ECLI:NL:RBLIM:2024:1285

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
20 maart 2024
Zaaknummer
ROE 21/1306
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wob-verzoek inzake betrokkenheid ambtenaren bij privézaak Staatssecretaris

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 20 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties inzake een Wob-verzoek. Eiser verzocht om informatie over de betrokkenheid van ambtenaren bij een privézaak van de Staatssecretaris, specifiek met betrekking tot de bouw van zijn woning en de bijbehorende grondtransacties. De Minister had een aantal documenten gedeeltelijk openbaar gemaakt, maar ook geweigerd op basis van verschillende weigeringsgronden uit de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser maakte bezwaar tegen deze weigeringen en stelde beroep in. De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was, maar kende wel een schadevergoeding toe aan eiser wegens overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank concludeerde dat de Wob van toepassing was, ondanks de inwerkingtreding van de Wet open overheid (Woo) op 1 mei 2022, omdat het bestreden besluit voor die datum was genomen. De rechtbank oordeelde dat de Minister de openbaarmaking van bepaalde documenten terecht had geweigerd op grond van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het voorkomen van onevenredige bevoordeling. Echter, de rechtbank vond dat de weigering om bepaalde financiële gegevens openbaar te maken niet voldoende was gemotiveerd, wat leidde tot de toekenning van een schadevergoeding aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/1306

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

(gemachtigde: mr. A. Aydogdu).

Inleiding

1. Eiser heeft bij brief van 9 juli 2020 aan verweerder verzocht om informatie over de “
betrokkenheid van het ministerie van Binnenlandse Zaken en medewerkers daarvan bij een privé aangelegenheid van de Staatssecretaris [naam 1] , te weten de bouw van zijn woonhuis in [plaats] en de daarmee gemoeide grondtransacties”.
2. Verweerder heeft dit verzoek beoordeelt aan de hand van de Wet openbaarheid van bestuur (‘Wob’) en heeft hier op 5 oktober 2020 op beslist (het primaire besluit). Verweerder heeft 45 documenten geselecteerd, die binnen de reikwijdte van het verzoek vallen. Verweerder heeft een gedeelte van de verzochte documenten “gelakt” verstrekt en bij een ander deel van de documenten openbaarmaking geweigerd. Verweerder heeft zich hierbij beroepen op:
  • artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob;
  • artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob;
  • artikel 11, eerste lid, van de Wob.
3. Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 30 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ten aanzien van een aantal documenten gegrond verklaard, het primaire besluit ten aanzien van deze documenten herroepen en de betreffende documenten (nummers 8a, 10a, 14, 15 en 16) alsnog deels openbaar gemaakt. Voor het overige heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
4. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank dit beroep.
5. Verweerder heeft de documenten die onder het Wob-verzoek vallen naar de rechtbank toegestuurd. Daarbij is onder toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verzocht dat uitsluitend de rechtbank van deze stukken zal kennisnemen. Met toestemming van eiser heeft de rechtbank deze stukken ingezien.
6. De rechtbank heeft het beroep op 6 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

7. Eiser richt zijn beroep tegen de (gedeeltelijke) weigering van de openbaarmaking van de documenten 4, 4a, 6a, 8a, 9, 10a, 13-17, 19, 21-24, 28, 29, 32, 34 en 40-44.
8. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of verweerder de openbaarmaking van de documenten (gedeeltelijk) heeft mogen weigeren volgens een uitzonderingsgrond in de artikelen 10 en/of 11 van de Wob. De rechtbank beoordeelt verder of het schadeverzoek van eiser in verband met de overschrijding van de redelijke termijn moet worden toe- of afgewezen.
9. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is en dat aan eiser een schadevergoeding moet worden betaald wegens overschrijding van de redelijke termijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het juridisch kader
10. Op dit geding is de Wob van toepassing en niet de Wet open overheid (‘Woo’). De Woo is dan wel in werking getreden op 1 mei 2022 en de Wob is op die datum ingetrokken, maar het bestreden besluit is van voor die datum. Daarom is de Wob nog van toepassing.
