ECLI:NL:RBLIM:2024:1223

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
C/03/328561 KGZA 24-73
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over ontnemingsmaatregel en verkoop van woning

In deze zaak heeft eiser, die eerder strafrechtelijk is veroordeeld voor verschillende strafbare feiten, een kort geding aangespannen om de executie van de verkoop van zijn woning tegen te houden. De executie is het gevolg van een ontnemingsmaatregel die door het gerechtshof is opgelegd. Eiser heeft meerdere keren geprobeerd om zijn betalingsverplichting te verminderen of kwijt te schelden via de strafrechter, maar zijn verzoeken zijn steeds afgewezen. De Staat der Nederlanden, als gedaagde partij, heeft verweer gevoerd en stelt dat eiser niet ontvankelijk is in zijn vorderingen, omdat er al een procedure openstaat bij de strafrechter. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen niet toestaat dat de burgerlijke rechter de onherroepelijke uitspraak van de strafrechter ter discussie stelt. Eiser is niet ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen, en de voorzieningenrechter heeft de kosten van de procedure aan eiser opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/328561 / KG ZA 24-73
Vonnis in kort geding van 15 maart 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaatsnaam] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. H.F.C. Hoogendoorn,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
te Den Haag,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de Staat.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 12
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 6
- de akte overlegging aanvullende productie 13 van [eiser]
- de mondelinge behandeling van 14 maart 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van de Staat.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is bij arrest van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 12 maart 2015 strafrechtelijk veroordeeld voor samengevat de volgende strafbare feiten: het telen en verkopen van hennep, het produceren van synthetische drugs, witwassen en het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende geluiddemper en munitie. Na een cassatieprocedure bij de Hoge Raad en terugverwijzing naar het hof, is [eiser] bij arrest van 21 januari 2019 vrijgesproken van het verkopen van hennep. De overige strafrechtelijke veroordelingen zijn inmiddels onherroepelijk geworden.
2.2.
In de met deze strafzaak samenhangende ontnemingsprocedure heeft datzelfde gerechtshof bij arrest van 12 maart 2015 het door [eiser] wederrechtelijk verkregen
voordeel geschat op € 323.699,92 en aan hem een betalingsverplichting opgelegd van
€ 318.699,92.
2.3.
Nadat de strafrechtelijke veroordeling van [eiser] onherroepelijk werd
is de ontnemingsmaatregel ter executie overgedragen aan het CJIB. Het CJIB heeft eerst conservatoir strafvorderlijk beslag en zekerheidsstellingen uitgewonnen. Op 25 mei 2022 is aan [eiser] kenbaar gemaakt dat het door het CJIB gelegde beslag op zijn woning zou worden uitgewonnen. Een eerder geplande executieveiling op 31 oktober 2023 is uitgesteld, vanwege een door [eiser] gestart kort geding, welke procedure niet tot een vonnis heeft geleid maar wel tot de afspraak dat [eiser] met een betalingsvoorstel zou komen.
2.4.
[eiser] heeft diverse keren een verzoek op grond van artikel 6:6:26 Wetboek van Strafvordering ingediend bij de strafrechter, waarin hij verzocht zijn betalingsverplichting kwijt te schelden of te verminderen. Zijn verzoeken werden afgewezen/ongegrond verklaard of niet ontvankelijk verklaard, op één na. Bij beschikking van 6 juni 2023 heeft de strafrechter de ontnemingsvordering als gevolg van dat verzoek verminderd tot
€ 298.699,92. Tegen deze beschikking heeft [eiser] hoger beroep aangetekend.
2.5.
De laatste keer dat [eiser] een dergelijk verzoek heeft ingediend was in januari 2024, maar dat werd bij beschikking van 31 januari 2024 (kennelijk) ongegrond verklaard.
2.6.
Op dit moment staat nog een bedrag van € 178.939,16 open.
2.7.
De Staat is voornemens om de woning van [eiser] te [plaatsnaam] op 19 maart 2024 executoriaal te verkopen in verband met de met voormelde strafzaak samenhangende ontnemingsvordering.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat de Staat te verbieden om over te gaan tot openbare verkoop van de woning van [eiser] , dan wel de Staat te verplichten om de
voorgenomen openbare verkoop op te schorten gedurende een door de
voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen periode, alsmede de proceskosten.
3.2.
[eiser] wil die executoriale verkoop op 19 maart 2024 tegenhouden, omdat de Staat volgens hem misbruik maakt van recht, danwel onrechtmatig jegens [eiser] handelt.
Daartoe voert [eiser] samengevat aan:
de hoogte van de ontnemingsvordering staat nog niet onherroepelijk vast, terwijl er redenen zijn om aan te nemen dat het werkelijk verkregen voordeel lager is dan de hoogte van de ontnemingsvordering,
de Staat heeft zich voor de openbare verkoop bediend van een onjuist taxatierapport, waarin de waarde te laag (op € 245.000) is getaxeerd,
voor [eiser] zal een noodtoestand ontstaan vanwege persoonlijke en financiële belangen indien zijn woning wordt verkocht, welk belangen zwaarder wegen dan het belang van de Staat.
