ECLI:NL:RBLIM:2024:1111

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
8 maart 2024
Zaaknummer
03.700645.15
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en overtreding Wet wapens en munitie met forse termijnoverschrijding

Op 27 februari 2024 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en overtreding van de Wet wapens en munitie. De zaak dateert van 17 november 2015, toen de verdachte geprobeerd heeft om een slachtoffer opzettelijk te doden door op hem te schieten. Daarnaast had de verdachte een pistool en scherpe patronen voorhanden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een zeer forse termijnoverschrijding in de behandeling van de zaak, die meer dan acht jaar heeft geduurd. Dit heeft geleid tot een gevangenisstraf van drie jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van vier maanden, en met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, die een schadevergoeding van € 10.280,00 ontving, bestaande uit materiële en immateriële schade. De verdachte heeft ingestemd met het afdoeningsvoorstel dat door het openbaar ministerie en de verdediging was overeengekomen, en heeft geen verweer gevoerd tegen de bewezenverklaring van de feiten. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en heeft de strafmaat gematigd vanwege de lange duur van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03.700645.15
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 februari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. P.W. Szymkowiak, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Verloop en onderzoek van de zaak

Op 28 juni 2016 heeft er in onderhavige zaak een regiezitting plaatsgevonden, waarbij door de rechtbank – kort gezegd – opdracht is gegeven tot het verrichten van meerdere onderzoekshandelingen en het horen van getuigen. Bij brief van 26 juni 2023 heeft de officier van justitie de rechtbank en de verdediging geïnformeerd over de voortgang in de uitvoering van voornoemde opdrachten en heeft deze gememoreerd aan het termijnverloop in onderhavige zaak. Op 24 januari 2024 is bij voorzittersbeslissing aan de officier van justitie en de verdediging verzocht om zich uit te laten over de nog openstaande onderzoekshandelingen c.q. te horen getuigen, waarbij de voorzitter aan alle partijen voorts in overweging heeft gegeven om, gelet op het lange tijdsverloop, te bespreken of er thans (meer) aanleiding bestaat om te komen tot procesafspraken en de rechtbank daar tijdig van in kennis te stellen.
Voorafgaand aan de zitting heeft de rechtbank kennisgenomen van de tussen het openbaar ministerie en de verdachte enerzijds en tussen de verdachte en de benadeelde partij anderzijds gesloten overeenkomst inzake de door hen gemaakte afspraken over de aan de rechtbank voor te stellen afdoening van de onderhavige zaak.
Voorafgaand aan de behandeling van de zaak ter terechtzitting hebben partijen de rechtbank gevraagd zich uit te laten over het bewijs in deze zaak. De rechtbank heeft aangegeven dit niet te zullen doen, maar heeft partijen medegedeeld dat wanneer de rechtbank van de tussen partijen gemaakte procesafspraken zou willen afwijken, zij de strafzaak zullen aanhouden/heropenen zodat een andere samenstelling de zaak inhoudelijk zal afdoen.
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 27 februari 2024. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Het slachtoffer [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij, gedetineerd, heeft afstand gedaan van zijn recht om ter zitting te verschijnen. Namens de benadeelde partij is op de terechtzitting mr. A.F.G. Pennino, advocaat te Kerkrade, gehoord. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding behandeld.
De rechtbank heeft het procesdossier voorgehouden en op alle openstaande vorderingen of verzoeken beslist of deze werden, met instemming van partijen, geacht te zijn ingetrokken. Ter zitting zijn tevens de tussen partijen overeengekomen procesafspraken besproken en heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen de officier van justitie bij requisitoir, de verdediging bij pleidooi en de benadeelde partij hieromtrent naar voren hebben gebracht. De verdachte heeft gebruik gemaakt van zijn recht om het laatst te spreken.
De rechtbank heeft vervolgens op 27 februari 2024, na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting, aanstonds mondeling uitspraak gedaan.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1: heeft geprobeerd om [slachtoffer] opzettelijk te doden door op hem te schieten;
Feit 2: een pistool en scherpe patronen voorhanden heeft gehad.