11. De rechtbank verwijst voor de relevante wettelijke bepalingen naar de bijlage bij deze uitspraak.
Omvang van het geding
12. Hangende de beroepsprocedure heeft verweerder de rechtbank op de hoogte gesteld dat de documenten 4, 8a, 10a, 14, 15 en 16 intussen feitelijk (gedeeltelijk) openbaar zijn gemaakt. Deze openbaarmaking is geschied met een brief van 5 oktober 2021, ter beantwoording van Kamervragen. In deze documenten zijn wel op grond van artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob (bescherming van de persoonlijke levenssfeer), de persoonsgegevens van ambtenaren weggelakt. Daarnaast is de in de documenten 14 en 16 opgenomen informatie over de aankoop- en verkoopbedragen van het perceel weggelakt op grond van artikel 10, tweede lid, onder e (voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling) en onder g (bescherming van de persoonlijke levenssfeer) van de Wob.
12.1.
De rechtbank overweegt dat eiser geen belang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroepsgronden ten aanzien van de documenten 4, 8a, 10a en 15. Het door eiser beoogde resultaat, te weten openbaarmaking van deze documenten, is immers al bereikt en kan dus niet meer met het beroep worden bereikt. Weliswaar zijn de namen van ambtenaren weggelakt, maar daartegen heeft eiser geen beroepsgrond gericht. Dat betekent dat deze documenten geen nadere beoordeling behoeven en hierna buiten beschouwing worden gelaten.
12.2.
De documenten 14 en 16 zijn intussen eveneens op 5 oktober 2021 gedeeltelijk openbaar geworden. In deze documenten is echter de informatie over de aankoop- en verkoopbedragen van het perceel weggelakt. Daartegen heeft eiser beroepsgronden gericht. Eiser heeft nog altijd belang bij de beoordeling van deze beroepsgronden, omdat hij daarmee zou kunnen bereiken dat de weggelakte passages alsnog openbaar moeten worden gemaakt. De documenten 14 en 16 worden daarom bij de beoordeling meegenomen, voor zover het de toepassing van de weigeringsgronden van artikel 10, tweede lid, onder e (voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling) en onder g (bescherming van de persoonlijke levenssfeer) van de Wob betreft.
Persoonlijke beleidsopvattingen in een stuk van intern beraad
(artikel 11, eerste lid, van de wob)
13. Verweerder mag de openbaarmaking van persoonlijke beleidsopvattingen in een stuk van intern beraad weigeren. Onder persoonlijke beleidsopvattingen wordt verstaan een opvatting, voorstel, aanbeveling of conclusie van een of meer personen over een bestuurlijke aangelegenheid en de daartoe door hen aangevoerde argumenten. [1] Feitelijke gegevens zijn geen persoonlijke beleidsopvattingen en kunnen daarom niet krachtens artikel 11, eerste lid, van de Wob worden geweigerd. Feitelijke gegevens kunnen wel zodanig met die opvattingen zijn verweven dat het niet mogelijk is deze te scheiden. In dat geval kunnen ook die feitelijke gegevens met een beroep op dit artikel worden geweigerd.
14. Eiser richt zijn beroepsgronden in het kader van deze weigeringsgrond tegen de documenten 4a, 6a, 9, 13, 17, 19, 21-24, 28, 29, 32, 34 en 40-44.
14.1.
Eiser verzoekt de rechtbank na te gaan of verweerder deze weigeringsgrond niet te restrictief heeft toegepast. Het feit dat een document de status van “concept” heeft gekregen betekent volgens eiser niet automatisch dat het per definitie niet openbaar is. Eiser is van mening dat informatie van feitelijke aard uit die documenten alsnog openbaar zou moeten worden gemaakt. Eiser verzoekt de rechtbank verder om te toetsen of in de geweigerde documenten sprake is van persoonlijke beleidsopvattingen, vooral daar waar het mailwisselingen en WhatsApp berichten betreffen. Daarbij verzoekt eiser de recente politieke discussie over transparantie en openbaarheid en de minder strenge toets in de Woo mee te laten wegen. Eiser voert tot slot aan dat verweerder toepassing had moeten geven aan het bepaalde in artikel 11, tweede lid, van de Wob, namelijk de mogelijkheid om informatie te verstrekken in niet tot personen herleidbare vorm.
