ECLI:NL:RBLIM:2024:1183

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
03.235548.22 en 01.142587.22 (tul)
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling en vrijspraak voor poging tot doodslag

Op 12 maart 2024 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1980, die beschuldigd werd van poging tot doodslag en mishandeling. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 27 februari 2024, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn gemachtigde raadsvrouw wel. De tenlastelegging omvatte twee feiten: de verdachte zou op 15 september 2022 geprobeerd hebben zijn begeleidster, mevrouw [slachtoffer 1], van het leven te beroven door haar in een wurggreep te houden, en hij zou ook meneer [slachtoffer 2] hebben mishandeld door hem een kopstoot te geven. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van beide feiten, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte voor het eerste feit, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor de intensiteit en duur van de wurggreep.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag of zware mishandeling, en sprak de verdachte vrij van het eerste feit. Echter, de mishandeling van [slachtoffer 2] werd wel bewezen geacht. De rechtbank hield rekening met de geestelijke toestand van de verdachte, die lijdt aan een autisme spectrum stoornis en een verstandelijke beperking. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 14 dagen, waarvan 10 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en hield rekening met het voorarrest van de verdachte. De voorlopige hechtenis werd opgeheven en de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03.235548.22
Parketnummer : 01.142587.22 (tul)
Tegenspraak (gemachtigde raadsvrouw)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 12 maart 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. Y.W.A.M. van der Koelen, advocaat kantoorhoudende te Tegelen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 februari 2024. De verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsvrouw. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:op 15 september 2022 heeft geprobeerd mevrouw [slachtoffer 1] van het leven te beroven door haar in een wurggreep te houden, dan wel hiermee heeft geprobeerd haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
Feit 2:op diezelfde dag meneer [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem een kopstoot te geven.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. Daartoe heeft ze ten aanzien van feit 1 gewezen op de aangiften en getuigenverklaringen. Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad brengt de officier van justitie naar voren dat in het geval van een wurggreep van belang is of er voldoende kracht is gezet en dit lang genoeg heeft geduurd om een aanmerkelijke kans op de dood te kunnen verwezenlijken.
In dit geval heeft de verdachte het slachtoffer van achteren in een nekklem gepakt en vervolgens omhoog getild. Het slachtoffer heeft verklaard geen lucht meer te hebben gekregen en een getuige heeft verklaard dat de verdachte erop uit was iemand echt pijn te doen. Hieruit kan worden opgemaakt dat er sprake moet zijn geweest van voldoende kracht. Over de duur van de wurggreep heeft de officier van justitie gesteld dat de verdachte niet uit zichzelf is gestopt. Een getuige heeft zelfs verklaard dat de verdachte zou zijn doorgegaan als ze hem niet hadden gestopt. De officier van justitie heeft geconcludeerd dat er een gerede kans was op de dood. Zij acht dientengevolge de primair aan de verdachte ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
De officier van justitie heeft wat betreft de mishandeling (feit 2) verwezen naar de aangifte, de verklaring van de medeaangever, mevrouw [slachtoffer 1] , en de beschrijving van het letsel door de verbalisanten. Daarbij zijn er nog meerdere getuigenverklaringen. Dit acht de officier van justitie voldoende om te kunnen stellen dat de aan de verdachte ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend is te bewijzen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde feit, nu uit het dossier niet goed valt op te maken hoelang en met welke intensiteit de verdachte de keel heeft vastgepakt of dichtgedrukt. Er is geen bewijs aanwezig dat de verdachte de aangeefster zo hard en zo lang bij de keel heeft gegrepen, dat kan worden gesproken van een poging tot doodslag of een poging zware mishandeling. Het is niet gebleken dat er bij aangeefster sprake was van acute ademnood, bewustzijnsverlies, verlies van urine, een brandende keel of een beschadiging van het strottenhoofd. Daarbij brengt de raadsvrouw naar voren dat de verdachte geen opzet had op de dood van een ander of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, ook niet in voorwaardelijke zin. Hij wilde alleen weg. Hij is zich niet bewust van zijn daad en het is de vraag of hij, gezien zijn beperkingen, het vermogen heeft gehad om de gevolgen van zijn handelen te kunnen overzien.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
3.3.1
De vrijspraak overweging
Poging tot doodslag of poging zware mishandeling? (feit 1)
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 1, primair en subsidiair, is ten laste gelegd. De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat voor de beantwoording van de vraag of bij het dichtknijpen van de keel sprake is van een poging doodslag dan wel poging zware mishandeling, van belang zijn de duur, intensiteit en kracht waarmee wordt geknepen alsook de mate van het eventueel opgelopen letsel. De aangeefster heeft verklaard dat de wurggreep enkele seconden heeft geduurd. Uit het dossier valt verder niet goed op te maken met welke kracht c.q. intensiteit de keel is dichtgeknepen. De rechtbank is dientengevolge van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten heeft om vast te kunnen stellen dat de verdachte het opzet had, noch in voorwaardelijke zin, om het slachtoffer te doden, dan wel haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De rechtbank zal de verdachte derhalve vrijspreken van zowel de aan hem ten laste gelegde poging doodslag alsook de poging zware mishandeling.
3.3.2
De bewijsmiddelen
[slachtoffer 2] deed aangifte van mishandeling en verklaarde – zakelijk weergegeven en voor zover relevant – het volgende: [2]
Vandaag, 15 september 2022, was ik werkzaam als begeleider op de gesloten afdeling bij de instelling [naam instelling] .
[verdachte] verbleef op het moment van het incident op de gesloten afdeling van de
crisis unit [naam] op het terrein van [naam instelling] te [plaats] . [verdachte] is hier geplaatst met een inbewaringstelling.
(…)
Ik hoorde [verdachte] zeggen dat wij de deur moesten openen omdat hij weg wilde.
De deuren van de afdeling zitten namelijk allemaal op slot. Mijn collega [slachtoffer 1] zei vervolgens tegen [verdachte] dat wij de deur niet voor hem konden openen.
(…)
Vervolgens zag en voelde ik dat [verdachte] een stoot met zijn hoofd tegen mijn hoofd aan gaf. Ik zag dat [verdachte] de kopstoot met zijn voorhoofd gaf. Ik voelde op het moment van de kopstoot dat ik aan de rechter zijde van mijn voorhoofd geraakt werd. Ik voelde een hevige pijn op het moment van de kopstoot. Ik voelde dat ik niet stabiel stond en door de kopstoot niet meer op mijn benen kon blijven staan. Ik voelde vervolgens dat ik op de grond viel.
(…)
Nu tijdens het opnemen van de aangifte, ervaar ik nog steeds een flinke pijn aan mijn
hoofd.
Opmerking verbalisant: Ik zie aan de rechter zijde van het voorhoofd een blauwe plek ontstaan alwaar de aangever geraakt is door de kopstoot van verdachte [verdachte] .
Een collega van de aangever heeft de mishandeling gezien en heeft daarover de volgende getuigenverklaring afgelegd – zakelijk weergegeven en voor zover relevant – : [3]
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord getuige
V: Waar was je toen het gebeurde?
A: Ik was in de woonkamer, toen hij (lees: de verdachte) richting de collega ging stond ik in de deuropening.
(…)
V: Kun je omschrijven hoe dit precies ging?
A: (…)
Vervolgens richtte [verdachte] zich op [slachtoffer 2] en probeerde [slachtoffer 2] ook te slaan met een vrije arm. Die blokte [slachtoffer 2] ook en toen kreeg [slachtoffer 2] een kopstoot en viel op de grond.
3.3.3
De bewijsoverweging
Mishandeling? (feit 2)
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen van oordeel dat de aan de verdachte onder feit 2 tenlastegelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
T.a.v. feit 2:
op 15 september 2022 in de gemeente Venray [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] met kracht een kopstoot te geven.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
T.a.v. feit 2:
mishandeling