3.Het afdoeningsvoorstel

Het afdoeningsvoorstel betreft een overeenkomst, waarbij enerzijds tussen het openbaar ministerie en de verdachte overeenstemming is bereikt inzake de bewezenverklaring en straftoemeting in onderhavige zaak, en waarbij anderzijds tussen de verdachte en de benadeelde partij overeenstemming is bereikt inzake de afwikkeling van de vordering van de benadeelde partij.
Het openbaar ministerie en de verdediging zijn schriftelijk, kort weergegeven en voor zover in dit kader van belang, overeengekomen dat:
de officier van justitie zal bepleiten dat de feiten 1 (poging doodslag) en 2 (verboden bezit van wapen en munitie) wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard en de verdediging geen vrijspraakverweer zal voeren;
de redelijke termijn ex artikel 6 EVRM is in zeer hoge mate overschreden;
partijen verlangen niet langer dat nog verdere uitvoering wordt gegeven aan opdrachten die de rechtbank op 28 juni 2016 verleende, voor zover deze nog niet uitgevoerd werden;
partijen zien af van het vorderen of verzoeken van verhoor van getuigen;
ingestemd wordt met de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van het voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met bepaling van een proeftijd van 4 maanden en daaraan verbonden de algemene voorwaarde dat de verdachte binnen de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen;
De verdachte en de benadeelde partij zijn, kort weergegeven en voor zover relevant, overeengekomen dat:
aan de benadeelde partij wordt betaald: € 280,00 (materiële schade) en € 10.000,00 (immateriële schade) tegen finale kwijting. Over genoemde bedragen zal geen wettelijke rente worden gerekend;
de benadeelde partij uitdrukkelijk afstand doet van enig (aanvullend) vorderingsrecht in civielrechtelijke zin;
het totaalbedrag ad € 10.280,00 in het vonnis van de rechtbank wordt gebracht onder de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank constateert dat de verdachte in de overeenkomst afstand doet van bepaalde aan hem toekomende verdedigingsrechten. Op grond van de verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd over de totstandkoming en de inhoud van de overeenkomst, stelt de rechtbank vast dat verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing om mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. De rechtbank stelt voorts vast dat de benadeelde partij in de overeenkomst nadrukkelijk kennis heeft gegeven van de (civielrechtelijke) rechtsgevolgen van het afdoeningsvoorstel.
De rechtbank concludeert dat is voldaan aan de eisen die artikel 6 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) stelt, en zal het afdoeningsvoorstel bij de beoordeling van de vragen van art. 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in overweging nemen.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, overeenkomstig het afdoeningsvoorstel, gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten 1 en 2.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, overeenkomstig het afdoeningsvoorstel, geen bewijsverweren gevoerd en zich verder ook niet over het bewijs uitgelaten
.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de bewezenverklaring.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring, opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het vonnis gehecht.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
T.a.v. feit 1:
op 17 november 2015 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, opzettelijk met een vuurwapen een kogel door het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
T.a.v. feit 2:
op 17 november 2015 in de gemeente Heerlen een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen in de vorm van een pistool, en munitie van categorie III, te weten een aantal scherpe patronen, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
T.a.v. feit 1:
poging tot doodslag
T.a.v. feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De straf en/of de maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft in overeenstemming met het afdoeningsvoorstel gevorderd aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 4 maanden en met aftrek van de voorlopige hechtenis van de verdachte op te leggen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft overeenkomstig het afdoeningsvoorstel geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het dossier en tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, gepleegd in 2015. De verdachte heeft de ex-partner van zijn zus met een pistool neergeschoten na een ruzie in de familiesfeer, die plaatsvond in de woning van de verdachte. Het slachtoffer raakte hierbij ernstig gewond aan zijn bovenlichaam. Doodslag is een van de meest ernstige delicten uit het Wetboek van Strafrecht. Bij doodslag wordt het leven van een ander afgenomen. Alleen hieruit blijkt al dat een poging tot doodslag een zeer ernstig feit is. Daarnaast heeft de verdachte een pistool en een aantal scherpe patronen voorhanden gehad.
Een poging tot doodslag rechtvaardigt in beginsel, conform heersende jurisprudentie, de oplegging van een jarenlange onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In onderhavige zaak is er echter sprake van een dermate grove overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM (te weten berechting na: 8 jaar en 5 maanden) dat een forse matiging van de op te leggen straf aangewezen is. Daarnaast heeft de lange duur van onderhavige strafzaak al die tijd, zoals blijkt uit hetgeen de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, als het zwaard van Damocles boven zijn hoofd gehangen. De daarmee gepaard gaande onzekerheid heeft fors op hem gedrukt. De verdachte heeft in afwachting van de strafzaak belangrijke levensgebeurtenissen, zoals het stichten van een gezin, op de lange baan geschoven. De voorgestelde strafmaat in het afdoeningsvoorstel staat, mede gelet op deze factoren, in een redelijke verhouding tot de ernst van de zaak. De verdachte is akkoord gegaan met de gevorderde straf.
De rechtbank acht een gevangenisstraf van 3 jaren passend en geboden en zal daarom overeenkomstig het voorstel beslissen en aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 4 maanden en met aftrek van de duur van het voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