Concepten
15. Voor zover eiser in beroep is opgekomen tegen de concept documenten (nummers 13, 17, 19, 21, 23, 28, 29 en 34) overweegt de rechtbank het volgende.
15.1.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (‘de Afdeling’) heeft concepten die resulteren in openbare documenten herhaaldelijk aangemerkt als een persoonlijke beleidsopvatting. [2] Daarbij heeft de Afdeling er op gewezen dat de bescherming van persoonlijke beleidsopvattingen tot doel heeft, het beschermen van de vrije meningsvorming, het belang om in vertrouwelijke sfeer te kunnen ‘brainstormen’ zonder vrees voor gezichtsverlies en het kunnen waarborgen dat bij de primaire vormgeving van het beleid de betrokkenen in alle vrijheid hun gedachten en opvattingen kunnen uiten.
Naar het oordeel van de rechtbank laat dit onverlet dat wanneer een document de status van concept heeft, die enkele status niet automatisch betekent dat de inhoud van het document, voor zover die afwijkt van de definitieve (openbare) versie, ook een persoonlijke beleidsopvatting betreft. Het is namelijk niet uitgesloten dat conceptversies ook feitelijke informatie of andere onderdelen met een overwegend objectief karakter bevatten die uiteindelijk niet in het definitieve document terechtkomen. Van dergelijke informatie moet worden beoordeeld of er een zodanige verwevenheid is met de persoonlijke beleidsopvattingen in het document, dat openbaarmaking van de feitelijke of objectieve informatie alsnog mag worden geweigerd.
15.2.
Niet in geschil is dat de concept-documenten, documenten van intern beraad zijn.
15.3.
Document nummer 13 is een concept van document nummer 14 (nota adviseur CZW aan staatssecretaris d.d. 15 april 2020). Document nummer 17 is een concept van document nummer 15 (nota adviseur CZW aan staatssecretaris d.d. 17 mei 2020). Zowel document nummer 14 als document nummer 15 is openbaar gemaakt. Voor zover de documenten met nummers 13 en 17 overeenkomen met de nummers 14 en 15, is die informatie – met de openbaarmaking van documenten 14 en 15 – reeds openbaar.
De rechtbank merkt op dat document 14 uitgebreider is dan document 13. In document 13 staan in één alinea feitelijke gegevens vermeld die niet in document 14 terugkomen. De rechtbank is van oordeel dat deze feitelijke gegevens in document nummer 13 met de persoonlijke beleidsopvattingen zijn verweven, aangezien er in de betreffende alinea een kwalificatie aan die feitelijke gegevens wordt gegeven, zodat het niet mogelijk is deze te scheiden. Deze feitelijke gegevens hoeven dus niet te worden verstrekt.
15.4.
Document nummer 17 ligt eveneens ten grondslag aan document nummer 15. In dit document wordt de werkwijze van de RvR (de Ruimte voor Ruimte regeling) uitgelegd. Er vindt in dit document een discussie plaats over vierkante meter prijzen of een algemene prijs bij verkoop van een kavel. De rechtbank is van oordeel dat ook dit document persoonlijke beleidsopvattingen bevat en een gekleurde weergave van de feiten laat zien.
15.5.
