ECLI:NL:RBLIM:2024:1116

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
10588881 \ CV EXPL 23-2804
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in een civiele zaak betreffende een bijzondere overeenkomst en betalingsverplichting

In deze civiele zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Limburg, is op 6 maart 2024 vonnis gewezen in de zaak tussen [eiser], vertegenwoordigd door mr. M.M.B. Lukassen, en [gedaagde], die in persoon procedeerde. De procedure volgde op een tussenvonnis van 29 november 2023, waarin de kantonrechter voornemens was de betalingsverplichting van [gedaagde] met 25% te verminderen. [Gedaagde] had echter niet gereageerd op deze gelegenheid om zich uit te laten over de voorgenomen vernietiging.

De kantonrechter heeft in het vonnis vastgesteld dat [gedaagde] in het ongelijk is gesteld en heeft een bedrag van € 1.871,25 aan gesanctioneerde hoofdsom toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over een te hoog bedrag werd niet toegewezen, evenals de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, omdat niet was aangetoond dat aan [gedaagde] een aanmaning was verstuurd die voldeed aan de wettelijke eisen.

Het totaalbedrag dat aan [eiser] werd toegewezen, na aftrek van eerdere betalingen, kwam uit op € 1.021,25. Daarnaast werd [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn begroot op € 523,82. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10588881 \ CV EXPL 23-2804
Vonnis van 6 maart 2024
in de zaak van
[eiser] ,h.o.d.n.
[handelsnaam],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. M.M.B. Lukassen,
tegen
[gedaagde],
wonende [adres] ,
[woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 november 2023
- de aantekening van de griffier op de rol van 3 januari 2024 dat [gedaagde] niet heeft gereageerd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis heeft de kantonrechter:
- overwogen voornemens te zijn de betalingsverplichting van [gedaagde] met
25% te verminderen
- [gedaagde] in de gelegenheid gesteld zich over de voorgenomen vernietiging uit
te laten, waarna [eiser] in de gelegenheid zal worden gesteld een antwoordakte te nemen.
2.2.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om terug te komen van hetgeen in het tussenvonnis is overwogen. [gedaagde] heeft niet gereageerd.
2.3.
Op grond van voorgaande overwegingen zal een bedrag van € 1.871,25 aan gesanctioneerde hoofdsom worden toegewezen.
2.4.
De gevorderde vervallen wettelijke rente vanaf 30 oktober 2022 tot en met 26 mei 2023 ten bedrage van € 31,91 is niet toewijsbaar aangezien deze over een te hoog bedrag is berekend.
2.5.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing. Het verzuim is op of na 1 juli 2012 ingetreden. De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] een consument is (een natuurlijk persoon die niet heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf). Daarom moet de kantonrechter controleren of is voldaan aan de dan geldende extra eisen voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten (artikel 6:96 leden 5 en 6 BW). De gevorderde vergoeding van € 246,75 komt niet voor toewijzing in aanmerking. Er is namelijk niet gebleken dat aan [gedaagde] een aanmaning is verstuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW.
2.6.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
1.871,25
- buitengerechtelijke incassokosten
0,00
+
totaal
1.871,25
- betalingen
850,00
-/-
Totaal
1.021,25
2.7.
De wettelijke rente over het toegewezen bedrag zal worden toegewezen vanaf 9 juni 2023 (= de datum van dagvaarding).
2.8.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Nu de vordering wordt toegewezen tot een bedrag van € 1.021,25 blijft een deel van het griffierecht, zijnde een bedrag van € 30,00 (€ 244,00 -/- € 214,00) voor rekening van [eiser] . Het salaris voor de gemachtigde zal worden toegekend op basis van het toegewezen bedrag. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
107,32
- griffierecht
214,00
- salaris gemachtigde
135,00
(1,00 punten × € 135,00)
- nakosten
67,50
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
523,82

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.021,25, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 1.021,25, met ingang van 9 juni 2023, tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 523,82, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.V.L. Heuts en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2024.
type: JEC