventie
3.4.
veroordeelt [eiser] tot betaling aan Q-Park van € 11,45 per dag, per voertuig van [eiser] dat bij Bergingsbedrijf [naam 2] gestald is, vanaf 18 februari 2023 tot de dag waarop het betreffende voertuig door [eiser] bij Bergingsbedrijf [naam 2] is opgehaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dat Q-Park de facturen heeft voldaan tot aan de dag der algehele voldoening;
3.5.
bepaalt dat partijen elk de eigen kosten van de procedure in reconventie dragen;
in conventie en in reconventie
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af;
3.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C. Hagedoorn en in het openbaar uitgesproken door
mr. A.P.A. Bisscheroux op 20 maart 2024.