8.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

8.1
De vordering van de benadeelde partij
Namens de benadeelde partij [slachtoffer] heeft diens gemachtigde mr. A.F.G. Pennino de ter zitting, in navolging van het afdoeningsvoorstel, de aanvankelijk ingestelde vordering gematigd tot een bedrag van € 10.280,00 ter zake van feit 1, bestaande uit € 280,00 inzake materiële schade en € 10.000,00 inzake immateriële schade. Over dit bedrag wordt geen wettelijke rente gevorderd. Wel is de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, groot € 10.280,00, gevorderd. Tevens heeft de officier van justitie de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd. Het door de verdachte en de benadeelde partij daarbij in het afdoeningsvoorstel overeengekomen betalingsregime zal de officier van justitie onder de aandacht van het CJIB brengen. Het is volgens de officier van justitie niet nodig om daarbij vervangende gijzeling op te leggen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de vordering van de benadeelde partij, groot € 10.280,00, geheel dient te worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Aan de benadeelde partij is rechtstreeks schade toegebracht door het bewezenverklaarde feit onder feit 1. Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen schadevergoeding heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van de vordering van de benadeelde partij, alsmede op de inhoud van het afdoeningsvoorstel.
Gelet op de omstandigheden dat:
- de officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 10.280,00 en heeft gevorderd hierover de schadevergoedingsmaatregel op te leggen;
- de verdachte heeft ingestemd met de betaling hiervan;
- de benadeelde partij een verklaring heeft ondertekend waaruit blijkt dat hij instemt met dit bedrag;
zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van
€ 10.280,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank kan, zoals aangekondigd ter zitting, niet het door de verdachte en de benadeelde partij overeengekomen betalingsregime opleggen inzake de schadevergoedingsmaatregel. Gelet op de getroffen afspraken zal geen gijzeling worden uitgesproken.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder de feiten 1 en 2 tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder
  • spreekt de verdachte vrij van wat onder de feiten 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat een gedeelte van de straf groot
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van 10.280,00 euro. Voormeld bedrag bestaat uit 280,00 euro materiële schade en 10.000,00 euro immateriële schade;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J.M.A. van Atteveld, voorzitter, mr. L. Bastiaans en
mr. G.H. Hermanides, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.K. Bakker, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 27 februari 2024.
Buiten staat
mr. drs. J.M.A. van Atteveld is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
T.a.v. feit 1:
hij op of omstreeks 17 november 2015 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, opzettelijk met een (scherp) vuurwapen een kogel/patroon in en/of door (het lichaam van) die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
T.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 17 november 2015 in de gemeente Heerlen een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen in de vorm van een pistool, en/of munitie van categorie III, te weten een aantal scherpe patronen of een scherpe patroon, voorhanden heeft gehad;De in deze tenlastelegging onder dit feit gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen veertien dagen hoger beroep kan instellen.
Dit proces-verbaal is vastgesteld en ondertekend door de rechter en de griffier.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, Districtsrecherche Parkstad-Limburg, proces-verbaalnummer LB2R015088, gesloten d.d. 3 juni 2016, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 1030.