ECLI:NL:RBLIM:2024:1125

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
10767249 \ CV EXPL 23-4581
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van taxatiekosten en wettelijke rente

In deze zaak vordert eiser, handelend onder de naam [handelsnaam], betaling van € 821,20 van gedaagde, die in persoon procedeert. De vordering is gebaseerd op een overeenkomst van opdracht waarbij eiser een woning voor gedaagde heeft getaxeerd voor een bedrag van € 699,00. Gedaagde heeft dit bedrag niet betaald, ondanks herhaalde aanmaningen. Eiser heeft de vordering onderbouwd met bewijsstukken, waaronder de dagvaarding en een e-mail van de hypotheekadviseur van gedaagde. Gedaagde stelt dat zij het bedrag aan haar adviseur heeft betaald, die het vervolgens aan eiser zou doorbetalen. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde niet heeft aangetoond dat zij te goeder trouw meende dat de betaling aan de adviseur bevrijdend was. De kantonrechter wijst de vordering van eiser toe, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10767249 \ CV EXPL 23-4581
Vonnis van de kantonrechter bij vervroeging van 6 maart 2024
in de zaak van
[eiser],
handelend onder de naam [handelsnaam] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
gemachtigde: ACCS Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 26 september 2023 met productie 1 tot en met 9;
- de schriftelijke weergave van het mondelinge antwoord van 1 november 2023;
- de dagbepaling van de mondelinge behandeling;
- de akte overlegging producties van [eiser] van 17 januari 2024 met productie 10;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 20 februari 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is taxateur. Op 28 februari 2023 zijn partijen overeengekomen dat [eiser] een woning voor [gedaagde] taxeert tegen betaling van € 699,00. [eiser] heeft na het uitvoeren van de taxatie op 7 maart 2023 een factuur gestuurd aan [gedaagde] voor voornoemd bedrag. [gedaagde] heeft het factuurbedrag niet aan [eiser] betaald.
2.2.
De gemachtigde van [eiser] heeft [gedaagde] bij brief van 29 augustus 2023 gesommeerd om binnen veertien dagen het openstaande bedrag te betalen en medegedeeld dat anders ook aanspraak wordt gemaakt op de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] heeft niet aan deze sommatie voldaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 821,20 (bestaande uit de hoofdsom van € 699,00, de wettelijke rente van € 17,35 en de buitengerechtelijke incassokosten van € 104,85), te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf de dag van dagvaarding en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Grondslag vordering
4.1.
[eiser] beroept zich op nakoming van de betalingsverplichting in de overeenkomst. Daartoe voert [eiser] – zakelijk weergegeven – aan dat hij taxatiewerkzaamheden heeft verricht, dat hij [gedaagde] daarvoor een factuur heeft gestuurd ter hoogte van het overeengekomen bedrag, maar dat [gedaagde] ondanks (herhaalde) aanmaning en aanzegging van kostenverhogende incassomaatregelen hem niet heeft betaald.
Verweer
4.2.
[gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat zij de kosten van de taxatie heeft voldaan aan haar hypotheekadviseur, de heer [naam adviseur] (hierna: de adviseur). De adviseur zou dat bedrag vervolgens aan [eiser] doorbetalen. Ter onderbouwing van haar stelling verwijst [gedaagde] naar een bankafschrift waaruit blijkt dat zij aan de adviseur € 750,00 heeft overgemaakt. Volgens [gedaagde] is zij door hem opgelicht.
Rechtsvraag
4.3.
Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] de factuur van [eiser] nog moet betalen.
Toetsnorm en bewijslastverdeling
4.4.
[eiser] vordert op grond van artikel 3:296 BW nakoming van de overeenkomst van opdracht tussen partijen, in die zin dat [gedaagde] het afgesproken bedrag voor de taxatie betaalt. Op grond van de in artikel 150 Rv neergelegde hoofdregel van bewijslastverdeling draagt [eiser] de stelplicht en bewijslast van de feiten waaruit volgt dat sprake is van een overeenkomst waaruit een betalingsverplichting volgt.
4.5.
Het verweer van [gedaagde] dat zij de factuur van [eiser] al heeft betaald, is een bevrijdend verweer. [gedaagde] beroept zich immers op het rechtsgevolg daarvan, namelijk dat zij van haar betalingsverplichting is bevrijd. De stelplicht en de bewijslast van de bevrijdende betaling rusten in dit geval dus op [gedaagde] .
Taxatiekosten
4.6.
Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] € 699,00 aan [eiser] moet betalen voor de taxatie en dat zij hem niet heeft betaald. [gedaagde] stelt dat zij het verschuldigde bedrag (en meer) aan haar adviseur heeft betaald in de veronderstelling dat de adviseur dit vervolgens aan [eiser] zou doorbetalen. [eiser] betwist dit. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] daarmee de factuur van de adviseur betaald, maar niet de zijne. [eiser] voert onder verwijzing naar een e-mailbericht van de adviseur van 10 november 2023 aan dat [gedaagde] aan deze adviseur een voorschot van € 750,00 moest voldoen voor zijn werkzaamheden. Het bankafschrift waarop [gedaagde] zich beroept, komt met dit bedrag overeen en heeft als omschrijving ‘
voorschot hypotheek aan vraag’, aldus [eiser] .
4.7.