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte de ten laste gelegde feiten niet toegerekend kunnen worden gezien zijn gebrekkige ontwikkeling. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de verdachte lijdt aan een stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van een autisme spectrum stoornis en aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een verstandelijke beperking. Deze stoornissen waren ook aanwezig en actueel tijdens het plegen van de ten laste gelegde feiten. Zij heeft gesteld dat daarom ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar, echter niet volledig ontoerekeningsvatbaar. Er is geen rapport opgemaakt door een psychiater of psycholoog over de geestvermogens van de verdachte waarin een uitspraak wordt gedaan over de mate van toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Uit het dossier komt naar voren dat de verdachte voldoende besef had ten aanzien van de strafwaardigheid van zijn gedraging. De officier van justitie acht de verdachte daarom strafbaar.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de door de verdediging bepleite volledige ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte niet aannemelijk geworden. De rechtbank treft hiervoor onvoldoende aanknopingspunten in het dossier aan, alsmede zijn er ook overigens geen stukken – zoals een psychologische rapportage – overgelegd waaruit dergelijke volledige ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte zou kunnen blijken. De rechtbank verwerpt het beroep van de verdediging op deze strafuitsluitingsgrond. Naar het oordeel van de rechtbank is de verdachte, op grond van het dossier, wel aan te merken als verminderd toerekeningsvatbaar.
De verdachte is derhalve strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid in het geheel uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar en met een proeftijd van 2 jaren. De tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht dient bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering te worden gebracht.
De officier van justitie heeft bij het formuleren van haar strafeis rekening gehouden met de psychische problematiek van de verdachte, waardoor hij verminderd toerekeningsvatbaar is. Daarnaast heeft zij meegewogen dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, er sprake is van recidive en dat het om oudere feiten gaat.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om de eis van de officier van justitie niet te volgen en het rechterlijk pardon ex artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen. Mocht de rechtbank hier niet in meegaan, dan vraagt de raadsvrouw een straf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest. De verdachte is al voldoende gestraft en uit de brief van Amarant d.d. 8 februari 2024 blijkt dat het opleggen van een straf onwenselijke gevolgen heeft. De raadsvrouw heeft ook gewezen op het feit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is en dat de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar is. De verdachte verblijft inmiddels op de juiste plek waar hij de benodigde zorg krijgt en de medewerkers goed kunnen omgaan met zijn gedrag. Indien de verdachte nu een straf opgelegd zou krijgen, gaat dit volledig voorbij aan het doel van het strafrecht. Hij heeft immers zorg nodig en geen afstraffing.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft ten tijde van zijn opname op de crisisunit van de zorginstelling [naam instelling] zijn begeleider een kopstoot gegeven, nadat deze begeleider hem uit een worsteling met een andere collega probeerde te halen. Deze worsteling was ontstaan omdat de verdachte weg wilde uit de crisisunit en de begeleiders hem erop hadden gewezen dat dit niet mocht aangezien het een gesloten afdeling betrof. De mishandeling is volgens de ter terechtzitting gehoorde deskundigen het gevolg van spanningen die zich opbouwen in het lijf van de verdachte en die hij vervolgens niet goed kan uiten. De verdachte handelt hierbij uit onmacht. Hoewel de mishandeling deels lijkt te zijn ingegeven door zijn ADHD in combinatie met zijn autisme (en de verdachte bekend is met agressieve impulsdoorbraken), blijft dit een vervelend feit voor het verplegend personeel dat probeert de verdachte op een passende manier te verzorgen en behandelen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte waaruit volgt dat hij in 2022 al eens eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict tegen een beroepsbeoefenaar. Anderzijds volgt hieruit ook dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
De rechtbank houdt er bij de oplegging van de straf in het voordeel van de verdachte rekening mee dat de mishandeling verminderd is toe te rekenen aan de verdachte, nu deze is ingegeven door de problematiek van de verdachte. Ook heeft de rechtbank oog voor de brief van Amarant d.d. 8 februari 2024 waaruit blijkt dat het opleggen van een gevangenisstraf onwenselijk zou zijn, aangezien dit de positieve ontwikkeling van de verdachte en zijn noodzakelijke behandeling zou doorkruisen. Hieruit komt ook naar voren dat de verdachte emotioneel functioneert op het niveau van een anderhalf jaar oud kind. Daarbij heeft de verdachte al in voorarrest verbleven, hetgeen een heftige indruk op hem heeft gemaakt.
Gelet op dit alles, het tijdsverloop, de huidige situatie van de verdachte en het feit dat de rechtbank komt tot een vrijspraak van feit 1, zal zij in het voordeel van de verdachte afwijken van de strafeis van de officier van justitie.
Alles afwegende zal de rechtbank de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 14 dagen, waarvan 10 dagen voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zal hierbij in mindering worden gebracht.