De document nummers 19, 21 en 23 betreffen mailwisselingen over voorgestelde antwoorden van Staatssecretaris [naam 1] (hierna: Staatssecretaris) op vragen van NRC Handelsblad naar aanleiding van berichten in deze krant over het verkrijgen van een bouwkavel in 2009 respectievelijk een opzet met betrekking tot de woordvoering over deze kwestie naar binnen (bericht voor intranet) en naar buiten toe. De concept-antwoorden en spreeklijnen zijn documenten van intern beraad en bevatten naar het oordeel van de rechtbank persoonlijke beleidsopvattingen. Het gaat om voorstellen hoe in het oordeel van de betrokken functionarissen de antwoorden en spreeklijnen zouden moeten luiden. De feiten in deze documenten zijn naar inzicht van de opstellers weergegeven en gekleurd door de persoonlijke opvattingen van de opstellers. Er is daarom sprake van een zodanige verwevenheid dat ook deze feitelijke informatie mag worden geweigerd. Voor de document nummers 28 en 29 gaat dezelfde redenering op. Deze documenten betreffen ook mailwisselingen over (concept) reacties (een korte en een langere versie) op de beschuldigingen aan het adres van de Staatssecretaris in de krant. In document nummer 29 staan nog voorstellen om de tekst aan te scherpen. Ook hier behelst de weergave van de feiten een gekleurde versie en heeft verweerder deze feiten mogen weigeren.
15.6.
Document nummer 34 betreft een mailwisseling tussen de woordvoerder van de gemeente [plaats] met een adviseur van de Staatssecretaris over (concept) antwoorden op aanvullende vragen van NRC Handelsblad. De rechtbank overweegt dat ook deze mailwisseing een intern document betreft dat persoonlijke beleidsopvattingen bevat. De informatie is een door de opsteller gekleurde weergave van feiten en opvattingen, waarvan verweerder de openbaarmaking met een beroep op artikel 11, eerste lid, van de Wob heeft mogen weigeren.
E-mails en WhatsApp-berichten
16. De rechtbank beoordeelt vervolgens of de e-mails (document nummers 4a, 9, 22 en 32) en WhatsApp berichten (document nummers 40, 41, 42, 43 en 44), waarop verweerder de weigeringsgrond van artikel 11, eerste lid, van de Wob heeft toegepast, daadwerkelijk persoonlijke beleidsopvattingen bevatten en voor wat betreft de WhatsApp berichten of deze op de bestuurlijke aangelegenheid betrekking hebben.
16.1.
De rechtbank heeft de hiervoor genoemde e-mails ingezien en is van oordeel dat die documenten allemaal zijn opgesteld voor intern beraad en dat deze persoonlijke beleidsopvattingen betreffen. Voor wat betreft de WhatsApp berichten overweegt de rechtbank dat de gekaderde teksten in deze berichten duidelijk persoonlijke beleidsopvattingen betreffen. Het weglakken van deze informatie kan er soms toe leiden dat er geen relevante informatie meer overblijft of dat de resterende informatie geen bestuurlijke aangelegenheid betreft. Het gaat dan om berichten dat iemand ‘eerst gaat eten’ of ‘een e-mail heeft gestuurd’. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich voor wat betreft deze e-mails en WhatsApp berichten op het standpunt kunnen stellen dat artikel 11, eerste lid, van de Wob, zich ertegen verzet dat hij deze documenten openbaar maakt.
Openbaarmaking in een niet tot de personen herleidbare vorm
17. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder bij de beoordeling van het Wob-verzoek – gelet op de recente discussie binnen de overheid – meer transparantie en openheid had moeten betrachten en ruimhartiger had moeten omgaan met openbaarmaking van persoonlijke beleidsopvattingen. Verder heeft eiser verwezen naar een uitlating van minister-president [naam 2] op een persconferentie van 15 januari 2021, waarin hij expliciet heeft toegezegd de weigeringsgrond van artikel 11 van de Wob te zullen schrappen. Eiser heeft verder verwezen naar de Kamerbrief van Minister [naam 3] van 30 april 2021, waarin staat:
“In lijn met de ruimere informatievoorziening aan de Kamer heeft het kabinet besloten om ook onder de huidige Wob ruimhartig om te gaan met openbaarmaking van persoonlijke beleidsopvattingen. Zo wordt er deels vooruit gelopen op de Woo voor wat betreft de aangescherpte definitie van een persoonlijke beleidsopvatting (artikel 5.2, eerste lid) en de omgang met documenten waarin persoonlijke beleidsopvattingen staan die ouder zijn dan vijf jaar (artikel 5.3). Daarnaast worden in bepaalde politiek-bestuurlijke (hoog)gevoelige dossiers de persoonlijke beleidsopvattingen openbaar. Artikel 11, tweede lid, van de Wob biedt daarvoor de ruimte.”
