Op 12 maart 2024 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1980, die beschuldigd werd van poging tot doodslag en mishandeling. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 27 februari 2024, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn gemachtigde raadsvrouw wel. De tenlastelegging omvatte twee feiten: de verdachte zou op 15 september 2022 geprobeerd hebben zijn begeleidster, mevrouw [slachtoffer 1], van het leven te beroven door haar in een wurggreep te houden, en hij zou ook meneer [slachtoffer 2] hebben mishandeld door hem een kopstoot te geven. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van beide feiten, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte voor het eerste feit, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor de intensiteit en duur van de wurggreep.
De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag of zware mishandeling, en sprak de verdachte vrij van het eerste feit. Echter, de mishandeling van [slachtoffer 2] werd wel bewezen geacht. De rechtbank hield rekening met de geestelijke toestand van de verdachte, die lijdt aan een autisme spectrum stoornis en een verstandelijke beperking. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 14 dagen, waarvan 10 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en hield rekening met het voorarrest van de verdachte. De voorlopige hechtenis werd opgeheven en de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf werd afgewezen.