ECLI:NL:RBLIM:2024:1220

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
ROE 21 / 1487
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van omgevingsvergunning wegens onjuiste geuremissiefactoren en gebrek aan motivering

Op 15 maart 2024 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de omgevingsvergunning voor een varkens-, paarden- en schapenhouderij. De zaak is aangespannen door Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en Vereniging Leefmilieu, die zich verzetten tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen (L.) om een omgevingsvergunning te verlenen aan de vergunninghoudster. De eisers betogen dat het MER-beoordelingsbesluit niet de juiste geuremissiefactoren heeft toegepast, wat volgens hen leidt tot onjuiste conclusies over de milieueffecten van de voorgenomen activiteiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder bij het nemen van het bestreden besluit niet is uitgegaan van de geuremissiefactor die in de Regeling geurhinder en veehouderij is voorgeschreven. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven, omdat het in strijd is met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft het beroep van eisers gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen. Tevens is bepaald dat verweerder het griffierecht en de proceskosten aan eisers moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op 15 maart 2024.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21 / 1487

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 maart 2024 in de zaak tussen

Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A., uit Nijmegen,

Vereniging Leefmilieu, uit Nijmegen,
[eiser 1], uit [woonplaats] ,
[eiseres], uit [woonplaats] ,
[eiser 2], uit [woonplaats] ,
eisers
(gemachtigde: mr. V. Wösten),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen (L.), verweerder
(gemachtigde: J. Wattjes).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghoudster], uit [vestigingsplaats] (vergunninghoudster).
(gemachtigde: mr. M.I.J. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 8 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen en een omgevingsvergunning beperkte milieutoets.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Vergunninghoudster en verweerder hebben nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 23 januari 2024 op zitting behandeld. Voorafgaand aan de zitting heeft de rechtbank partijen medegedeeld dat er geen inhoudelijke behandeling zou plaatsvinden. Partijen zijn niet ter zitting verschenen.

