Op 19 maart 2024 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1981 en wonende te Rotterdam. De verdachte werd bijgestaan door mr. L.A.R. Newoor. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 5 maart 2024, waarbij de verdachte en zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten gepresenteerd. De slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], hebben zich als benadeelde partijen gevoegd in het proces en waren ook aanwezig, waarbij [slachtoffer 1] werd bijgestaan door mr. J.K.T. Schoffelen.
De tenlastelegging betrof afpersing en bedreiging, waarbij de verdachte op 8 juni 2021 in Maasbracht [slachtoffer 3] zou hebben afgeperst via zijn werknemers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen voor het ten laste gelegde feit. De verdachte werd dan ook vrijgesproken van de beschuldigingen.
De benadeelde partijen vorderden schadevergoeding, maar omdat de verdachte werd vrijgesproken, verklaarde de rechtbank de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen. De rechtbank veroordeelde de benadeelde partijen in de kosten die door de verdachte zijn gemaakt ter verdediging van deze vorderingen, begroot op nihil. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. H.M.J. Quaedvlieg, en de rechters mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe en mr. J.A.A.C. Claessen, in aanwezigheid van griffier mr. A.H.M. Meisen.