ECLI:NL:RBLIM:2024:1263

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
C/03/328469 / KG ZA 24-69
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot afgifte van een pony in kort geding met betrekking tot bruikleenovereenkomst

In deze zaak vordert eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. S.A. Wensing, dat gedaagde, vertegenwoordigd door mr. L.M. Schelstraete, wordt veroordeeld tot de afgifte van een pony. De voorzieningenrechter oordeelt dat de overeenkomst tussen partijen moet worden gekwalificeerd als een bruikleenovereenkomst, die voor onbepaalde tijd is gesloten. Gedaagde heeft de pony op 4 maart 2024 meegenomen, terwijl de overeenkomst niet is opgezegd of beëindigd. De voorzieningenrechter stelt vast dat gedaagde verplicht is om de pony terug te geven aan eiseres, met een deadline van 2 april 2024, omdat de pony vanwege een blessure in een kliniek moet blijven. Eiseres heeft spoedeisend belang bij de terugkeer van de pony, aangezien de eerstvolgende wedstrijd op 11 april 2024 gepland staat. Gedaagde voert verweer, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat de vorderingen van eiseres toewijsbaar zijn. De voorzieningenrechter legt een dwangsom op van € 5.000,- voor iedere dag dat gedaagde in gebreke blijft, met een maximum van € 150.000,-. Gedaagde wordt ook veroordeeld in de proceskosten van € 1.741,72.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/328469 / KG ZA 24-69
Vonnis in kort geding van 19 maart 2024
in de zaak van
[eiser],
wonend in [woonplaats eiser] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. S.A. Wensing,
tegen
[gedaagde],
wonend in [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde]
advocaat: mr. L.M. Schelstraete.

1.Inleiding

1.1.
In deze zaak gaat het om de vraag of [gedaagde] ten opzichte van [eiser] verplicht is om de pony “ [ponynaam] ” terug te brengen naar stal [stalnaam] in [plaatsnaam] .

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 12 maart 2024,
- de akte overlegging producties van [eiser] ,
- de akte overlegging producties van [gedaagde] ,
- de akte overlegging aanvullende productie van [gedaagde] ,
- de mondelinge behandeling van 14 maart 2024,
- de pleitnota van [eiser] ,
- de pleitnota van [gedaagde] .