7.De voorlopige hechtenis

De verdachte is op 16 september 2022 in verzekering gesteld. Met ingang van 19 september 2022 is de voorlopige hechtenis van de verdachte geschorst onder voorwaarden.
De rechtbank zal gelet op artikel 72 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering de voorlopige hechtenis opheffen.

8.De vordering tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf gevorderd, nu zij het op dit moment niet wenselijk acht de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De verdediging heeft zich hierbij aangesloten.
De rechtbank wijst de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf onder parketnummer 01.142587.22 af.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder feit 1 ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor feit 2 tot een gevangenisstraf van
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 2 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
De voorlopige hechtenis
- heft de voorlopige hechtenis met ingang van heden op;

De vordering tenuitvoerlegging

- wijst af de vordering met parketnummer 01.142587.22 van de officier van justitie d.d. 15 januari 2024.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Bastiaans, voorzitter, mr. drs. J.M.A. van Atteveld en mr. G.H. Hermanides, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.M.A. Curfs, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 12 maart 2024.
Buiten staat
Mr. drs. J.M.A. van Atteveld is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
T.a.v. feit 1 primair:
hij, op of omstreeks 15 september 2022 in de gemeente Venray ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
- die [slachtoffer 1] in een nekklem/wurggreep heeft gehouden, en/of
- de keel/strot van die [slachtoffer 1] heeft dichtgeknepen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
T.a.v. feit 1 subsidiair:
hij, op of omstreeks 15 september 2022 in de gemeente Venray ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- die [slachtoffer 1] in een nekklem/wurggreep heeft gehouden, en/of
- de keel/strot van die [slachtoffer 1] heeft dichtgeknepen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
T.a.v. feit 2:
hij, op of omstreeks 15 september 2022 in de gemeente Venray [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] (met kracht) een kopstoot te geven;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2022144460, gesloten d.d. 18 september 2022, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 37.
2.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 15 september 2022, pg. 10-12.
3.Het proces-verbaal van verhoor van een getuige d.d. 15 september 2022, pg. 20-21.