De kantonrechter stelt voorop dat het uitgangspunt is dat betaald moet worden aan de schuldeiser, hier is dat [eiser] . Onder bepaalde omstandigheden kan een betaling aan de verkeerde toch als een bevrijdende betaling worden aangemerkt. Uit artikel 6:34 lid 1 BW volgt dat dit het geval is indien de schuldenaar op redelijke gronden heeft aangenomen dat de ontvanger van de betaling als schuldeiser tot de betaling gerechtigd was of dat krachtens een andere grondslag aan hem moet worden betaald.
4.8.
Het gaat bij de toepassing van artikel 6:34 lid 1 BW, toegespitst op dit geval, om de vraag of er feiten en omstandigheden zijn die maken dat de betaling van [gedaagde] aan de adviseur als een bevrijdende betaling moet worden aangemerkt in afwijking van de hoofdregel. Voor een bevestigend antwoord op die vraag is vereist dat [gedaagde] op redelijke gronden heeft aangenomen dat de adviseur als schuldeiser tot de betaling gerechtigd was of om andere redenen aan hem moest worden betaald. Een redelijke grond kan niet alleen worden ontleend aan een verklaring of een gedraging van de schuldeiser, [eiser] , maar ook aan een verklaring of een gedraging van een derde. Het gaat erom dat [gedaagde] te goeder trouw moet zijn geweest zoals bedoeld in artikel 3:11 BW. Bepalend daarvoor is of en in welke mate de informatie waarover [gedaagde] kon beschikken aanleiding gaf tot twijfel en dus tot (nader) onderzoek.
4.9.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan niet worden vastgesteld dat [gedaagde] door een verklaring of gedraging van [eiser] of een derde, zoals de adviseur, op redelijke gronden heeft gemeend dat zij de factuur van [eiser] aan de adviseur moest betalen. Op de factuur van [eiser] staat duidelijk het rekeningnummer vermeld ten name van [handelsnaam] . Dat de adviseur met [gedaagde] heeft afgesproken dat zij aan hem de taxatiekosten zou betalen en dat de adviseur dat bedrag aan [eiser] zou doorbetalen, zoals [gedaagde] heeft gesteld, heeft [eiser] gemotiveerd betwist onder overlegging van het e-mailbericht van de adviseur van 10 november 2023. Daarin deelt de adviseur mede dat hij weliswaar een betaling van € 750,00 van [gedaagde] heeft ontvangen, maar dat dit een voorschot is voor zijn werkzaamheden als financieel adviseur. Dit wordt bovendien bevestigd door het feit dat het bankafschrift waarop [gedaagde] zich beroept ‘
voorschot hypotheek aan vraag’ vermeldt en ziet op een bedrag van € 750,00, conform het door de adviseur genoemde voorschot, en niet € 699,00, zijnde het factuurbedrag. Tegenover de betwisting van [eiser] heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd dat zij te goeder trouw meende dat zij de taxatiekosten aan de adviseur moest betalen. Het beroep van [gedaagde] op bevrijdende betaling slaagt daarom niet.
4.10.
De slotsom van het voorgaande is dat [gedaagde] niet heeft voldaan aan de op haar rustende betalingsverplichting. [eiser] heeft recht op nakoming. De kantonrechter wijst daarom zijn vordering tot betaling van de hoofdsom van € 699,00 toe.
Wettelijke rente
4.11.
[eiser] vordert betaling van de wettelijke rente over de hoofdsom ad € 699,00 vanaf de vervaldatum van de factuur tot de dag van volledige betaling. De wettelijke rente tot de datum van dagvaarding, 26 september 2023, heeft [eiser] op € 17,35 begroot. [gedaagde] heeft de verschuldigdheid van de wettelijke rente en de hoogte van voormeld bedrag niet weersproken. De kantonrechter overweegt dat uit de overeenkomst volgt dat de factuur binnen veertien dagen na de factuurdatum moet worden betaald, dus uiterlijk op 7 maart 2023. Als niet binnen die termijn wordt betaald, treedt vanaf dat moment gelet op artikel 6:83 sub a BW zonder ingebrekestelling het verzuim in. Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter de wettelijke rente over de hoofdsom ex artikel 6:119 BW toewijzen zoals door [eiser] is gevorderd.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.12.
[eiser] maakt aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. [eiser] heeft aan [gedaagde] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. De hoogte van de vordering moet worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het tarief dat in het Besluit is bepaald. Gelet hierop wijst de kantonrechter het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 104,85 toe.
Conclusie
4.13.
Uit voorgaande beoordeling volgt dat de kantonrechter in totaal het volgende bedrag toewijst:
- hoofdsom
- wettelijke rente tot dagvaarding

699,00
17,35
- buitengerechtelijke incassokosten
104,85
+
Totaal
821,20
Proceskosten
4.14.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis zijn de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt:
- kosten van de dagvaarding
107,84
- griffierecht
214,00
- salaris gemachtigde
270,00
(2 punten × € 135,00)
- nakosten
67,50
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
659,34

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 821,20, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het bedrag van € 699,00 vanaf 26 september 2023 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen de proceskosten van € 659,34, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.L.M. van Venrooij en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2024.
type: SV