17.1.
De rechtbank stelt vast dat artikel 11, eerste lid, van de Wob op het moment dat verweerder het bestreden besluit nam nog gold en dat de beoordeling van het Wob-verzoek binnen de kaders van die wet heeft plaatsgevonden. Verder is de weigeringsgrond van artikel 11, eerste lid, van de Wob naar aanleiding van de persconferentie niet geschrapt, ook niet in de Woo, de opvolger van de Wob. De ontwikkelingen en versoepelingen die hebben plaatsgevonden in het kader van de transparantie en openheid over persoonlijke beleidsopvattingen, zoals ook aangehaald in de brief van [naam 3] , zijn van na de datum van het bestreden besluit. Bovendien heeft verweerder op de zitting toegelicht dat de lijn om meer transparant te zijn niet geldt voor wat betreft concept documenten.
17.2.
De rechtbank overweegt over de weigering van verweerder om documenten openbaar te maken in een niet tot de personen herleidbare vorm het volgende. Artikel 11, tweede lid, van de Wob biedt verweerder de mogelijkheid om met het oog op een goede en democratische bestuursvoering, informatie over persoonlijke beleidsopvattingen in niet tot de persoon herleidbare vorm te verstrekken. Verweerder heeft bij het toepassen van artikel 11, tweede lid, van de Wob beslisruimte en moet een belangenafweging maken [3] .
17.3.
Verweerder heeft in het verweerschrift een nadere motivering gegeven waarom hij heeft besloten de informatie niet in niet tot personen herleidbare vorm te verstrekken. Met name acht verweerder van belang dat voor zover het concepten betreffen het moet gaan om de definitieve eindversie (en niet om de concepten zelf) of dat documenten zich door hun aard niet laten anonimiseren en dat een zeer beperkte kring van ambtenaren betrokken is geweest bij de aanloop van de publicaties van de krantenartikelen en de verwikkelingen daarna en de identiteit van deze ambtenaren makkelijk achterhaald kunnen worden.
17.4.
De rechtbank overweegt dat de bestuurlijke aangelegenheid van het Wob-verzoek ziet op de vraag in hoeverre ambtenaren van verweerders ministerie betrokken zijn geweest bij een privézaak van de Staatssecretaris (het in opspraak raken door krantenpublicaties over de bouw van zijn woning). De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat in dit geval bekend of herleidbaar is welke bestuurders en ambtenaren daarmee te maken hebben gehad. Verweerder gaat er van uit dat dit makkelijk na te gaan is, maar de rechtbank is daar niet van overtuigd. Eiser heeft ter zitting terecht gesteld dat moeilijk te achterhalen valt welke juridische adviseur betrokken is geweest bij deze bestuurlijke aangelegenheid, omdat het aantal juridisch adviseurs binnen verweerders ministerie groot is. Naar het oordeel van de rechtbank is het dan ook niet makkelijk te achterhalen om welke kring van betrokkenen het gaat, op die ene woordvoerder, die verweerder op zitting heeft genoemd, na. Dit argument van verweerder gaat dan ook niet op. De rechtbank kan verweerder wel volgen in zijn standpunt om af te zien van gebruikmaking van zijn in artikel 11, tweede lid, van de Wob neergelegde bevoegdheid, omdat het niet in het belang is van een goede en democratische bestuursvoering als de standpunten van ambtenaren over deze materie zelfstandig worden betrokken in de publieke discussie. Verweerder heeft zich in dit verband op het standpunt kunnen stellen dat bij concept documenten nog vaak aannames worden gemaakt en opties worden onderzocht en dat de persoonlijke beleidsopvattingen in deze concepten, meer in het bijzonder een ongestoorde uitwisseling van opvattingen, daarom moeten worden beschermd. Gelet hierop, heeft verweerder in dit geval in redelijkheid kunnen besluiten geen gebruik te maken van zijn bevoegdheid, zoals neergelegd in artikel 11, tweede lid, van de Wob.