3.De feiten

3.1.
[gedaagde] is eigenaar van de pony “ [ponynaam] ” (hierna: [pony] ).
3.2.
Op 27 februari 2023 heeft [gedaagde] [pony] ter beschikking gesteld aan [eiser] .
3.3.
Vanaf dat moment is [pony] - met instemming van [gedaagde] - gestald op “ [stalnaam] ”, aan de [adres] te [plaatsnaam] (hierna: [stalnaam] ) van (onder andere) [trainer] (hierna: [trainer] ).
3.4.
[pony] werd vanaf dat moment bereden door [amazone] (hierna: [amazone] ). [amazone] is de (minderjarige) dochter van [eiser] .
3.5.
De combinatie van [pony] en [amazone] wordt sindsdien getraind door [trainer] .
[trainer] zorgt sindsdien ook voor het management van de combinatie.
3.6.
De combinatie heeft in de periode vanaf 27 februari 2023 diverse successen behaald. In het weekend van 1 maart 2024 werden zij Nederlands Kampioen. Zij staan op dit moment op nummer 1 van de wereld ranglijst (FEI Dressage World Youth Ranking Pony’s).
3.7.
Op 4 maart 2024 heeft [gedaagde] [pony] meegenomen.
3.8.
Bij brief van 7 maart 2024 heeft [eiser] [gedaagde] gesommeerd om [pony] dezelfde dag terug te brengen. [gedaagde] heeft daaraan geen gevolg gegeven.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] gebiedt tot afgifte van [pony] en het bij [pony] behorende paardenpaspoort, middels het terugbrengen van [pony] uiterlijk binnen 24 uur na het in deze te wijzen vonnis, naar stal [stalnaam] ;
II. subsidiair een voorziening treft zoals de voorzieningenrechter in goede justitie moge behage;
III. in beide gevallen te bepalen dat [gedaagde] aan [eiser] een dwangsom van € 5.000,- verschuldigd is voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij in gebreke mocht blijven aan de vordering onder I of II te voldoen, zulks met een maximum van € 150.000,- althans een bedrag zoals de voorzieningenrechter in goede justitie moge behage
IV. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding.
4.2.
[eiser] legt, kort samengevat, het volgende aan deze vorderingen ten grondslag. Op 27 februari 2023 zijn partijen mondeling overeengekomen dat [eiser] [pony] (ten behoeve van dochter [amazone] ) in bruikleen zou nemen. Ook is afgesproken dat [eiser] alle kosten van onderhoud en training op zich neemt. Het betreft een overeenkomst van bruikleen [1] . [gedaagde] heeft de pony onder valse voorwendselen meegenomen, zonder daaraan voorafgegane opzegging van de overeenkomst. Aan [gedaagde] komt geen enkele opzeggingsgrond toe, terwijl het belang van [amazone] bij voortzetting van de overeenkomst zeer groot is. Bovendien heeft [gedaagde] geen redelijke termijn in acht genomen. [gedaagde] handelt onrechtmatig en pleegt wanprestatie [2] . [eiser] vordert daarom afgifte van [pony] op straffe van verbeurte van een dwangsom.
De eerstvolgende (observatie) wedstrijd staat gepland op 11 april 2024. Daarmee is ook het spoedeisend belang gegeven.
4.3.
[gedaagde] voert, kort samengevat, het volgende verweer. [gedaagde] voert allereerst aan dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat niet [eiser] maar [amazone] procespartij is bij de overeenkomst en er geen machtiging van de kantonrechter is (overgelegd). [gedaagde] stelt verder dat tussen partijen nooit is gesproken over een bruikleenovereenkomst. [pony] zou worden verleased. Vanaf 1 juni 2023 zou [gedaagde] een leasevergoeding ontvangen. Partijen hebben uiteindelijk geen overeenstemming bereikt over de omvang van de leasevergoeding. Volgens [gedaagde] moet er ofwel alsnog een reële leasevergoeding worden vastgesteld, ofwel het gebruik van de pony blijft bij [gedaagde] . [gedaagde] beroept zich verder op opschorting [3] vanwege het niet voldoen aan de verplichting om een reële vergoeding te betalen. Volgens [gedaagde] kan de vordering bovendien niet worden toegewezen vanwege overmacht [4] . [pony] kampt namelijk met een blessure, zodat hij niet in de sport kan worden ingezet. [gedaagde] stelt verder dat hij als gevolg van diverse gebeurtenissen geen vertrouwen meer heeft in [trainer] . [gedaagde] wil daarom niet dat [pony] nog terugkeert naar [stalnaam] .
Daarnaast ontbreekt volgens [gedaagde] het spoedeisend belang.

