12.2.In de uitspraak van 28 februari 2024 komt de Afdeling op een vergelijkbare wijze tot het oordeel dat een afweging van belangen waarbij aan de natuurbescherming onvoldoende invulling en gewicht is toegekend, de beslissing tot het weigeren handhavend op te treden in het geval van het ontbreken van een vereiste natuurvergunning de aan de rechter toekomende toetst niet doorstaat.
13. Verweerder heeft nog aangevoerd dat een bedrijf als TBM niet stringenter dient te worden behandeld in vergelijking met een drijver die over een onherroepelijke PAS-vergunning beschikt die, achteraf bezien, onrechtmatig is verleend, terwijl daarvan toch gebruik mag worden gemaakt. Wat daarvan ook zij, de rechtbank is van oordeel dat als dit is bedoeld als een beroep op het gelijkheidsbeginsel, dat dan niet slaagt, reeds omdat er geen sprake is van gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld. Bovendien doet het aan bovenstaande conclusie over het motiveringsgebrek in de besluitvorming niet af.
14. Voor zover met een verwijzing naar de gedoogbeslissing is beoogd te stellen dat handhavend optreden in strijd komt met het vertrouwen dat TBM aan die beslissing zou kunnen ontlenen, overweegt de rechtbank als volgt.
Zoals de Afdeling heeft overwogen in de voormelde uitspraak van 24 april 2019zijn gedoogbeslissingen, behoudens in zeer uitzonderlijke gevallen, geen besluiten omdat deze beslissingen niet op rechtsgevolg zijn gericht. Een beslissing om (al dan niet onder voorwaarden) niet tot handhaving over te gaan, berust immers niet op een zelfstandige bevoegdheid, maar vloeit voort uit een wettelijk toegekende bevoegdheid tot het nemen van een handhavingsbesluit. Een gedoogbeslissing is een brief van een bestuursorgaan waarin is vermeld dat volgens het bestuursorgaan sprake is van een overtreding, waartegen het bestuursorgaan vooralsnog niet tot handhaving overgaat, zonder meer of alleen als aan de in de brief vermelde voorwaarden wordt voldaan. De gedoogbeslissing heeft het karakter van een - al dan niet voorwaardelijke - toezegging van het bestuursorgaan dat het vooralsnog niet tot handhaving overgaat. Een dergelijke toezegging behelst geen rechtshandeling. In de voorliggende situatie doen zich geen zeer uitzonderlijke gevallen voor op grond waarvan geconcludeerd moet worden dat aan de gedoogbeslissing van 30 maart 2021 een ander rechtskarakter moet worden toegekend.
15. De rechtbank is van oordeel dat de gedoogbeslissing onmiskenbaar kwalificeert als een toezegging van het bevoegde bestuursorgaan om (in dit geval) vooralsnog niet handhavend op te treden. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van
29 mei 2019.Het vertrouwensbeginsel brengt volgens die uitspraak echter niet met zich dat gerechtvaardigde verwachtingen altijd moeten worden gehonoreerd. Daartoe is vereist dat bij afweging van de betrokken belangen, waarbij het belang van degene bij wie de gerechtvaardigde verwachtingen zijn gewekt zwaar weegt, geen zwaarder wegende belangen aan het honoreren van de verwachtingen in de weg staan. Die zwaarder wegende belangen kunnen zijn gelegen in strijd met de wet, het algemeen belang en meer specifiek, veel voorkomend in het omgevingsrecht, belangen van derden. De Afdeling overweegt in dit verband dat het algemeen belang dat is gediend bij handhaving in zijn algemeenheid weliswaar zwaar weegt, maar, indien een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel wordt gedaan, niet doorslaggevend hoeft te zijn, als er geen concrete bedreigde belangen van enige betekenis aangewezen kunnen worden.
16. Concreet betekent dit dat indien er zwaarder wegende belangen in de weg staan aan honorering van het gewekte vertrouwen om vooralsnog niet handhavend op te treden, er reden is het gerechtvaardigd gewekte vertrouwen niet (langer) te honoreren.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder die belangenafweging onvoldoende heeft gemaakt nu daarin niet voldoende gewicht is toegekend aan de belangen van natuurbescherming in dezelfde zin als beschreven onder 12 t/m 12.2.
17. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerders standpunt (ten tijde van het besluit tot afwijzing van het handhavingsverzoek en ten tijde van het bestreden besluit), dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die handhavend optreden in de onderhavige situatie onevenredig maken, niet gedragen wordt door een deugdelijke motivering en in strijd komt met artikel 7:12 van de Awb. Daarom slaagt het beroep van eiseres. Het bestreden besluit dient daarom te worden vernietigd, met bepalingen over de vergoeding van het griffierecht en de proceskostenveroordeling (zie onder 23 en 24).
In stand laten van de rechtsgevolgen?
18. Vlak voor de zitting van 13 december 2022 heeft verweerder bij brief van
25 november 2022 laten weten dat inmiddels zes PAS-melders zijn gelegaliseerd en dat daaruit kan worden geconcludeerd dat in het kader van het legalisatieprogramma vorderingen worden gemaakt. Verder is aangevoerd dat op 24 mei 2022 een (landelijk) ontwerpprogramma voor de in artikel 1.12a van de Wnb bedoelde resultaatsverplichtingen is gepubliceerd gericht op het versnellen en verbreden van de stikstofaanpak. Op provinciaal niveau is er een Aanvalsplan Stikstof Limburg vastgesteld, onder meer met herstelmaatregelen voor de periode 2021 tot 2025, en een Limburgse Aanpak Stikstofreductie en Natuurverbetering.