Het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling
(artikel 10, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wob)
18. Eiser voert (kort gezegd) aan dat verweerder deze weigeringsgrond ten onrechte heeft gebruikt en onvoldoende heeft gemotiveerd. Eiser richt deze beroepsgrond tegen de documenten 13, 14 en 16.
18.1.
Ten aanzien van document nummer 13 heeft de rechtbank hiervoor in rechtsoverweging 15.3 al geoordeeld dat openbaarmaking op grond van artikel 11 van de Wob mocht worden geweigerd. De rechtbank komt dan niet meer toe aan de vraag of dit document (ook) op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob had mogen worden geweigerd.
18.2.
De documenten 14 en 16 zijn inmiddels openbaar gemaakt door verweerder met uitzondering van de aankoop- en verkoopbedragen. Volgens verweerder is deze informatie (zijnde privégegevens) door de Staatssecretaris in vertrouwen verstrekt aan de overheid. Indien deze informatie openbaar wordt gemaakt, dan is dat volgens verweerder onevenredig benadelend voor een goed functionerende overheid, omdat dit in de toekomst invloed kan hebben op de mate van informatiedeling door burgers doordat deze zich dan terughoudender zullen opstellen bij het delen van deze informatie. De rechtbank kan verweerder hierin niet volgen. De rechtbank ziet niet in dat door de openbaarmaking van de weggelakte aankoop- en verkoopbedragen straks niemand meer privégegevens wil delen met verweerder en hij hierdoor onevenredig zou worden benadeeld. In dit geval is de situatie zo uitzonderlijk dat in zijn algemeenheid niet gezegd kan worden dat het openbaar maken van de vertrouwelijk medegedeelde privégegevens van de Staatssecretaris in het vervolg negatieve invloed zal hebben op de informatiedeling door burgers, laat staan dat dit een onevenredige benadeling zou opleveren. Verweerder heeft dit onvoldoende aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft deze weigeringsgrond voor wat betreft de aankoop- en verkoopbedragen in document nummers 14 en 16 daarom ten onrechte toegepast.
Eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer
(artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob)
19. Eiser richt deze beroepsgrond tegen de documenten 4a, 9, 13, 14, 16, 19, 21-23, 29, 32, 34, 40 t/m 45.
19.1.
Hiervoor heeft de rechtbank ten aanzien van de documenten 4a, 9, 13, 19, 21-23, 29, 32, 34 en 40-44 reeds geoordeeld dat dat openbaarmaking op grond van artikel 11 van de Wob mocht worden geweigerd. De rechtbank komt dan niet meer toe aan de vraag of dit document (ook) op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob had mogen worden geweigerd. In het hiernavolgende wordt deze weigeringsgrond daarom enkel ten aanzien van de resterende documenten 14, 16 en 45 beoordeeld.
20. Eiser voert aan dat verweerder in document 12 (lees: 14) een alinea ten onrechte heeft weggelakt, omdat die informatie bij het Kadaster is te raadplegen. Nu voor die informatie betaald moet worden is deze niet voor iedereen raadpleegbaar, aldus eiser. De rechtbank komt aan de beoordeling van deze grond niet toe. Nu document nummer 14 ondertussen al openbaar is gemaakt, op de aankoop- en verkoopbedragen na, heeft eiser geen belang meer bij deze beoordeling.
20.1.
Verder voert eiser aan dat in het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd waarom de geweigerde informatie de persoonlijke levenssfeer van de Staatssecretaris zou betreffen. Volgens eiser leiden het openbaar worden van een financiële bevoordeling bij een grondtransactie in de privésfeer en het als bewindspersoon verantwoordelijk zijn voor interbestuurlijke verhoudingen tot een verstrengeling van belangen. Een strikte scheiding tussen werk en privé, gaat hier niet op, aldus eiser. Verweerder kan volgens eiser dan ook geen beroep doen op de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob.
20.2.
Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat de aankoop- en verkoopbedragen in document nummers 14 en 16 moeten worden gezien als persoonlijke en te beschermen gegevens. Wanneer de aankoop- en verkoopbedragen openbaar zouden worden gemaakt, zou dat betekenen dat het publiek een direct inzicht wordt verschaft in de kosten van de aankoop van een stuk grond, die de Staatssecretaris heeft gemaakt ten behoeve van de bouw van zijn woning. Dit raakt de persoonlijke levenssfeer van de Staatssecretaris, omdat het zuivere privégegevens zijn. Het betreft geen informatie, die ziet op zijn beroepsmatig functioneren. Het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer heeft verweerder in dit geval dan ook in redelijkheid zwaarder kunnen laten wegen dan het belang van openbaarheid van deze bedragen.
21. In document 45 zijn enkel de namen van ambtenaren weggelakt met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob. Hiertegen heeft eiser geen beroepsgrond gericht.
Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
22. Op de zitting heeft verweerder er op gewezen dat in deze procedure sprake is van schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. (‘EVRM’). Hij verzoekt dan ook om een schadevergoeding.
22.1.
In procedures als deze mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep bij de rechtbank ten hoogste anderhalf jaar duren. Doorgaans zal geen sprake zijn van een overschrijding, indien de fase van bezwaar en beroep gezamenlijk niet langer dan twee jaar heeft geduurd. De rechtbank verwijst in dit kader naar vaste rechtspraak van de Afdeling [4] . Of de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM, is overschreden moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Als uitgangspunt geldt een tarief van € 500,00 per half jaar waarmee de termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.
22.2.
In deze zaak is het bezwaarschrift tegen het primaire besluit door verweerder ontvangen op 10 november 2020. De totale behandelingstermijn vanaf dat moment tot aan de onderhavige uitspraak is ongeveer drie jaar en vier maanden
.Daarmee is de redelijke termijn van twee jaar overschreden. Eiser heeft daarom recht op een immateriële schadevergoeding van € 1.500,00. De overschrijding is volledig toe te rekenen aan de rechtbank.
22.3.
Omdat het verzoek (mondeling) ter zitting is gedaan en dit verder (naast de enkele opmerking dat de redelijke termijn is overschreden) ter zitting inhoudelijk niet is besproken, ziet de rechtbank in dit geval geen aanleiding daarvoor een proceskostenvergoeding toe te kennen. Voor het vergoeden van het griffierecht bestaat geen aanleiding, nu voor het indienen van het verzoek geen griffierecht hoeft te worden betaald.

Conclusie en gevolgen

23. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
23.1.
Omdat de rechtbank het beroep ongegrond verklaart krijgt eiser het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van de schade aan eiser wegens overschrijding van de redelijke termijn tot een bedrag van € 1.500,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 20 maart 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: relevante wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht(Awb)
Artikel 8:29, eerste lid:
Partijen die verplicht zijn inlichtingen te geven dan wel stukken over te leggen, kunnen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, het geven van inlichtingen dan wel het overleggen van stukken weigeren of de bestuursrechter mededelen dat uitsluitend hij kennis zal mogen nemen van de inlichtingen onderscheidenlijk de stukken.
Artikel 8:29, vijfde lid, eerste volzin:
Indien de bestuursrechter heeft beslist dat de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is, kan hij slechts met toestemming van de andere partijen mede op de grondslag van die inlichtingen onderscheidenlijk die stukken uitspraak doen.
Wet openbaarheid van bestuur(Wob)
Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e:
Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g:
Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
Artikel 11, eerste lid:
In geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, wordt geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
Artikel 11, tweede lid:
Over persoonlijke beleidsopvattingen kan met het oog op een goede en democratische bestuursvoering informatie worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm. Indien degene die deze opvattingen heeft geuit of zich erachter heeft gesteld, daarmee heeft ingestemd, kan de informatie in tot personen herleidbare vorm worden verstrekt.
Het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden(EVRM)
Artikel 6, eerste lid, eerste volzin:
Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 1, aanhef en onder f, van de Wob.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 1 september 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BN5701) inzake concept-antwoorden op Kamervragen en de uitspraak van 27 december 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:35663) inzake concept-persberichten.
3.Zie in dit kader de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:399.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 31 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:375.