3.3.
De Staat voert verweer.
3.3.1.
De Staat stelt dat [eiser] niet ontvankelijk is in zijn vorderingen, omdat er een met voldoende waarborgen omklede procedure openstaat bij de strafrechter, namelijk de procedure op grond van artikel 6:6:26 Wetboek van Strafvordering.
3.3.2.
Daarnaast wijst de Staat erop dat de ontnemingsmaatregel ter hoogte van
€ 318.699,92 op 5 september 2017 onherroepelijk is geworden. Dat hoger beroep is ingesteld tegen beslissing van politierechter van 6 juni 2023 doet daar niets aan af omdat het geen nieuwe executoriale titel oplevert. Bovendien staat er geen hoger beroep open tegen die beslissing van 6 juni 2023. De juistheid van een door de strafrechter onherroepelijk opgelegde ontnemingsmaatregel kan niet bij de burgerlijke rechter ter discussie worden gesteld.
3.3.3.
De ontnemingsmaatregel is ter executie overgedragen aan het CJIB, die een executieplicht heeft.
3.3.4.
Op 31 oktober 2023 stond al eerder een executieveiling van de woning van [eiser] gepland, maar die heeft het CJIB uitgesteld vanwege een door [eiser] aangespannen kort geding. Tussen partijen werd afgesproken dat [eiser] met een betalingsvoorstel zou komen, maar een redelijk aanvaardbaar voorstel is niet gevolgd. Het CJIB heeft [eiser] op 15 februari 2024 kenbaar gemaakt dat de eerder aangezegde executieveiling op
19 maart 2024 wordt doorgezet.
3.3.5.
Indien wordt toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen dan is de Staat van mening dat de vorderingen moeten worden afgewezen omdat geen sprake is van onrechtmatige daad of misbruik van de executiebevoegdheid, omdat geen sprake is van een juridische- of feitelijke misslag en een noodtoestand, waarbij wordt benadrukt dat de burgerlijke rechter geen ruimte heeft om te beoordelen of de beslissing strafrechter is gebaseerd op een juridische- of feitelijke misslag.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Onderhavig geding betreft een executiegeschil over de tenuitvoerlegging van een ontnemingsmaatregel zoals opgelegd bij het inmiddels onherroepelijke arrest van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 12 maart 2015.
4.2.
Het Nederlands rechtssysteem kent een gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Dat stelsel brengt met zich mee dat moet worden uitgegaan van de rechtmatigheid van een eenmaal onherroepelijk gedane uitspraak van een rechter, omdat die uitspraak anders in een nieuw geding terzijde zou kunnen worden gesteld op grond van een andere beslissing, ofwel – wat op hetzelfde neerkomt – de juistheid van de uitspraak anders inzet gemaakt zou kunnen worden van een nieuw geding. Dat zou in strijd komen met de onherroepelijkheid, en dus onaantastbaarheid, en de rechtskracht die een rechterlijke uitspraak in ons wettelijk stelsel heeft. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen geldt (dan ook) met betrekking tot de uitspraken van alle rechters.
4.3.
Dit gesloten stelsel brengt met zich dat de burgerlijke rechter moet uitgaan van de juistheid van een uitspraak van de strafrechter en van de aanvaardbaarheid van de procesgang die tot die uitspraak heeft geleid. Dit is alleen anders indien in de procedure die heeft geleid tot een onherroepelijke uitspraak van de strafrechter, zich een schending van de uit art. 6 EVRM voortvloeiende eisen heeft voorgedaan.
4.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dat niet het geval, omdat er een met voldoende procedurele waarborgen in de zin van artikel 6 EVRM omklede strafrechtelijke procedure openstaat, namelijk die van artikel 6:6:26 Wetboek van Strafvordering. De strafrechter toetst in die procedure of er gronden zijn om de ontnemingsmaatregel te verminderen of kwijt te schelden en kan bepalen dat de ontnemingsmaatregel hangende zijn beslissing niet ten uitvoer wordt gelegd. Van deze procedure heeft [eiser] al meerdere malen gebruik gemaakt, de laatste keer in januari 2024. De strafrechter heeft bij beschikking van 31 januari 2024 gemotiveerd uiteengezet waarom het verzoek (kennelijk) ongegrond is. Nu probeert [eiser] met (ogenschijnlijk) dezelfde feitelijke gronden als bij de strafrechter, maar civielrechtelijk aangekleed, de executoriale verkoop van zijn woning opnieuw tegen te houden. Echter, dat is gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen niet mogelijk.
4.5.
Het voorgaande brengt met zich mee dat [eiser] niet ontvankelijk is in zijn vorderingen. Aan een inhoudelijke beoordeling van dit executiegeschil komt de voorzieningenrechter daarom niet toe.
4.6.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Staat worden begroot op:
- griffierecht
886,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.171,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 2.171,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2 en 5.3. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M.J.F. Piëtte en in het openbaar uitgesproken op
15 maart 2024
SS