ECLI:NL:RBLIM:2024:1297

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
20 maart 2024
Zaaknummer
ROE 24 / 673
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid voorzieningenrechter in bestuursrechtelijke zaak omtrent fraudeonderzoek en voorlopige voorziening

Op 20 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, een zorgverlener en gewaarborgde hulp, een voorlopige voorziening vroeg tegen een brief van CZ Zorgkantoor B.V. van 8 november 2023. In deze brief werd verzoekster geïnformeerd over de uitkomst van een fraudeonderzoek, waaruit bleek dat zij gefraudeerd had met persoonsgebonden budget (pgb)-gelden van haar moeder, de budgethouder. De brief kondigde aan dat CZ Zorgkantoor B.V. de zorgovereenkomsten met verzoekster zou beëindigen en de te veel verstrekte pgb-gelden zou terugvorderen.

Verzoekster was het niet eens met deze mededeling en verzocht de voorzieningenrechter om het besluit van 8 november 2023 te schorsen en de zorgovereenkomst te herstellen. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de brief van 8 november 2023 geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het geen publiekrechtelijke rechtshandeling inhoudt die de rechten of plichten van verzoekster wijzigt. Hierdoor verklaarde de voorzieningenrechter zich onbevoegd om het verzoek om voorlopige voorziening te behandelen.

De voorzieningenrechter benadrukte dat verzoekster zich voor rechtsbescherming moet wenden tot de civiele rechter, aangezien er geen hoger beroep of verzet mogelijk is tegen deze uitspraak. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is op dezelfde dag verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/673

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 maart 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. M.H.J.M. Stassen),
en

CZ Zorgkantoor B.V., verweerder

(gemachtigde: mr. M. van Hassel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen een brief van verweerder van
8 november 2023.
1.1.
Verweerder heeft bij brief van 8 november 2023 verzoekster geïnformeerd over de uitkomst van het fraudeonderzoek en de gevolgen daarvan. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en heeft verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 11 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster, de gemachtigde van verweerder en S. van Peer, werkzaam bij verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter verklaart zich onbevoegd het verzoek om voorlopige voorziening te behandelen. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. [naam] , de moeder van verzoekster, verder de budgethouder, ontvangt een persoonsgebonden budget (pgb) voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Verzoekster is zorgverlener en gewaarborgde hulp van de budgethouder. Verzoekster is ook zorgverlener geweest van onder meer budgethouder [naam] .
4. Verweerder heeft bij brief van 8 november 2023 verzoekster medegedeeld dat uit onderzoek is gebleken dat verzoekster heeft gefraudeerd met de pgb-gelden van [naam] . De geconstateerde fraude heeft, onder meer, tot gevolg dat verweerder de te veel verstrekte pgb-gelden bij verzoekster terugvordert, dat verweerder per 1 december 2023 de zorgovereenkomsten van verzoekster als zorgverlener beëindigt en in de toekomst geen zorgovereenkomsten met verzoekster meer goedkeurt. Dit betekent dat verzoekster geen zorgverlener meer mag zijn voor de budgethouder, haar moeder. Ook zal verweerder in de toekomst de rol van verzoekster als gewaarborgde hulp niet meer goedkeuren.
5. Verzoekster is het met deze brief niet eens. Zij heeft daartegen op 9 november 2023 bezwaar gemaakt. Zij heeft kort samengevat naar voren gebracht dat geen sprake is geweest van fraude. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter gevraagd om het besluit van 8 november 2023 te schorsen, in ieder geval tot zes weken na de datum waarop het besluit op bezwaar zal worden genomen, en verweerder per direct te gebieden de zorgovereenkomst tussen verzoekster en de budgethouder te herstellen of in stand te laten, de zorgovereenkomsten waarbij verzoekster optreedt als zorgverlener en haar rol als gewaarborgde hulp goed te keuren en om per direct de uitbetaling te hervatten aan verzoekster uit het pgb van de budgethouder.
6. De voorzieningenrechter kan een voorlopige voorziening treffen, indien is voldaan aan de vereisten die in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staan vermeld. Dit artikel bepaalt dat indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt tegen een besluit, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet aan deze formele vereisten is voldaan, omdat de brief van 8 november 2023 geen besluit is in de zin van de Awb.
7. Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Onder een rechtshandeling moet worden verstaan een handeling, gericht op rechtsgevolg. Rechtsgevolg is het vaststellen, wijzigen of opheffen van een rechtsverhouding, zoals rechten, aanspraken, verplichtingen, een bevoegdheid of status.
8. De brief van 8 november 2023 betreft een mededeling over de uitkomst van het fraudeonderzoek en een aankondiging van een aantal maatregelen. De mededeling dat het fraudeonderzoek tot de conclusie leidt dat verzoekster fraude heeft gepleegd met pgb-gelden van [naam] is geen besluit, omdat deze mededeling op zichtzelf bezien geen wijzigingen van haar rechten, plichten, bevoegdheden, aanspraken of status inhoudt. De conclusie dat verzoekster fraude heeft gepleegd heeft wel tot gevolg dat verweerder in de toekomst zal overgaan tot terugvordering van pgb-gelden. In de brief van 8 november 2023 staat: “
U ontvangt hier aparte correspondentie over. Hierin staat ook vermeld wat u kunt doen als u het niet eens bent met de beslissing die wij hebben genomen”. Van het opleggen van een terugbetalingsverplichting is in de brief van 8 november 2023 dus nog geen sprake. Bovendien is die betalingsverplichting gebaseerd, zo staat in de brief van 8 november 2023, op een derdenbeding in de zorgovereenkomst tussen verzoekster en de budgethouder. De aangekondigde rechtshandeling is daarom niet publiekrechtelijk van aard. Ook de aangekondigde terugvordering is daarom geen besluit. Dat geldt ook voor de mededelingen over de zorgovereenkomst(en) waarbij verzoekster zorgverlener is en de mededelingen over haar rol als gewaarborgde hulp. Op grond van het systeem van de Wlz vindt de besluitvorming daarover namelijk plaats tussen de budgethouder en het zorgkantoor. Als verweerder zorgovereenkomsten waarbij verzoekster als zorgverlener optreedt beëindigt of niet meer goedkeurt, dan leidt dat tot een besluit gericht aan een budgethouder waarin staat dat geen zorg mag worden ingekocht bij verzoekster. Een dergelijk besluit heeft verweerder inmiddels overigens genomen op 26 februari 2024. Als verweerder de rol van verzoekster als gewaarborgde hulp niet meer goedkeurt, dan kan dat uiteindelijk leiden tot een besluit gericht aan de budgethouder waarin staat dat het pgb wordt ingetrokken bij gebrek aan een gewaarborgde hulp die aan de voorwaarden voldoet.
9. Nu er geen sprake is van een besluit in de zin van de Awb is de voorzieningenrechter niet bevoegd om het verzoek om voorlopige voorziening te behandelen.

Conclusie en gevolgen

10. De voorzieningenrechter verklaart zich onbevoegd het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening te behandelen. De voorzieningenrechter komt daarom niet toe aan de beoordeling van het spoedeisend belang of aan een inhoudelijke oordeel over de brief van 8 november 2023.
11. Voor rechtsbescherming tegen de mededeling en aankondiging in de brief van
8 november 20023 zal verzoekster zich tot de civiele rechter moeten wenden.
12. Omdat de voorzieningenrechter onbevoegd is, is verzoekster geen griffierecht verschuldigd.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Goofers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.G. Cremers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 20 maart 2024.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.