Overwegingen

Totstandkoming van het bestreden besluit
1. Op 9 maart 2018 heeft vergunninghoudster een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend ten behoeve van het veranderen en uitbreiden van een varkens-, paarden- en schapenhouderij op het perceel [adres] te [vestigingsplaats] . De aanvraag ziet op de activiteit bouwen [1] en op een omgevingsvergunning beperkte milieutoets. [2] Verweerder heeft bij de totstandkoming van het bestreden besluit de uniforme openbare voorbereidingsprocedure gevolgd. [3]
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aangevraagde omgevingsvergunning verleend.
Gronden van beroep
3. Eisers betogen ten eerste dat het MER-beoordelingsbesluit geen stand kan houden. Volgens eisers had verweerder moeten beslissen dat er zodanige gevolgen voor de omgeving optreden dat een MER noodzakelijk is. Het MERbeoordelingsbesluit bevat namelijk volgens eisers een onjuiste aanname ten aanzien van de werking van de beoogde nieuwe luchtwasser bij stal 1. Volgens eisers mag voor combi luchtwassers sinds juli 2018 niet langer gerekend worden met een geurreductiepercentage van 85%, maar verplicht de Regeling geurhinder en veehouderij (hierna: Regeling) om te rekenen met een geurreductiepercentage van 45%. Verweerder heeft dit laatste volgens eisers in het bestreden besluit welbewust nagelaten. Eisers stellen zich ten tweede op het standpunt dat er, anders dan verweerder en vergunninghoudster betogen, een vergunningplicht op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) geldt waardoor ook een verklaring van geen bedenkingen van gedeputeerde staten vereist is.
Standpunt verweerder
4. Bij brief van 8 januari 2024 heeft verweerder aan de rechtbank laten weten dat bij het bestreden besluit niet de op dat moment geldende geuremissiefactoren uit de bijlage bij de Regeling zijn toegepast. Volgens verweerder had bij toepassing van de juiste geuremissiefactoren de aangevraagde omgevingsvergunning niet geheel verleend mogen worden. Om te bepalen welk deel van de aanvraag alsnog geweigerd moet worden, heeft verweerder contact gehad met vergunninghoudster. Op 24 oktober 2022 heeft verweerder een gewijzigde aanvraag ontvangen van vergunninghoudster. Op 3 november 2022 heeft verweerder een notitie beoordeling milieueffectrapportage ontvangen. Volgens verweerder heeft vergunninghoudster laten weten een nieuwe wijziging van de aanvraag voor de omgevingsvergunning te willen indienen. Na ontvangst van deze gewijzigde aanvraag zal verweerder een ontwerp-herstelbesluit nemen, hetgeen volgens verweerder niet haalbaar is voor de geplande zittingsdatum van 24 januari 2024. Gelet hierop heeft verweerder verzocht om de behandeling van het beroep uit te stellen en de zaak aan te houden.
Reactie vergunninghoudster
5. In haar schriftelijke reactie van 22 januari 2024 heeft ook vergunninghoudster verzocht om de zaak aan te houden, met verwijzing naar haar eerdere aanhoudingsverzoek van 18 december 2023. Het nog te nemen nieuwe besluit door verweerder zal volgens vergunninghoudster onderdeel gaan uitmaken van deze beroepsprocedure. Volgens vergunninghoudster zal zij geen gewijzigde aanvraag voor een omgevingsvergunning indienen bij verweerder. Het gaat enkel om het aanleveren van geactualiseerde documenten, aldus vergunninghoudster.
Beoordeling door de rechtbank
6. Op 1 januari 2024 is de Wabo ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat in deze zaak vóór die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij het nemen van het bestreden besluit niet is uitgegaan van de geuremissiefactor die in bijlage 1 bij de Regeling was voorgeschreven. Verweerder heeft erkend dat het bestreden besluit om die reden niet in stand kan blijven. Ook vergunninghoudster heeft bevestigd dat het bestreden besluit in zoverre onjuist is. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), nu verweerder bij de voorbereiding van het bestreden besluit niet de nodige kennis omtrent de relevante feiten heeft vergaard en het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. Bespreking van de beroepsgronden kan daarom voor het overige achterwege blijven.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding om de verzoeken om aanhouding van verweerder en vergunninghoudster in te willigen. Volgens de brief van verweerder van 8 januari 2024 is er nog geen duidelijkheid over het moment waarop vergunninghoudster een nieuwe aanvraag voor een omgevingsvergunning zal indienen. Verweerder heeft daarom ook geen duidelijkheid kunnen verschaffen over de vraag wanneer een nieuw besluit zal worden genomen. Volgens de brief van vergunninghoudster van 22 januari 2024 is geen nieuwe aanvraag nodig, maar zal zij alleen geactualiseerde documenten aanleveren. De rechtbank leidt hieruit af dat tussen verweerder en vergunninghoudster ook nog geen duidelijkheid bestaat welke vervolgstap genomen zal worden. Daarbij overweegt de rechtbank dat eisers op 31 mei 2021 beroep hebben ingesteld tegen het bestreden besluit (van 8 april 2021) en dat zij recht hebben op een tijdige afdoening van dit beroep door de rechtbank. Uit de gedingstukken volgt dat de rechtbank op diverse momenten verweerder heeft verzocht om een verweerschrift. Een reactie van verweerder daarop is steeds uitgebleven. Ook vergunninghouder heeft niet gereageerd op het beroepschrift, ondanks dat zij daartoe bij brief van 6 juli 2021 in de gelegenheid is gesteld. Pas na verzending van de uitnodiging voor de zitting heeft vergunninghoudster gereageerd met een verzoek om aanhouding, en verweerder – na door de rechtbank onder verwijzing naar artikel 8:31 van de Awb te zijn verzocht om inlichtingen te verstrekken – met de onder 4 genoemde brief van 8 januari 2024, waarop vergunninghoudster vervolgens heeft gereageerd met de onder 5 genoemde brief. Onder de geschetste omstandigheden heeft de rechtbank er geen vertrouwen in dat vergunninghoudster en verweerder op korte termijn op één lijn komen, dan wel dat op korte termijn een nieuw besluit kan worden verwacht dat betrokken kan worden in deze procedure. Nu zoals gezegd eisers recht hebben op tijdige afdoening van het beroep, ziet de rechtbank geen reden voor aanhouding van de zaak voor onbepaalde tijd.
Conclusie en gevolgen
9. Gezien hetgeen onder 7 is overwogen is het beroep van eisers gegrond.
9.1.
Omdat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
9.2.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 360,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.B.L. van der Weele, voorzitter, en mr. R.J.G.H. Seerden en mr. A. Snijders, leden, in aanwezigheid van J.N. Buddeke, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt op 15 maart 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 15 maart 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wabo.
3.Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 3.10 van de Wabo.