ECLI:NL:RBLIM:2024:1295

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
20 maart 2024
Zaaknummer
ROE 24 / 1416
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid voorzieningenrechter bij verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg, gedateerd 20 maart 2024, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoekster, die gewaarborgde hulp was, heeft bezwaar gemaakt tegen een brief van CZ Zorgkantoor B.V. van 8 november 2023, waarin zij werd geïnformeerd over de uitkomst van een fraudeonderzoek. De voorzieningenrechter oordeelt dat de brief geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waardoor hij zich onbevoegd verklaart om het verzoek te behandelen. De voorzieningenrechter legt uit dat de brief enkel een mededeling betreft en geen wijziging van rechten of plichten inhoudt. Verzoekster kan zich voor rechtsbescherming wenden tot de civiele rechter. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een formeel besluit voor de bevoegdheid van de voorzieningenrechter en de scheiding tussen bestuursrechtelijke en civiele rechtsbescherming.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/1416

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 maart 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

en

CZ Zorgkantoor B.V., verweerder

(gemachtigde: mr. M. van Hassel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen een brief van verweerder van
8 november 2023.
1.1.
Verweerder heeft bij brief van 8 november 2023 verzoekster geïnformeerd over de uitkomst van het fraudeonderzoek en de gevolgen daarvan. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en heeft verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 11 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verweerder en S. van Peer, werkzaam bij verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter verklaart zich onbevoegd het verzoek om voorlopige voorziening te behandelen. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. Verzoekster is gewaarborgde hulp geweest van, onder meer, [naam] en [naam] . Laatstgenoemde personen, de budgethouders, ontvangen een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet langdurige zorg Wlz). Y [naam] , is zorgverlener en gewaarborgde hulp van [naam] .
4. Verweerder heeft bij brief van 8 november 2023 verzoekster medegedeeld dat uit onderzoek is gebleken dat verzoekster fraude heeft gepleegd met pgb-gelden van [naam] , van wie verzoekster destijds de gewaarborgde hulp was. De geconstateerde fraude heeft, onder meer, tot gevolg dat verweerder in de toekomst verzoeksters rol als gewaarborgde hulp en zorgovereenkomsten met verzoekster als zorgverlener niet meer goedkeurt en dat de persoonsgegevens van verzoekster worden opgenomen in een aantal registers, zoals beschreven in de brief van 8 november 2023.
5. Verzoekster is het met deze brief niet eens. Ze heeft daartegen bezwaar gemaakt op 9 november 2023. Verzoekster is van mening dat geen sprake is van fraude en heeft verweerder verzocht om geen gevolg te geven aan de maatregelen in de brief van
8 november 2023. Zij heeft in de onderhavige procedure kort samengevat naar voren gebracht dat geen sprake is geweest van fraude en dat haar eer en goede naam zijn aangetast waardoor schade is ontstaan, onder meer door berichtgeving in de media. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter gevraagd om het besluit van 8 november 2023 te schorsen totdat verweerder een duidelijk standpunt op het verweer van verzoekster tegen de brief van
8 november 2023 heeft ingenomen.
6. De voorzieningenrechter kan een voorlopige voorziening treffen, indien is voldaan aan de vereisten die in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staan vermeld. Dit artikel bepaalt dat indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt tegen een besluit, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet aan deze formele vereisten is voldaan, omdat de brief van 8 november 2023 geen besluit is in de zin van de Awb.
7. Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Onder een rechtshandeling moet worden verstaan een handeling, gericht op rechtsgevolg. Rechtsgevolg is het vaststellen, wijzigen of opheffen van een rechtsverhouding, zoals rechten, aanspraken, verplichtingen, een bevoegdheid of status.
8. De brief van 8 november 2023 betreft een mededeling over de uitkomst van het fraudeonderzoek en een aankondiging van een aantal maatregelen. De mededeling dat het fraudeonderzoek tot de conclusie leidt dat verzoekster fraude heeft gepleegd met pgb-gelden van [naam] is geen besluit, omdat deze mededeling op zichtzelf bezien geen wijzigingen van haar rechten, plichten, bevoegdheden, aanspraken of status inhoudt. Hetzelfde geldt voor de registratie van de persoonsgegevens van verzoekster in een aantal registers die het gevolg is van de conclusie dat zij fraude heeft gepleegd. De conclusie dat verzoekster fraude heeft gepleegd heeft ook tot gevolg dat verweerder
in de toekomsthaar rol als gewaarborgde hulp of zorgovereenkomsten met haar als zorgverlener niet meer zal goedkeuren. De aankondiging van (mogelijke) toekomstige handelingen brengt op zichtzelf bezien ook geen wijzigingen in de rechten, plichten, bevoegdheden, aanspraken of status van verzoekster. Bovendien vindt op grond van het systeem van de Wlz die toekomstige besluitvorming over het goedkeuren van een zorgovereenkomst en gewaarborgde hulp plaats tussen de budgethouder en het zorgkantoor. Als verweerder zorgovereenkomsten waarbij verzoekster als zorgverlener optreedt niet meer goedkeurt, dan leidt dat tot een besluit gericht aan een budgethouder waarin staat dat geen zorg mag worden ingekocht bij verzoekster. Als verweerder de rol van verzoekster als gewaarborgde hulp niet goedkeurt, leidt dat tot een besluit gericht aan de budgethouder waarin staat dat het pgb wordt afgewezen bij gebrek aan een gewaarborgde hulp die aan de voorwaarden voldoet.
9. Ter zitting heeft verzoekster tot slot aangegeven dat verweerder in de media melding heeft gemaakt van wat in de brief van 8 november 2023 staat. Verzoekster acht dat onrechtmatig. Het telefonisch aan een journalist vertellen wat er in de brief van 8 november 2023 staat is echter evenmin een besluit, maar een feitelijke handeling.
10. Nu er geen sprake is van een besluit in de zin van de Awb is de voorzieningenrechter niet bevoegd om het verzoek om voorlopige voorziening te behandelen.

Conclusie en gevolgen

11. De voorzieningenrechter verklaart zich onbevoegd het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening te behandelen. De voorzieningenrechter komt daarom niet toe aan de beoordeling van het spoedeisend belang of aan een inhoudelijke oordeel over de brief van 8 november 2023.
12. Voor rechtsbescherming tegen de mededeling en aankondiging in de brief van
8 november 20023 en tegen het melding maken aan de media van wat er in die brief staat zal verzoekster zich tot de civiele rechter moeten wenden.
13. Omdat de voorzieningenrechter onbevoegd is, is verzoekster geen griffierecht verschuldigd.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Goofers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.G. Cremers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2024
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 20 maart 2024.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.