5.De beoordeling

Is [eiser] ontvankelijk in haar vorderingen?
5.1.
Het meest verstrekkende verweer dat [gedaagde] voert is dat [eiser] niet-ontvankelijk is in haar vorderingen. Hij stelt daartoe dat de overeenkomst met [amazone] is gesloten en niet met [eiser] . [amazone] is vanwege haar leeftijd procesonbekwaam. [5] Volgens [gedaagde] heeft [eiser] om te procederen namens [amazone] een machtiging van de kantonrechter nodig. [6] Omdat die machtiging ontbreekt, moet [eiser] niet-ontvankelijk worden verklaard, aldus [gedaagde] .
[eiser] is ontvankelijk in haar vorderingen
5.2.
De voorzieningenrechter volgt [gedaagde] niet in dat verweer. [eiser] stelt dat de overeenkomst op grond waarvan [pony] ter beschikking is gesteld, op 27 februari 2023 (mondeling) is gesloten tussen [eiser] en [gedaagde] . [gedaagde] heeft zijn stelling dat de overeenkomst niet met [eiser] maar met [amazone] is gesloten op geen enkele wijze onderbouwd. Het enkele feit dat, zoals hij stelt, de raadsman van [eiser] op 7 maart 2024 aan [gedaagde] heeft bericht dat [eiser] hem had verzocht de belangen te behartigen van [amazone] , zegt verder niets over de vraag wie procespartij is bij de overeenkomst van 27 februari 2023. Datzelfde geldt voor een omschrijving die de raadsman van [eiser] in de kort geding dagvaarding heeft opgenomen en voor Whatsappberichten tussen [gedaagde] en een derde partij ( [naam X] ). Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, acht de voorzieningenrechter het bovendien voorshands niet aannemelijk dat een dergelijke overeenkomst met aanzienlijke financiële belangen en consequenties door [gedaagde] gesloten is met een minderjarige van destijds 14 jaar. De voorzieningenrechter gaat er dan ook voorshands vanuit dat de [eiser] en [gedaagde] de procespartijen zijn bij de overeenkomst van 27 februari 2023.
Spoedeisend belang
5.3.
[eiser] heeft haar vorderingen ingesteld in een kort geding procedure. Een kort geding procedure is bedoeld voor spoedeisende zaken. Daarom moet eerst worden beoordeeld of [eiser] spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. [eiser] stelt dat de eerstvolgende (observatie)wedstrijd waaraan [amazone] , samen met [pony] , zou deelnemen staat gepland op 11 april 2024 in Tolbert. Indien zij die wedstrijd mist, dan slinken de kansen op deelname aan het EK. [gedaagde] betwist dat sprake is van spoedeisend belang. Hij stelt dat op basis van in het geding gebrachte veterinaire stukken vast staat dat [pony] op 11 april 2024 niet kan deelnemen aan de observatiewedstrijd.
[eiser] heeft spoedeisend belang bij haar vorderingen
5.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. [eiser] wil via dit kort geding bewerkstelligen dat [pony] zo spoedig mogelijk weer in haar bezit komt, zodat [amazone] nog kans maakt op deelname aan het EK op 25 juli 2024 met [pony] en de trainingen zo spoedig mogelijk kan hervatten. Het spoedeisend belang is daarmee naar het oordeel van de voorzieningenrechter gegeven.
De vordering onder 1
Is [gedaagde] verplicht tot afgifte van de pony?
5.5.
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of [gedaagde] ten opzichte van [eiser] verplicht is tot afgifte van [pony] .
5.6.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de vraag of de gevorderde spoedvoorziening ook daadwerkelijk wordt verleend, afhankelijk is van de uitkomst van een beoordeling van de voorlopige merites van de zaak en van een afweging van de belangen van partijen.
De tussen partijen gesloten overeenkomst
5.7.
De voorzieningenrechter overweegt dat tussen partijen in geschil is hoe de overeenkomst die tussen hen op 27 februari 2023 mondeling tot stand is gekomen juridisch kwalificeert.
Het standpunt van [eiser] : bruikleenovereenkomst
5.8.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat tussen hen op 27 februari 2023 een (mondelinge) overeenkomst van bruikleen tot stand is gekomen.
Het standpunt van [gedaagde] : huurovereenkomst (lease)
5.9.
[gedaagde] stelt dat het gaat om een huurovereenkomst (lease).
Het juridisch kader
5.9.1.
Bruikleen is de overeenkomst waarbij
  • de ene partij – de uitlener – aan de andere partij – de bruiklener – een zaak om niet in gebruik geeft en
  • de andere partij zich verbindt om het geleende terug te geven op het tijdstip dat uit de overeenkomst of de wet voortvloeit
5.9.2.
Een leaseovereenkomst is niet in het Burgerlijk Wetboek gedefinieerd. Huur is de overeenkomst waarbij de ene partij, de verhuurder, zich verbindt aan de andere partij, de huurder, een zaak (…) te verstrekken en de huurder zich verbindt tot een tegenprestatie [8] .
5.9.3.
Een wezenlijk verschil tussen een bruikleenovereenkomst en een huurovereenkomst is gelegen in het al dan niet verlangen en verschuldigd zijn van een tegenprestatie in ruil voor het gebruik van de zaak. Bij een bruikleenovereenkomst gaat het om het in gebruik geven ‘om niet’ (zonder dat er een vergoeding tegenover staat), terwijl bij een huurovereenkomst sprake moet zijn van een voldoende vastomlijnde tegenprestatie [9] .
5.9.4.
In de wetsartikelen die zien op de bruikleenovereenkomst en op de huurovereenkomst wordt gerefereerd aan een “zaak”. Het gaat hier om een pony. Een pony is weliswaar geen zaak [10] . De wet bepaalt echter dat de bepalingen met betrekking tot zaken op dieren van toepassing zijn [11] .
Het juridisch kader toegepast op deze zaak
Het oordeel van de voorzieningenrechter: bruikleenovereenkomst
5.10.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende aannemelijk geworden dat de rechter in een eventueel te voeren bodemprocedure zal oordelen dat sprake is van een
bruikleenovereenkomst. Zij is als volgt tot dat oordeel gekomen.
Geen voldoende bepaalbare vastomlijnde tegenprestatie
5.10.1.
Naar voorshands oordeel van de voorzieningenrechter kan in dit geval niet worden geoordeeld dat van het tegen vergoeding ter beschikking stellen van [pony] aan [eiser] sprake is (geweest). [eiser] betwist dit en ook uit de eigen stellingen van [gedaagde] volgt dat geen sprake is van een voldoende vastomlijnde tegenprestatie. [gedaagde] stelt immers zelf dat partijen geen akkoord hebben bereikt over de omvang van de tegenprestatie (randnummer 41 van de pleitnota van [gedaagde] ). Aan voornoemde eis lijkt in dit geval naar voorshands oordeel van de voorzieningenrechter dan ook niet te zijn voldaan.
5.10.2.
Daarmee is voldoende aannemelijk geworden dat de rechter in een eventueel te voeren bodemprocedure zal oordelen dat sprake is van een bruikleenovereenkomst. [gedaagde] heeft immers [pony] om niet aan [eiser] (althans [amazone] ) in gebruik gegeven, terwijl [eiser] zich ertoe heeft verbonden [pony] op enig moment weer aan [gedaagde] terug te geven. Het opschortingsverweer van [gedaagde] , dat gebaseerd is op de stellingname dat [eiser] in verzuim is ten aanzien van haar verplichting om aan [gedaagde] een vergoeding te betalen, moet daarom worden verworpen.
Overeenkomst voor onbepaalde tijd
5.11.
[eiser] heeft onweersproken gesteld dat de overeenkomst die tussen hen tot stand is gekomen, een overeenkomst betreft voor onbepaalde tijd.
[gedaagde] is verplicht om de bruikleenovereenkomst na te komen vanaf 2 april 2024
5.12.
Partijen zijn het erover eens dat de overeenkomst niet is opgezegd en ook niet anderszins is beëindigd. Dat betekent dat de overeenkomst nog steeds voortduurt. In beginsel is [gedaagde] daarom ten opzichte van [eiser] gehouden om de overeenkomst na te komen en [pony] (weer) aan [eiser] af te geven.
5.13.
[gedaagde] voert aan dat hij [pony] niet kan en ook niet wil terugbrengen naar [stalnaam] . [gedaagde] stelt dat hij [pony] niet
wilterugbrengen omdat hij het niet eens is met de manier waarop bepaalde zaken in het verleden door [trainer] rondom [pony] zijn aangepakt. Een dergelijk argument zou bij de beoordeling van een opzegging een rol kunnen spelen. Omdat [gedaagde] de overeenkomst niet heeft opgezegd, is dit argument in dit geval evenwel niet relevant. [gedaagde] stelt dat hij [pony] (wegens overmacht) niet
kanterugbrengen naar [stalnaam] . Dit omdat in overleg met de vaste dierenarts van [pony] (drs. [naam dierenarts] , verbonden aan EquiTom) is besloten om [pony] gedurende 30 dagen te laten revalideren/behandelen. De revalidatie/behandeling houdt verband met een peesblessure links voor. [pony] is in dat kader op dit moment ondergebracht in een kliniek.
5.13.1.
[eiser] heeft de noodzaak betwist om [pony] gedurende 30 dagen (in een kliniek) te laten behandelen en revalideren. De stellingen van [gedaagde] vinden evenwel steun in het door hem overgelegde bericht van 5 maart 2024 afkomstig van EquiTom. In dat bericht is onder meer het volgende opgenomen:
5.13.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat zij een dergelijke - van de vaste dierenarts van [pony] - afkomstige verklaring niet zomaar naast zich neer kan leggen. Omdat [eiser] haar betwisting verder ook niet heeft onderbouwd aan de hand van bijvoorbeeld een second opinion, gaat de voorzieningenrechter aan die betwisting van [eiser] voorbij. De voorzieningenrechter gaat er dan ook vanuit dat [pony] gedurende 4 weken voor de genoemde therapieën in de kliniek dient te blijven (derhalve tot 2 april 2024) maar dat hij daarna zijn revalidatie elders kan voortzetten. Nu uit voorgaande overwegingen volgt dat de overeenkomst die tussen partijen is gesloten nog steeds voortduurt nu deze niet is opgezegd of op een andere wijze is beëindigd is de voorzieningenrechter van oordeel dat [gedaagde] [pony] na afloop van deze periode terstond dient af te geven aan [eiser] middels het terugbrengen van [pony] naar stal [stalnaam] . Daar kan [pony] zijn revalidatie (volgens voorschrift van de behandelend dierenarts) voortzetten en (met instemming van de behandelend dierenarts) weer getraind worden door [amazone] . De vordering onder I wordt dus toegewezen, met dien verstande dat de datum waarop de afgifte moet plaatsvinden, wordt bepaald op 2 april 2024.
5.14.
[gedaagde] heeft verzocht om bij een eventuele toewijzing van de vorderingen de terbeschikkingstelling te beperken in tijd en daaraan de voorwaarde te verbinden dat uit door [eiser] te verstrekken zekerheid zoals een bankgarantie. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om de terbeschikkingstelling te beperken in tijd nu sprake is van een overeenkomst voor onbepaalde tijd waarvan is vastgesteld dat die nog steeds voortduurt. De voorzieningenrechter ziet ook geen aanleiding om aan de terbeschikkingstelling een voorwaarde te verbinden bestaande uit het verstrekken van zekerheid voor een bedrag van € 250.000,00. [gedaagde] heeft weliswaar gesteld dat hij vreest dat [pony] tot arbeid zal worden bewogen waartoe hij fysiek niet in staat is en daardoor beschadigd raakt, doch hij heeft dat niet althans onvoldoend onderbouwd. Anders dan [gedaagde] is de voorzieningenrechter van oordeel dat die vrees in elk geval niet kan worden gerechtvaardigd door het enkele feit dat de dopingregels van de FEI in april 2023 zijn overtreden bij de meting van [pony] .
5.15.
[eiser] heeft onbetwist gesteld dat [amazone] , ook als zij de observatiewedstrijd van 11 april 2024 in Tolbert zal missen, een goede kans maakt om zich (samen met [pony] ) te kwalificeren voor het Europese Kampioenschap dat van 25 t/m 28 juli 2024 wordt verreden. De voorzieningenrechter overweegt dat het belang van [eiser] daarom zeer groot is om, ten behoeve van [amazone] , in ieder geval tot en met het EK voor zover [amazone] zich daarvoor samen met [pony] kwalificeert, de beschikking te hebben over [pony] . [gedaagde] heeft daarentegen geen concreet belang aan zijn zijde aangevoerd bij het in de periode tot aan het EK beschikken over [pony] , anders dan het belang dat [pony] goede zorg moet krijgen. De voorzieningenrechter overweegt dat het na terugkeer van [pony] naar [stalnaam] aan [eiser] als bruiklener is om als goed huisvader te zorgen voor [pony] [12] . Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is ook niet gebleken dat [eiser] in het verleden die verplichting niet zou zijn nagekomen.
De vordering onder 2
5.16.
Omdat de primaire vordering onder 1 wordt toegewezen, komt de voorzieningenrechter niet toe aan de beoordeling van de subsidiaire vordering onder 2.
De vordering onder 3
5.17.
Onder 3 vordert [eiser] om aan [gedaagde] een dwangsom op te leggen. De voorzieningenrechter zal deze dwangsom zoals gevorderd toewijzen.
De proceskosten
5.18.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
136,72
- griffierecht
320,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.741,72

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
gebiedt [gedaagde] om [pony] en het bij [pony] behorende paardenpaspoort op 2 april 2024 af te geven aan [eiser] , door het terugbrengen van [pony] naar stal [stalnaam] aan de [adres] te [plaatsnaam] ,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 5.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij in gebreke blijft aan het gebod onder 6.1. te voldoen, tot een maximum van € 150.000,- is bereikt,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.741,72 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.J.C.A. Roeffen en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2024.
type: KB

Voetnoten

1.artikel 7A:1777 van het Burgerlijk Wetboek (BW)
2.ex artt. 6:162 en 6:74 BW
3.ex artikel 6:262 BW
4.artikel 6:75 BW
5.artikel 1:245 lid 4 BW
6.artikel 1:349 jo. 1:253k BW
7.artikel 7A:1777 BW
8.artikel 7:201 BW
9.in de zin van artikel 7:201 BW
10.artikel 3:2a lid 1 BW
11.met inachtneming van de op wettelijke voorschriften en regels van ongeschreven recht gegronde beperkingen, verplichtingen en rechtsbeginselen, alsmede de openbare orde en de goede zeden (artikel 3:2a lid 2 BW)
12.artikel 7A:1781 BW